In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader om het ouderlijk gezag over zijn minderjarige dochter te herstellen. De vader, die in eerste aanleg door de rechtbank Zeeland-West-Brabant in zijn verzoek was afgewezen, heeft in hoger beroep aangevoerd dat het in het belang van de minderjarige is dat hij in zijn gezag wordt hersteld. Hij stelt dat er onjuistheden in het dossier staan die een verkeerd beeld van hem schetsen en dat zijn dochter, die momenteel in een behandelgroep verblijft, bij hem wil wonen.
De moeder, de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming hebben echter bezwaar gemaakt tegen het herstel van het gezag. De GI heeft betoogd dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de minderjarige te dragen, gezien zijn verleden van huiselijk geweld en de huidige situatie van de minderjarige, die kwetsbaar is en hulp nodig heeft. De Raad heeft eveneens geadviseerd het verzoek van de vader af te wijzen, omdat de huidige omgangsregeling te beperkt is om te concluderen dat de vader in staat is om de opvoeding op zich te nemen.
Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat. Gezien de problematiek van de minderjarige, de moeizame relatie van de vader met de hulpverlening en zijn onvermogen om verantwoordelijkheid te nemen, heeft het hof geoordeeld dat herstel van het gezag niet in het belang van de minderjarige is. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd en het verzoek van de vader is afgewezen.