ECLI:NL:GHSHE:2022:4155

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
200.308.553_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgang van minderjarige na beëindiging van affectieve relatie

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De man verzoekt om een zorg- en contactregeling met zijn minderjarige kind, geboren in 2018, en om gezamenlijk gezag. De rechtbank had eerder de verzoeken van de man afgewezen, wat de man niet kon accepteren. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 oktober 2022, waarbij zowel de man als de vrouw, bijgestaan door hun advocaten, en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De man heeft in zijn beroepschrift aangegeven dat hij niet begrijpt waarom gezamenlijk gezag niet mogelijk zou zijn en dat hij zich benadeeld voelt in zijn rol als vader. De vrouw daarentegen betwist de betrouwbaarheid van de man en stelt dat gezamenlijk gezag niet haalbaar is vanwege het gebrek aan communicatie. De Raad adviseert om aanvullend onderzoek te doen naar de situatie van de minderjarige en de omgangsregeling. Het hof heeft besloten de behandeling van de zaak aan te houden en de Raad te verzoeken om nader onderzoek te verrichten. De beslissing van het hof houdt in dat de verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 1 april 2023, in afwachting van het rapport van de Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 december 2022
Zaaknummer: 200.308.553/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/349182 / FA RK 18-4737
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S.J.M.P. Hoppers,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw
,
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 december 2018, 18 november 2019, 18 januari 2021 en 29 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 maart 2022, heeft de man verzocht de beschikking van 29 december 2021 te vernietigen en te bepalen dat:
1) er tussen de man en [minderjarige] uiteindelijk een zorg- en contactregeling is waarbij de man eens per veertien dagen contact heeft met [minderjarige] van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsook gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen, waarbij [minderjarige] op Vaderdag altijd bij de man is en op Moederdag altijd bij de vrouw is en de man [minderjarige] telkens bij de vrouw ophaalt en de vrouw [minderjarige] telkens terughaalt (of andersom);
2) partijen gezamenlijk het gezag hebben over [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 juni 2022, heeft de vrouw verzocht het beroep van de man af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Hoppers;
- de vrouw, bijgestaan door mr. De Jongh;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna: de GI), die is opgeroepen als informant, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 december 2021;
- een V-formulier met producties van de advocaat van de man d.d. 28 april 2022;
- een brief met bijlagen van de GI d.d. 9 juni 2022;
- een V-formulier met een brief en producties van de advocaat van de man d.d. 10 oktober 2022.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
Partijen hebben van 2014 tot begin april 2018 een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben niet samengewoond. Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
De man heeft [minderjarige] erkend. De vrouw oefent van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] woont bij de vrouw.
3.2.
Bij beschikking van 30 december 2020 heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 30 december 2020 tot 30 december 2021.
De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 29 december 2021 verlengd tot 30 juni 2022 en is daarna geëindigd.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 29 december 2021 heeft de rechtbank het verzoek van de man om hem mede met het gezag over [minderjarige] te belasten en het verzoek van de man tot het vaststellen van de door hem verzochte zorgregeling, afgewezen.
3.4.
De man heeft omgang met [minderjarige] eenmaal per twee weken op woensdag van 13.30 uur tot 15.30 uur bij [instantie] . In de andere week hebben de man en [minderjarige] op woensdag om 17.00 uur contact via beeldbellen.
Omvang van het geschil
3.5.
De man kan zich met de beslissing van 29 december 2021 niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De man voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De man kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het gezag. Hij ziet niet in waarom partijen niet gezamenlijk het gezag over [minderjarige] kunnen uitoefenen. Partijen hebben een vorm van communicatie met elkaar over [minderjarige] gevonden. De communicatie verloopt per e-mail. De man vindt het een gemiste kans dat er tot op heden geen traject is gestart tot verbetering van de oudercommunicatie (er is alleen ingezet op de begeleiding van de contactmomenten tussen de man en [minderjarige] ). Partijen waren aanvankelijk aangemeld voor een dergelijk traject, maar de voogd heeft eenzijdig besloten om partijen hiervoor af te melden. Partijen zijn in staat om gezamenlijk het gezag uit te oefenen, helemaal wanneer er ingezet zal worden op hulpverlening om dit beter te stroomlijnen. Er moet een gelijkwaardige positie komen voor partijen. De man is geen onmachtige vader. Hij voelt zich wel aan de zijlijn geplaatst en monddood gemaakt. Door zijn gevoel van machteloosheid is hij gefrustreerd geraakt. Als voorbeeld van zijn machteloosheid noemt de man dat hij door het ontbreken van gezag over [minderjarige] niet het dossier bij [instantie] met betrekking tot de begeleide contacten heeft kunnen opvragen. De vrouw heeft daarvoor geen toestemming gegeven. De GI, die niet meer betrokken is, heeft daarentegen samen met de vrouw wel in gesprek kunnen gaan met [instantie] . Gezamenlijk gezag acht de man ook in het belang van [minderjarige] , zodat [minderjarige] weet dat beide ouders belangrijke beslissingen over hem nemen.
De man kan zich verder niet verenigen met het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de omgangsregeling. Hij wil zijn band met [minderjarige] uitbouwen en toewerken naar een normale omgangsregeling, door het contact op te bouwen van deels begeleid naar onbegeleid contact. Hij is bereid aan drugstesten mee te werken. De man heeft er geen vertrouwen in dat de vrouw in de toekomst vrijwillig haar medewerking zal verlenen aan de uitbreiding van de contactmomenten. De relatie tussen partijen is kort na de geboorte van [minderjarige] verbroken en de man heeft vanaf het begin het gevoel gehad dat hij zijn positie als vader moet bevechten. Doordat er nu geen concrete regeling in een beschikking vastligt, blijft de man overgeleverd aan de grillen van de vrouw en de hulpverlening. Dit baart de man zorgen. De hulpverlening heeft namelijk in het verleden uit eigen beweging de omgang tussen de man en [minderjarige] nog meer beperkt, wat vooral het gevolg lijkt te zijn geweest van een persoonlijke strijd tussen de man en de omgangbegeleider. Sinds de wijziging van de begeleider verloopt de begeleide omgang beter. [instantie] bevestigt dit, maar verstrekt geen recent evaluatieverslag aan de man. De man acht het nog steeds haalbaar en bovenal wenselijk en in het belang van [minderjarige] dat er wordt toegewerkt naar uiteindelijk een omgangsregeling gedurende een weekend per veertien dagen, waarbij [minderjarige] bij de man verblijft. [minderjarige] is ook bezig met vragen als ‘waar woont papa?’.
3.7.
De vrouw voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Het verzoek van de man om gezamenlijk gezag heeft de rechtbank terecht afgewezen. Gezamenlijk gezag is niet haalbaar, vanwege het gebrek aan communicatie tussen partijen. De ingezette trajecten hebben niet tot een verandering geleid. De man stelt zich niet betrouwbaar op. Hij reageert niet structureel op zaken betreffende [minderjarige] of komt niet na wat hij zegt. Als voorbeeld noemt de vrouw dat de man in maart heeft gezegd dat hij contact met de school van [minderjarige] zou opnemen en dat recentelijk pas heeft gedaan. Op de uitnodiging van de school heeft hij nog niet gereageerd. De man blijft zaken buiten zichzelf leggen en strijd voeren in plaats van op zichzelf te reflecteren en actief iets te doen aan het verbeteren van de situatie. De vrouw betwist de stelling van de man dat zij op zijn verzoek om inzage in het dossier van [instantie] nee heeft gezegd.
Het verzoek van de man om vaststelling van een omgangsregeling is ook terecht afgewezen. Er ligt op dit moment geen regeling vast in een beschikking, maar de vrouw werkt mee aan de omgang tussen de man en [minderjarige] eenmaal per twee weken onder begeleiding van [instantie] en aan het belcontact tussen hen eenmaal per twee weken. De vrouw vindt het belangrijk dat [minderjarige] en de man een band opbouwen. De huidige regeling blijkt het maximaal haalbare. Er is sinds 2018 geprobeerd om te werken aan de opbouw van de omgang, de oudercommunicatie en de opvoedvaardigheden van de man, maar dit is niet gelukt. De man wil niet meewerken en is niet leerbaar. Er is een eindpunt bereikt en gekozen voor een andere insteek van de omgang. De omgang verloopt daardoor meer ontspannen, maar van groei in de opvoedvaardigheden van de man is geen sprake. Er is geen ruimte voor een andere vorm van contact. Het verloop van de omgang tussen de man en [minderjarige] en de houding van de man bieden hiervoor geen aanknopingspunten. De man uit kritiek op de vrouw en op de hulpverlening en wil zijn eigen aandeel niet inzien. Hij is ook niet bereid gebleken om te bekijken wat hij zelf beter of anders zou kunnen doen, bijvoorbeeld om het beeldbellen beter te laten verlopen. De man maakt geen gebruik van de mogelijkheden om aan de begeleider van [instantie] feedback, tips en handvatten te vragen en hij neemt geen initiatieven als het gaat om het inhalen van de omgangsregeling. Haar vertrouwen in de man is beschaamd. De man heeft zijn kansen niet gepakt. De vrouw heeft ook zorgen over het feit dat de man door zijn wietgebruik minder betrokken is bij [minderjarige] . De vrouw blijft zich aan de gemaakte afspraken houden en zij zal meewerken aan de uitbreiding van de contacten tussen de man en [minderjarige] als dat in het belang van [minderjarige] is. De vrouw heeft er geen bezwaar tegen dat de thans lopende begeleide omgangsregeling in een beschikking wordt vastgelegd. Het advies in het raadsrapport van 26 november 2020, waarop de man zich beroept, is gedateerd.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende geadviseerd.
Er is veel hulpverlening ingezet, maar er is nooit een situatie ontstaan waarin de man op uitgebreide wijze contact met [minderjarige] kan hebben en betrokken kan zijn in de opvoeding. De raad ziet op basis van het dossier een vader die graag wil, maar het lastig vindt dan wel onmachtig is om invulling te geven aan de omgang als het meer richting opvoeding gaat. De raad ziet een moeder die kritisch is, maar niet de intentie heeft om [minderjarige] bij zijn vader weg te houden.
Vanuit [instantie] komt niet naar voren dat het dusdanig goed gaat, dat zij met de begeleiding gaat stoppen. Het is een gemiste kans dat de man geen inzage in het dossier van [instantie] heeft kunnen verkrijgen.
Partijen zitten op een belangrijk punt. Er zit weinig schot in de zaak. De raad heeft een aantal jaren geleden geadviseerd over het gezag en de omgang met betrekking tot [minderjarige] . De raad is bereid nogmaals onderzoek te doen en in dat kader met de ouders en [instantie] in gesprek te gaan.
Motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Uit de processtukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het navolgende gebleken.
Partijen hebben nooit samengewoond en kort na de geboorte van [minderjarige] is hun relatie verbroken. Zij hebben vanaf oktober 2018 eerst zelf de omgang tussen de man en [minderjarige] opgebouwd, van aanvankelijk één uur per week in bijzijn van een derde (de bonusoma van [minderjarige] ) naar drie uur per week sinds september 2019.
De rechtbank heeft bij beschikking van 18 november 2019 partijen voor hulpverlening verwezen naar een uniform hulpaanbod traject ter verbetering van de oudercommunicatie. Vanaf maart 2020 zijn, onder begeleiding van [instantie] , afspraken gemaakt over de frequentie van de omgang tussen de man en [minderjarige] . Naast het contactmoment op de woensdag is een uitbreiding op de zondag eenmaal per twee weken afgesproken. Die uitbreiding heeft nooit plaatsgevonden. In juli 2020 is het middelengebruik van de man besproken en is aan hem te kennen gegeven dat onbegeleide omgang niet mogelijk is tot de twijfels over het middelengebruik zijn weggenomen. Vanaf augustus 2020 is besloten de omgang bij [instantie] te laten plaatsvinden in verband met de veiligheid. Hierna heeft een aantal maanden bijna geen omgang plaatsgevonden. Het doel omtrent het maken van afspraken en de verbetering van de communicatie tussen partijen in het kader van het uniform hulpaanbod is ook niet behaald.
De raad heeft naar aanleiding van de melding vanuit [instantie] dat het uniform hulpaanbod traject onvoldoende is behaald, besloten tot een raadsonderzoek. Bij raadsrapport van 26 november 2020 heeft de raad geadviseerd om de beslissingen ter zake gezag en omgang voor negen maanden aan te houden om partijen in de tussentijd de gelegenheid te geven met de noodzakelijke hulpverlening aan de slag te gaan. De raad heeft daarnaast verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen, welke ondertoezichtstelling op 30 december 2020 is uitgesproken.
Vanaf 25 november 2020 is de omgang tussen de man en [minderjarige] hervat, waarbij een wekelijkse omgang onder begeleiding van [instantie] gedurende twee uur en 45 minuten is afgesproken. Een deel van de omgangsmomenten is door de man afgezegd en [instantie] heeft in de begeleiding van de omgang problemen ervaren in de houding en betrokkenheid van de man. Bij de start van de GI eind maart 2021 is in overleg met [instantie] besloten de begeleide omgang te verminderen naar eenmaal in de twee weken twee uur, met medewerking aan urinecontroles door de man, en een beeldbelmoment op de woensdag in de week dat er geen omgang is. In juni 2021 heeft de man bericht niet meer mee te werken aan de urinecontroles en de nabesprekingen. In juli 2021 is in een gesprek tussen de man en zijn advocaat, de begeleider van [instantie] en de GI besproken dat een andere begeleider van [instantie] ingezet gaat worden en dat de begeleiding anders ingericht gaat worden. De begeleiding zal niet meer gericht zijn op het uitbreiden van de opvoedvaardigheden van de man, maar op een zo prettig en ontspannen mogelijke omgang voor [minderjarige] waarbij de begeleiding zorgt voor structuur, regelmaat, grenzen en veiligheid passend voor [minderjarige] . Op 3 augustus 2021 is de andere begeleider gestart.
In het evaluatieverslag van 5 april 2022 geeft [instantie] aan dat [minderjarige] en de man in de huidige vorm meer genieten en ontspannen zijn dan eerst het geval was en dat de omgangmomenten gestructureerd verlopen en regelmatig plaatsvinden. [instantie] nodigt de man uit om zowel voor, tijdens als na de omgang handvatten en tips te vragen, zodat ook aan het doel dat de man feedback kan vragen gewerkt kan worden. Hij doet dit nog onvoldoende en/of vraagt hier niet naar. [instantie] adviseert de omgang in de huidige vorm te behouden.
3.9.2.
Het hof stelt vast dat langdurig hulpverlening voor partijen is ingezet. Deze hulpverlening heeft niet geleid tot een structurele omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] en tot een verbetering van de communicatie en het vertrouwen tussen partijen. De situatie blijft steken bij de begeleide omgangsmomenten en het belcontact. De standpunten van partijen over welke (opbouw van de) omgangregeling in het belang van [minderjarige] is en wat gezien de eerder ingezette hulpverlening de mogelijkheden van partijen ten aanzien van de omgangsregeling en de oudercommunicatie nog zijn, liggen ver uiteen. De raad heeft in 2020 onderzoek met betrekking tot [minderjarige] gedaan, maar er is geen nader onderzoek geweest naar de ontwikkelingen die zich sindsdien hebben voorgedaan. Tevens ontbreekt inzage in de actuele rapportage(s) van [instantie] .
Het hof acht zich op grond van de beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen over de omgang tussen de man en [minderjarige] en zal derhalve een onderzoek van de raad verzoeken. Omdat de omgangsregeling in verband staat met het gezag, zal het verzoek om een raadsonderzoek ook betrekking hebben op het gezag.
3.9.3.
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden en de raad verzoeken om – aanvullend op het raadsrapport van 26 november 2020 – nader onderzoek in te stellen naar en, op basis van de actuele stand van zaken, te adviseren en te rapporteren over de volgende vragen:
- In hoeverre komt een wijziging in het gezag tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
- Welke regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of omgangsregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
- Op welke wijze dient het contact tussen [minderjarige] en de man vorm gegeven te worden en met welke mogelijkheden en belemmeringen van zowel partijen als [minderjarige] dient daarbij rekening worden gehouden?
- Komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet in het antwoord op de voornoemde onderzoeksvragen zijn genoemd, maar wel van belang zijn met betrekking tot de zorgregeling/omgangsregeling en/of het gezag; en zo deze naar voren komen, welke zijn dit?
3.9.4.
Het hof houdt de verdere behandeling van onderhavige zaak aan tot 1 april 2023, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad. Zo nodig bepaalt het hof een nieuwe mondelinge behandeling.
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden. Het hof gaat er vanuit gaat dat partijen in het belang van [minderjarige] medewerking blijven verlenen aan de thans betrokken hulpverlening.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.9.3. is overwogen;
verzoekt de raad vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 1 april 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, E.L. Schaafsma-Beversluis en K.A. Boshouwers en is op 1 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.