ECLI:NL:GHSHE:2022:416

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
20-002677-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 24 november 2020 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak of een vermindering van de bewezenverklaarde feiten.

Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep uitgevoerd en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. Het hof heeft de bewijsmiddelen en de omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De verdediging heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld in welke periode de verdachte softdrugs en harddrugs heeft verkocht, en heeft verzocht om slechts twee dagen dealeractiviteiten te beschouwen als bewezen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de bewijsmiddelen voldoende zijn om de verdachte schuldig te verklaren voor de tenlastegelegde feiten.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd ten aanzien van de opgelegde straf en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, het justitieel verleden van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden. De beslissing is op 2 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002677-20
Uitspraak : 2 februari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 november 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-015941-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod (feit 1), opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod (feit 2), opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (feit 3) en het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (feit 4) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Tevens heeft de politierechter het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd verklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, met aanvulling van de gronden waarop dit berust.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde primair bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken. Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit dat het hof slechts twee dagen dealer activiteiten zal bewezen verklaren. Meer subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde een strafmaatverweer gevoerd. De verdediging heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 3 en 4 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, behalve voor wat betreft de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen, de bewijsoverweging, de opgelegde straf en de strafmotivering en zal in zoverre opnieuw rechtdoen. Het hof vult voorts de toepasselijke wetsartikelen aan met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Bewijsmiddelen
In het geval tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat niet vast te stellen is in welke periode de verdachte softdrugs en in welke periode de verdachte harddrugs heeft verkocht. Indien het hof van oordeel is dat dat wel bewezen kan worden, heeft de raadsman bepleit dat slechts twee dagen dealer activiteiten bewezen kunnen worden.
Het hof is van oordeel dat het door de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder dat onder de verdachte op 3 september 2019 een Samsung Galaxy J3 in beslag is genomen. Door verbalisant [verbalisant] is deze telefoon op 6 november 2019 uitgelezen (dossierpagina 45 e.v.). Op de telefoon trof de verbalisant een Whatsappgesprek aan van 15 juli 2019 waarbij de verdachte contact heeft met ene ‘ [persoon] ’. In dat gesprek worden aan de verdachte verschillende adressen doorgegeven. Op 5 augustus 2019 krijgt de verdachte wederom adressen door van die persoon en later die avond wordt tussen ‘ [persoon] ’ en de verdachte gesproken over het feit dat ‘groen’ (
het hof begrijpt: wiet) en ‘blauw’ op zijn. Soortgelijke Whatsappgespreken met verschillende personen zijn op de bij de verdachte aangetroffen telefoon aanwezig tot het moment van aanhouding. Op 26 augustus 2019 stuurt de verdachte twee berichten naar een onbekend gebleven persoon met daarin: “Die spul was crack geen snuif” en “Maar ze vonden t top” (dossierpagina 55).
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdachte in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod (feit 1), het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod (feit 2), het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (feit 3) en het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (feit 4). Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van verdovende middelen schade berokkent aan de gezondheid van gebruikers, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Door verdachtes bewezenverklaarde handelen is hij daaraan voorbij gegaan en heeft hij kennelijk alleen aan zijn eigen geldelijk gewin gedacht.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 25 november 2021, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaande aan de bewezenverklaarde feiten eerder onherroepelijk is veroordeeld, doch niet ter zake van een soortgelijk feit. Het hof houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken ter terechtzitting in hoger beroep.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Al het vorenstaande afwegende is het hof van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest, passend en geboden is bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de door de politierechter opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. J.J.J. Wubben en mr. CH.N.G.M. Starmans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 2 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. CH.N.G.M. Starmans zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.