ECLI:NL:GHSHE:2022:4159

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
200.308.472_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag en omgangsregeling van minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 januari 2022. De vader verzoekt om mede belast te worden met het gezag over zijn minderjarige kind, geboren in 2019, en om een wijziging van de omgangsregeling. De moeder verzet zich tegen dit verzoek en heeft incidenteel appel ingesteld om de omgangsregeling te wijzigen. De vader en moeder hebben een verbroken relatie en de minderjarige staat onder toezicht van de Gecertificeerde Instelling (GI). De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader één keer per twee weken begeleide omgang had met de minderjarige. De vader en moeder zijn in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens zijn met de eerdere beslissing van de rechtbank.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 oktober 2022 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. De vader stelt dat de communicatie met de moeder is verstoord door de hulpverlening, terwijl de moeder aangeeft dat de vader niet in staat is om samen beslissingen te nemen over de minderjarige. De GI en de raad adviseren om de moeder eenhoofdig met het gezag te belasten, omdat er een risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders.

Het hof overweegt dat de communicatieproblemen tussen de ouders ernstig zijn en dat er geen verbetering te verwachten is. Daarom wordt het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag afgewezen en blijft de moeder eenhoofdig met het gezag belast. De omgangsregeling is inmiddels gewijzigd door de rechtbank, waardoor beide partijen geen belang meer hebben bij hun hoger beroep. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 december 2022
Zaaknummer: 200.308.472/01
Zaaknummer eerste aanleg:
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Vermeer,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
verzoekster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. M.V.C. Van Sambeek.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
Het hof merkt als belanghebbende aan:
Stichting Jeugdbescherming Regio [regio] ,ook handelend onder de naam Jeugd Veilig Verder, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 maart 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man mede zal worden belast met het gezag over [minderjarige] en dat er een omgangs- c.q. zorgregeling wordt bepaald zoals onder punt 17 van het beroepschrift is uiteengezet, althans een regeling wordt vastgesteld die het hof in goede justitie juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 mei 2022, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover het de beslissing ten aanzien van het ouderlijk gezag betreft. Tevens heeft de moeder incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de beslissing ten aanzien van de omgangsregeling betreft en verzocht opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man één keer per maand op een woensdag twee uur begeleide omgang heeft met [minderjarige] , begeleid door een professionele begeleider op een locatie aan te wijzen door de professionele begeleider, althans een omgangsregeling te bepalen die het hof in goede justitie juist acht, kosten rechtens
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 28 juni 2022, heeft de vader verzocht het verzoek van de moeder in incidenteel appel af te wijzen c.q. de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier van 5 april 2022 van de zijde van de vader, met bijlagen;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 december 2021, ingekomen op 8 april 2022;
- het V6-formulier van 13 oktober 2022 van de zijde van de moeder, met bijlagen
(10-14);
- het V6-formulier van 14 oktober 2022 van de zijde van de moeder, met bijlage (15);
- het V6-formulier van 1 november 2022 van de zijde van de moeder, met als bijlage de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 oktober 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de inmiddels verbroken relatie tussen partijen is [minderjarige] geboren.
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] woont bij de moeder.
3.3.
[minderjarige] staat sinds 21 februari 2020 onder toezicht van de GI
.De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van 18 februari 2022 van de rechtbank Oost-Brabant tot 21 februari 2023.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 6 januari 2022 heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige] , waarbij de vader één keer per twee weken twee uur begeleide omgang met [minderjarige] heeft en is het verzoek van de vader om hem mede te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] afgewezen.
3.5.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 oktober 2022 is - met wijziging van de bestreden beschikking – een omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat de
vader één keer per maand gedurende twee uur begeleide omgang heeft met [minderjarige] , met een begeleider voor [minderjarige] en een begeleider (van [instantie] of een andere professionele begeleider) voor vader, waarbij de regie van de begeleide omgang bij de GI ligt.
3.6.
De vader en de moeder kunnen zich met de bestreden beschikking niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Gezag
3.7.
De vader voert – samengevat - het volgende aan.
De vader kon altijd goed met de moeder communiceren, maar de communicatie is verstoord sinds de aanwezigheid van de hulpverlening. Sinds de GI betrokken is, lijkt de houding van de moeder naar de vader toe te zijn veranderd. Het is zeker mogelijk dat partijen weer op een gelijk level met elkaar kunnen communiceren en de samenwerking kunnen opzoeken in het belang van [minderjarige] . De vader is daartoe in ieder geval bereid. De vader betreurt het dat hij wordt neergezet als een vader die niet in het belang van [minderjarige] zal handelen. Dat hij af en toe wat kritisch is op de hulpverlening betekent niet dat hij niet in het belang van [minderjarige] kan denken. Zodra er beslissingen genomen moeten worden over [minderjarige] zal de vader er niet aan in de weg staan dat het beste voor [minderjarige] wordt besloten.
3.8.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
De vader lijkt totaal niet in te zien welke fouten hij maakt en hij weigert de hand in eigen boezem te steken. Het typeert de vader dat hij keer op keer de schuld van zijn gedragingen bij iemand anders legt. Hij weigert in te zien dat zijn gedrag schadelijk is voor [minderjarige] . [minderjarige] is getuige van de dreigende houding van de vader naar de begeleiding toe en de omgangsmomenten zijn verschillende keren niet doorgegaan omdat de vader zich niet aan de afspraken houdt. De verhouding tussen ouders is volledig verstoord en de moeder verwacht niet dat dit zal veranderen. De vader en de moeder zijn niet in staat om gezamenlijk het gezag uit te oefenen. Door de gedragingen van de vader hebben zij enkel e-mailcontact waarbij de GI in de CC wordt opgenomen. Het is de GI niet gelukt om de communicatie tussen partijen te verbeteren. Vanwege het herhaaldelijk uiten van bedreigingen aan het adres van de hulpverlening en het dreigen om [minderjarige] buiten de omgangsregeling mee te nemen, is het gebiedsverbod dat aan de vader is opgelegd met een jaar verlengd tot 1 april 2023. De moeder is van mening dat [minderjarige] door de gedragingen van de vader al een langere tijd geleden klem en verloren is geraakt. Het verzoek van de vader om belast te worden met het ouderlijk gezag dient dan ook te worden afgewezen.
3.9.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat de moeder via e-mail de vader op de hoogte houdt van de ontwikkelingen van [minderjarige] . De GI gunt de vader leuke momenten met [minderjarige] , maar de omgang moet wel veilig zijn. De samenwerking met de vader verloopt echter moeizaam en ook is de vader niet bereikbaar voor de hulpverlening. De opmerkingen die de vader maakt naar de begeleiders van de omgangsregeling zijn belastend voor [minderjarige] . De GI acht het in het belang van [minderjarige] om de frequentie van de omgang terug te brengen naar eens per maand en heeft hiertoe een verzoek ingediend bij de rechtbank.
3.10.
De raad acht het in het belang van [minderjarige] dat de moeder eenhoofdig met het ouderlijk gezag belast blijft. Tijdens de mondelinge behandeling voert de raad hiertoe aan dat het deze ouders niet gaat lukken om samen beslissingen te nemen over [minderjarige] . Gezamenlijk gezag zal ertoe leiden dat er weer nieuwe conflicten tussen de moeder en de vader ontstaan.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c, lid 2, BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.11.2.
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders is onvoldoende om een verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen. Dit kan anders zijn indien de bestaande communicatieproblemen zodanig ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders die het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen, zonder dat te verwachten is dat in die problemen binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. In dat geval kan de conclusie gerechtvaardigd zijn dat één van de ouders alleen met het ouderlijk gezag over het kind belast blijft. Het hof is van oordeel dat in de onderhavig zaak hiervan sprake is en overweegt hiertoe als volgt.
3.11.3.
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, stelt het hof vast dat de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling niet heeft geleid tot een verbetering van de situatie. De verhouding tussen de ouders is nog altijd zeer gespannen en de ouders communiceren enkel via e-mail, waarbij de GI in de CC wordt meegenomen. Het gebiedsverbod dat aan de vader is opgelegd, is vanwege de dreigende uitlatingen van de vader richting hulpverleners nog altijd van kracht. De vader bagatelliseert de zorgen die er zijn over zijn gedrag richting de hulpverleners en hij begrijpt ook niet dat de omgang onder begeleiding moet plaatsvinden. Aangezien het de vader ontbreekt aan enig zelfinzicht is ook niet te verwachten dat binnen afzienbare termijn verbetering zal komen in de situatie tussen de ouders en hun onderlinge communicatie.
3.11.4.
Onder de gegeven omstandigheden acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat de moeder eenhoofdig met het ouderlijk gezag belast blijft, zodat zij de belangrijke beslissingen aangaande [minderjarige] alleen kan blijven nemen, omdat anders het risico bestaat dat [minderjarige] klem en verloren zal raken tussen de ouders. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking bekrachtigen ten aanzien van het gezag.
Omgangsregeling
3.12.
Na de mondelinge behandeling heeft het hof kennisgenomen van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 oktober 2022. In deze beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de GI tot wijziging van de omgangsregeling toegewezen en bepaald dat de vader één keer per maand gedurende twee uur begeleide omgang heeft met [minderjarige] , met een begeleider voor [minderjarige] en een begeleider voor vader, waarbij de regie bij de GI ligt.
3.13
Nu de bestreden beschikking bij deze latere beschikking van de rechtbank ten aanzien van de omgangsregeling is gewijzigd, heeft de vader geen rechtens relevant belang meer bij het door hem ingestelde hoger beroep. Ook de moeder heeft geen belang meer bij het door haar ingestelde incidentele hoger beroep. Het hof zal daarom beide verzoeken in hoger beroep ten aanzien van de omgang bij gebrek aan belang afwijzen.
Proceskosten
3.14.
Gelet op het bepaalde in art. 237 Rv juncto art. 353 Rv, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
6 januari 2022, voor zover deze ziet op het gezag;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.M.C. Dumoulin en M.A. Stammes en is op 1 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.