ECLI:NL:GHSHE:2022:4157

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
200.317.443_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige; beoordeling van de noodzaak en afwijzing van verzoek tot deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2013. De moeder van de minderjarige, die in hoger beroep is gegaan, verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend, te vernietigen. De moeder betoogde dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was en dat er onvoldoende onderbouwing was voor de beslissing van de raad. De raad, die als verweerder optrad, stelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was vanwege zorgen over de veiligheid en de psychische gesteldheid van de moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2022 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de raad en de gecertificeerde instelling (GI) gehoord. De moeder voerde aan dat er alternatieven voor de uithuisplaatsing moesten worden overwogen en dat zij meer tijd met haar kind wilde doorbrengen. De raad en de GI waren van mening dat de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk was, gezien de psychische problematiek van de moeder en de impact daarvan op de minderjarige.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing gerechtvaardigd is op basis van artikel 1:265b BW. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv afgewezen, omdat dit prematuur werd geacht. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van stabiliteit en zorg voor de minderjarige, terwijl de moeder de kans krijgt om aan haar eigen problematiek te werken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 1 december 2022
Zaaknummer : 200.317.443/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/309840 JE RK 22-1706
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.C. Ingelse,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende merkt het hof aan:
-
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties 1 t/m 4, ingekomen bij de griffie van het hof op 13 oktober 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen bij de griffie van het hof op 4 november 2022, heeft de raad verzocht voormelde beschikking in stand te laten en het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 november 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Ingelse;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
Het hof heeft mevrouw [vertrouwenspersoon] , vertrouwenspersoon van de moeder, als toehoorder bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling verleend.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • productie 5 van de advocaat van de moeder, te weten het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 oktober 2022;
  • productie 6 t/m 13 van de advocaat van de moeder;
  • de brief met producties van de GI van 3 november 2022;
  • het V8-formulier van 4 november 2022 van de advocaat van de moeder.
2.5.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld dat hij zijn pleitaantekeningen kort daarvoor digitaal naar het hof heeft verstuurd. Hij heeft op de mondelinge behandeling geen afschrift van de pleitaantekeningen aan het hof en de andere aanwezigen kunnen overleggen. Daarom heeft hij zijn pleitaantekeningen voorgedragen en heeft de griffier aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken. De digitaal toegestuurde pleitaantekeningen laat het hof buiten beschouwing.

3.De beoordeling

3.1.
De minderjarige [minderjarige] woont bij de moeder. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
Bij beschikking van 9 september 2022 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden, te weten van 9 september tot 9 december 2022, en is er een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een netwerkpleeggezin voor de duur van twee weken, te weten tot 23 september 2022.
3.3.
Bij beschikking van 21 september 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin verleend met ingang van 23 september 2022 tot 7 oktober 2022.
3.4.
Bij beschikking van 3 oktober 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin verleend met ingang van 7 oktober 2022 voor de duur van twee weken, dus tot 21 oktober 2022. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin verleend met ingang van 21 oktober 2022 voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, aldus tot uiterlijk 9 december 2022.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert aan dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk is en niet in het belang is van [minderjarige] . Er ontbreekt nog steeds een onderbouwend verslag van de raad of een andere instantie. Er is sprake van een flinterdun en onvoldoende onderbouwd onderzoek. Zonder nader onderzoek en een goed zicht op de opvoedcapaciteiten van de moeder en de ontwikkeling van [minderjarige] , is een verlenging van de uithuisplaatsing niet gerechtvaardigd. Daarnaast is er sprake van onjuistheden in het verzoek van de raad en de onderbouwende stukken. Het steekt de moeder dat er wordt uitgegaan van meldingen die door oma (moederszijde) zijn gedaan. De moeder vindt het onbegrijpelijk dat de meldingen van oma zonder meer worden overgenomen door de raad. De relatie tussen de moeder en oma is heel slecht. Er is sprake van karaktermoord en etikettering. Op 16 november 2022 heeft de moeder een één op één gesprek met de jeugdzorgwerker, waar zij voor het eerst uitleg mag geven over de onwaarheden. Ook verzoekt zij om een onderzoek te gelasten op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De moeder voert verder aan dat onvoldoende de impact van de uithuisplaatsing en de proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en belangen zijn afgewogen. De moeder verleent haar medewerking aan het onderzoek en heeft toestemming gegeven aan de raad voor het horen van informanten. De uithuisplaatsing van [minderjarige] levert enorm veel stress op voor de moeder en er is onvoldoende gekeken naar de alternatieven, bijvoorbeeld een deeltijduithuisplaatsing. De moeder denkt aan een 50/50 regeling of een 75/25 regeling, waarbij [minderjarige] in de weekenden bij de moeder is. Tijdens de mondelinge behandeling erkent de moeder dat zij op dit moment niet fulltime voor [minderjarige] kan zorgen. Dat is volgens haar op dit moment onrealistisch. De afgelopen weken heeft de moeder naar eigen zeggen een emotioneel rouwproces doorgemaakt en op dit moment heeft zij onvoldoende emotionele draagkracht om volledig voor [minderjarige] te kunnen zorgen. De moeder heeft nog zaken te verwerken en de situatie moet eerst stabiliseren. De moeder zou heel graag meer tijd met [minderjarige] willen doorbrengen.
3.8.
De raad acht de uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk. Het onderzoek van de raad is afgerond en het concept rapport is gereed. De raad dient binnenkort een verzoek in bij de rechtbank om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met twaalf maanden. Er zal ook worden verzocht om een verlenging van de uithuisplaatsing met negen maanden. Er zijn ernstige zorgen over de veiligheid bij de moeder en haar psychische gesteldheid. Er is nog onvoldoende zicht op wat er met de moeder aan de hand is. Tijdens de contacten met de moeder lopen de emoties hoog op en de gesprekken verlopen chaotisch. GGZ instelling [instelling] is betrokken en uit het contact komt naar voren dat de hulpverlening zich erop richt om eerst rust en stabiliteit in het leven van de moeder terug te brengen. Daarna is er pas ruimte voor een passende behandeling of therapie, waarna kan worden onderzocht hoe [minderjarige] hier een plek in kan krijgen. Er is op dit moment sprake van emotionele onveiligheid waar [minderjarige] last van heeft. Het is te vroeg voor een gedeeltelijke thuisplaatsing.
3.9.
De GI maakt zich grote zorgen over de psychische problematiek van de moeder en de impact hiervan op [minderjarige] . De moeder is overbelast en soms verward. Zij doet zorgelijke uitspraken. Het is tot op heden niet gelukt om goed zicht te krijgen op de problematiek van de moeder. De moeder is in een relatief korte periode tot twee keer toe gedwongen opgenomen geweest bij de GGZ. De GI voert aan dat de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is. Op dit moment is een begeleide omgang op het kantoor van de GI het maximaal haalbare, waarbij er zelfs tijdens de omgang zorgen zijn over de wijze waarop de moeder [minderjarige] belast met volwassenen problematiek en eigen frustraties en meningen. De GI twijfelt niet aan de juiste intenties en bedoelingen van de moeder. De moeder is liefdevol en betrokken, maar zij is op dit moment overvraagd en bevindt zich nog in de ontkenningsfase van haar eigen problematiek. [minderjarige] wordt zeer belast met volwassenen problematiek en lijkt geneigd om voor haar moeder te zorgen (parentificatie en loyaliteit). De GI is concluderend van mening dat [minderjarige] vanuit rust en stabiliteit dient toe te komen aan haar eigen ontwikkelingstaken, waarbij de GI goed zicht krijgt op de beleving en ontwikkeling van [minderjarige] . Daarnaast dient er meer zicht te komen op de problematiek van de moeder en de betekenis hiervan op [minderjarige] . De moeder kan vanuit hier aan zichzelf werken en met de juiste hulpverlening op kracht komen, vanuit waar vervolgens de mogelijkheden voor een (gedeeltelijke) thuisplaatsing onderzocht kunnen worden. Daarvoor is het nu nog te vroeg.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat er is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. Het hof voegt hier het volgende aan toe. De moeder kampt met ernstige psychische problematiek. Zij bevindt zich momenteel in de stabilisatiefase en is nog niet gestart met therapie. De moeder erkent dat zij op dit moment onvoldoende emotionele draagkracht heeft om volledig voor [minderjarige] te kunnen zorgen. Dit betekent dat de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is. Dat de moeder graag meer tijd wil doorbrengen met [minderjarige] is begrijpelijk en invoelbaar, maar nog los van het feit da het hof niet gaat over een deeltijduithuisplaatsing, zijn de raad en de GI het er over eens dat het daarvoor nog te vroeg is. De GI pakt dit op met de moeder als de tijd daarvoor rijp is.
3.10.3.
De moeder heeft op de mondelinge behandeling toegelicht dat zij ook een grief heeft gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van haar verzoek om een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv te gelasten, en dat zij het hof alsnog verzoekt een dergelijk onderzoek te gelasten. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder prematuur is. De raad en de GI zijn nog bezig met goed zicht te krijgen op de problematiek van de moeder en de betekenis hiervan op [minderjarige] . Dit onderzoek is nog gaande, zodat een door de moeder verzochte contra-expertise nog niet aan de orde is.
3.10.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 oktober 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, H. van Winkel en P.M.M. Mostermans en is op 1 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.