ECLI:NL:GHSHE:2022:4158

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
200.309.572_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van bewind en mentorschap in hoger beroep met betrekking tot geestelijke toestand van verzoeker

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 januari 2022. De zaak betreft de verzoeker, die in hoger beroep is gekomen tegen de beslissing om bewind en mentorschap in te stellen. De verzoeker stelt dat hij in eerste aanleg niet behoorlijk is gehoord en dat er geen grond is voor het instellen van bewind en mentorschap, aangezien hij zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf kan behartigen. De advocaat-generaal heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, terwijl de bewindvoerder en mentor de beslissing in stand willen laten. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 oktober 2022 is de verzoeker niet verschenen, maar de zaak is alsnog behandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker als gevolg van zijn geestelijke toestand niet in staat is om zijn belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De medische verklaring wijst op een verstandelijke beperking en vermoedens van autisme. Het hof concludeert dat de noodzaak voor bewind en mentorschap nog steeds bestaat en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 december 2022
Zaaknummer: 200.309.572/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9613475 BM VERZ 2-6 en 9613476 MS VERZ 22-3
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. C.R.N. de Boer,
tegen
de advocaat-generaal bij het ressortsparker ’s-Hertogenbosch,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de advocaat-generaal.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de bewindvoerder en mentor] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: de bewindvoerder en mentor).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 april 2022, heeft [verzoeker] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de verzoeken van het OM alsnog af te wijzen, dan wel te bepalen dat het bewind en mentorschap een einde neemt per 1 januari 2023 (op de gebruikelijke in de wet voorziene wijze) dan wel een andere door het gerechtshof nader te bepalen datum en voorwaarden of instructies, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
2.2.
Bij brief van 23 mei 2022 heeft de advocaat-generaal verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 juni 2022, heeft de bewindvoerder en mentor verzocht de bestreden beschikking in stand te laten.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de advocaat van [verzoeker] ;
  • de bewindvoerder en mentor in de persoon van mr. [medewerker] .
2.4.1.
[verzoeker] is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet op de mondelinge behandeling verschenen. De advocaat-generaal is
,met bericht van verhindering, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, voor zover thans van belang, over de goederen die [verzoeker] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld en ten behoeve van [verzoeker] een mentorschap ingesteld, met benoeming van [de bewindvoerder en mentor] B.V tot bewindvoerder en mentor.
3.2.
[verzoeker] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
[verzoeker] voert – samengevat – het volgende aan.
De kantonrechter heeft in eerste aanleg de beginselen van hoor en wederhoor geschonden en reeds daarom kan de beschikking niet in stand blijven. [verzoeker] is door het OM en de rechtbank niet op de hoogte gesteld van het verzoek en is aanvankelijk niet gehoord. Pas na ontvangst van de beschikking heeft er een gesprek plaatsgevonden en dit heeft niet geleid tot een ander oordeel van de kantonrechter. Daarnaast heeft [verzoeker] geen inzage gehad in het door het OM ingediende verzoekschrift, zodat hij slecht in algemene zin verweer kan voeren. [verzoeker] stelt dat hij geen schulden heeft en deze ook nimmer heeft gehad. Ondanks zijn verstandelijke beperking heeft hij al zijn hele volwassen leven zelf zijn financiële belangen behartigd. Ook heeft [verzoeker] in het verleden altijd uit zichzelf medische hulp ingeschakeld toen dat nodig was. [verzoeker] is van mening dat hij zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk kan waarnemen en dat er dus geen grond is voor het instellen van een bewind en mentorschap.
3.4.
De advocaat-generaal voert in zijn brief van 23 mei 2022 aan dat de stukken die zijn aangeleverd geen aanleiding geven om het standpunt van het OM te wijzigen.
3.5.
De bewindvoerder en mentor voert – samengevat – het volgende aan.
[verzoeker] was wel degelijk op de hoogte dat er een verzoek tot bewind en mentorschap zou worden ingediend, omdat het voor de medewerkers van de instelling waar hij verblijft niet mogelijk was om afspraken te maken. Hij wilde geen gesprek over de zorgovereenkomst, hij had geen geldig ID bewijs, hij vertoonde wegloopgedrag en er waren geen afspraken met [verzoeker] te maken. [verzoeker] had een schuld bij zijn huurbaas vanwege een betalingsachterstand van ongeveer een jaar. Deze schulden zijn inmiddels afbetaald. Verdere is door de bewindvoerder een boete betaald vanwege het zonder geldig plaatsbewijs rijden in het openbaar vervoer. [verzoeker] verblijft met een rechterlijke machtiging (RM) in [instantie] en hij heeft hier 24-uurs zorg. De RM loopt nog tot 11 maart 2023. Op dit moment gaat het goed met [verzoeker] , maar dit komt met name door de structuur en zorg die hij geboden krijgt. [verzoeker] heeft geen ziekte-inzicht en geen ziektebesef. Hij blijft argwanend tegenover de zorg en is in de afgelopen maanden ook geregeld niet teruggekeerd van verlof, waarbij hij buiten heeft geslapen en werd teruggebracht door de politie. Hoewel het op dit moment beter gaat met [verzoeker] dan bij indiening van het verzoekschrift, dienen het bewind en mentorschap in stand te blijven, omdat [verzoeker] zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen niet zelf kan behartigen.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.
Het hof stelt voorop dat het hoger beroep er mede toe dient om omissies, in de eerste aanleg begaan, te herstellen. Het hof is van oordeel dat het verzuim, dat het mentorschap en bewind zijn ingesteld zonder mondelinge behandeling, in hoger beroep is hersteld nu de zaak alsnog ter zitting is behandeld, waarbij [verzoeker] op de juiste wijze is opgeroepen. Dat [verzoeker] thans niet in persoon is verschenen, doet hier niets aan af. Het hof merkt wel op niet gelukkig te zijn met de gang van zaken in eerste aanleg. Indien de mondelinge behandeling niet kon worden afgewacht door uitzonderlijke omstandigheden, had de kantonrechter het bewind en mentorschap ook voor kortere duur kunnen uitspreken. Desalniettemin leidt de stelling van [verzoeker] dat de kantonrechter zonder hoor en wederhoor bewind en mentorschap heeft ingesteld, niet tot vernietiging van de bestreden beschikking, nu deze omissie in hoger beroep is hersteld.
3.7.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Het bewind kan ingevolge lid 3 eveneens worden ingesteld indien te verwachten is dat de rechthebbende binnen afzienbare tijd in de in het eerste lid bedoelde toestand zal verkeren.
3.8.
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
3.9.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is het hof voldoende aannemelijk geworden dat [verzoeker] als gevolg van zijn geestelijke toestand ten tijde van de bestreden beschikking niet in staat was, en ook thans niet in staat is, ten volle zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
3.10.
Uit de overgelegde medische verklaring van [betrokkene] blijkt dat [verzoeker] een verstandelijke beperking heeft en dat er vermoedens zijn van autisme problematiek. Op 21 mei 2021 is hij opgenomen met een crisismaatregel vanwege zelfverwaarlozing; er was sprake van extreme vervuiling van zijn appartement en slechte (persoonlijke) hygiëne en gezondheid. [verzoeker] verblijft thans met een rechterlijke machtiging in een instelling met 24-uurs zorg, welke machtiging is afgegeven tot 11 maart 2023. Aangezien de verstandelijke beperking van [verzoeker] niet van voorbijgaande aard is en het hem ontbreekt aan ziektebesef en ziekte-inzicht, is niet te verwachten dat de situatie op korte termijn zal verbeteren. Het hof is dan ook van oordeel dat de noodzaak voor bewind en mentorschap nog steeds bestaat, zodat ook het (meer) subsidiaire verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind en/of mentorschap zal worden afgewezen.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
20 januari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.M.C. Dumoulin en M.A. Stammes en is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.