Uit de processtukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het navolgende gebleken.
Partijen hebben nooit samengewoond en kort na de geboorte van [minderjarige] is hun relatie verbroken. Zij hebben vanaf oktober 2018 eerst zelf de omgang tussen de man en [minderjarige] opgebouwd, van aanvankelijk één uur per week in bijzijn van een derde (de bonusoma van [minderjarige] ) naar drie uur per week sinds september 2019.
De rechtbank heeft bij beschikking van 18 november 2019 partijen voor hulpverlening verwezen naar een uniform hulpaanbod traject ter verbetering van de oudercommunicatie. Vanaf maart 2020 zijn, onder begeleiding van [instantie] , afspraken gemaakt over de frequentie van de omgang tussen de man en [minderjarige] . Naast het contactmoment op de woensdag is een uitbreiding op de zondag eenmaal per twee weken afgesproken. Die uitbreiding heeft nooit plaatsgevonden. In juli 2020 is het middelengebruik van de man besproken en is aan hem te kennen gegeven dat onbegeleide omgang niet mogelijk is tot de twijfels over het middelengebruik zijn weggenomen. Vanaf augustus 2020 is besloten de omgang bij [instantie] te laten plaatsvinden in verband met de veiligheid. Hierna heeft een aantal maanden bijna geen omgang plaatsgevonden. Het doel omtrent het maken van afspraken en de verbetering van de communicatie tussen partijen in het kader van het uniform hulpaanbod is ook niet behaald.
De raad heeft naar aanleiding van de melding vanuit [instantie] dat het uniform hulpaanbod traject onvoldoende is behaald, besloten tot een raadsonderzoek. Bij raadsrapport van 26 november 2020 heeft de raad geadviseerd om de beslissingen ter zake gezag en omgang voor negen maanden aan te houden om partijen in de tussentijd de gelegenheid te geven met de noodzakelijke hulpverlening aan de slag te gaan. De raad heeft daarnaast verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen, welke ondertoezichtstelling op 30 december 2020 is uitgesproken.
Vanaf 25 november 2020 is de omgang tussen de man en [minderjarige] hervat, waarbij een wekelijkse omgang onder begeleiding van [instantie] gedurende twee uur en 45 minuten is afgesproken. Een deel van de omgangsmomenten is door de man afgezegd en [instantie] heeft in de begeleiding van de omgang problemen ervaren in de houding en betrokkenheid van de man. Bij de start van de GI eind maart 2021 is in overleg met [instantie] besloten de begeleide omgang te verminderen naar eenmaal in de twee weken twee uur, met medewerking aan urinecontroles door de man, en een beeldbelmoment op de woensdag in de week dat er geen omgang is. In juni 2021 heeft de man bericht niet meer mee te werken aan de urinecontroles en de nabesprekingen. In juli 2021 is in een gesprek tussen de man en zijn advocaat, de begeleider van [instantie] en de GI besproken dat een andere begeleider van [instantie] ingezet gaat worden en dat de begeleiding anders ingericht gaat worden. De begeleiding zal niet meer gericht zijn op het uitbreiden van de opvoedvaardigheden van de man, maar op een zo prettig en ontspannen mogelijke omgang voor [minderjarige] waarbij de begeleiding zorgt voor structuur, regelmaat, grenzen en veiligheid passend voor [minderjarige] . Op 3 augustus 2021 is de andere begeleider gestart.
In het evaluatieverslag van 5 april 2022 geeft [instantie] aan dat [minderjarige] en de man in de huidige vorm meer genieten en ontspannen zijn dan eerst het geval was en dat de omgangmomenten gestructureerd verlopen en regelmatig plaatsvinden. [instantie] nodigt de man uit om zowel voor, tijdens als na de omgang handvatten en tips te vragen, zodat ook aan het doel dat de man feedback kan vragen gewerkt kan worden. Hij doet dit nog onvoldoende en/of vraagt hier niet naar. [instantie] adviseert de omgang in de huidige vorm te behouden.