In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2013. De moeder van de minderjarige, die in hoger beroep is gegaan, verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend, te vernietigen. De moeder betoogde dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was en dat er onvoldoende onderbouwing was voor de beslissing van de raad. De raad, die als verweerder optrad, stelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was vanwege zorgen over de veiligheid en de psychische gesteldheid van de moeder.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2022 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de raad en de gecertificeerde instelling (GI) gehoord. De moeder voerde aan dat er alternatieven voor de uithuisplaatsing moesten worden overwogen en dat zij meer tijd met haar kind wilde doorbrengen. De raad en de GI waren van mening dat de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk was, gezien de psychische problematiek van de moeder en de impact daarvan op de minderjarige.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing gerechtvaardigd is op basis van artikel 1:265b BW. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv afgewezen, omdat dit prematuur werd geacht. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van stabiliteit en zorg voor de minderjarige, terwijl de moeder de kans krijgt om aan haar eigen problematiek te werken.