ECLI:NL:GHSHE:2022:4149

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
200.308.099_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervangende toestemming verhuizing, zorgregeling en kinderalimentatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een geschil tussen de ouders van twee minderjarige kinderen over de vervangende toestemming voor verhuizing, de zorgregeling en de kinderalimentatie. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft verzocht om toestemming om met de kinderen te verhuizen naar [woonplaats], waar zij samen met haar nieuwe partner wil gaan wonen. De vader, verweerder in principaal hoger beroep, heeft zich hiertegen verzet en verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te handhaven. De rechtbank had eerder de moeder verboden om met de kinderen te verhuizen en de hoofdverblijfplaats bij de vader vastgesteld. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de belangen van de kinderen voorop stonden. De moeder heeft aangevoerd dat de verhuizing in het belang van de kinderen is, omdat zij daar een stabiele omgeving kan bieden. De vader heeft echter betoogd dat de verhuizing schadelijk zou zijn voor de kinderen, die al een stabiele band met hem hebben. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de verhuizing niet in het belang van de kinderen is. De zorgregeling die door de rechtbank was vastgesteld, is bekrachtigd, evenals de kinderalimentatie. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 december 2022
Zaaknummer: 200.308.099/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/287110 / FA RK 21-52
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Engwegen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.W.J.M. van Bree.
Deze zaak gaat over :
  • [minderjarige 1] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009;
  • [minderjarige 2] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [plaats] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: de ouders zijn het niet eens over waar [minderjarige 1] (13) en [minderjarige 2] (9) zullen wonen en
naar school gaan, de zorgregeling en de hoogte van de kinderalimentatie.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg , zittingsplaats Roermond, van 21 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 21 maart 2022, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze als ongegrond en onbewezen af te wijzen en voorts:
primair:
  • de moeder vervangende toestemming te verlenen om te verhuizen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [woonplaats] en tevens vervangende toestemming te verlenen teneinde de kinderen in te schrijven op een nieuwe school in [woonplaats] ;
  • de zorgregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan van 28 maart 2017 te wijzigen en te bepalen dat de kinderen als volgt omgang hebben met de vader:
  • op de even weken vrijdag na school tot en met zondag 17.30 uur na het eten, waarbij de moeder de kinderen brengt en ophaalt bij de vader;
  • zomervakantie eerste drie weken, indien gewenst eerste vier weken;
  • herfstvakantie 50%, aansluitend op het even weekend, volledig indien gewenst;
  • kerstvakantie 50% zoveel mogelijk aansluitend op het even weekend, indien gewenst extra dagen (maximaal 3);
  • voorjaarsvakantie 50% aansluitend op het even weekend, indien gewenst volledig;
  • meivakantie 50% aansluitend op het even weekend, indien gewenst extra dagen als deze er zijn (maximaal 2);
  • Hemelvaart en de vrije dag als ze die hebben, indien gewenst;
  • Paasweekend of Pinksterweekend volledig, indien gewenst;
  • extra weekenden zijn bespreekbaar (zelf ophalen en brengen, indien mogelijk halverwege in overleg);
  • verblijf in het gastenverblijf van de moeder en haar partner mocht de vader de wens hebben om de kinderen te zien in [woonplaats] , voor een voetbalwedstrijd of andere redenen;
  • althans een omgangsregeling zoals in goede justitie door het gerechtshof juist wordt geacht.
subsidiair:
voor zover het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader wordt bepaald, verzoekt de moeder de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de zorg- en contactregeling te bekrachtigen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift van 16 mei 2022, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de vader verzocht:
in hoger beroep:
- de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken van de moeder af te wijzen, als zijnde ongegrond, althans onbewezen, en/of onvoldoende onderbouwd;
in incidenteel hoger beroep:
de tussen partijen gegeven bestreden beschikking ten aanzien van de haal- en brengregeling (laatste gedachtestreepje r.o. 8.2) en kinderalimentatie (r.o. 8.3) te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
I. primair: te bepalen dat de moeder het halen en brengen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor haar rekening zal nemen, waarbij zij de kinderen op school of bij de vader ophaalt en op zondagavond om 19.00 uur weer bij de vader terugbrengt.
subsidiair: te bepalen dat de moeder het halen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor haar rekening zal nemen, waarbij zij de kinderen op school of bij de vader ophaalt en
op zondagavond om 19.00 uur weer bij de vader terugbrengt. Vader zal de
kinderen na iedere vakantie bij moeder ophalen om 17.00 uur;
II. het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan en echtscheidingsconvenant van 28 maart 2017, waarin partijen een door de vader te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn overeengekomen van € 124,- per kind per maand, te wijzigen in die zin dat de moeder een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te voldoen van € 76,- per kind per maand, althans een zodanig bedrag als het hof in goede justitie vermeent te behoren, bij vooruitbetaling aan de vader te voldoen;
III. de moeder te veroordelen in de proceskosten in beide instanties;
IV. de beschikking voor het overige in stand te laten.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep van 29 juni 2022, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem dit beroep als ongegrond en onbewezen te ontzeggen, kosten rechtens.
2.4.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- van de advocaat van de moeder productie 12 en 13, ingekomen bij het hof op 31 maart 2022;
- het V6-formulier van 20 april 2022, van de advocaat van de moeder, met bijlagen;
- het V6-formulier van 18 mei 2022, van de advocaat van de vader, met bijlagen;
- de brief van de advocaat van de vader van 14 juli 2022;
- het V6-formulier van 30 september 2022 van de advocaat van de moeder, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van de advocaat van de vader van 30 september 2022, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en hij heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met het hof gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het op 3 april 2017 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009;
  • [minderjarige 2] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013.
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.3.
In het tussen partijen gesloten ouderschapsplan van 28 maart 2017 is opgenomen dat de ouders zijn overeengekomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijf hebben bij de moeder en dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] iedere week op donderdag bij de vader verblijven, en om het weekend van vrijdagmiddag tot zondagavond.
3.4.
De ouders zijn verder in voornoemd ouderschapsplan overeengekomen dat de vader een bedrag van € 124,- per kind per maand aan de moeder zal voldoen in het kader van kinderalimentatie
3.5.
Bij beschikking van 13 april 2021 heeft de rechtbank de moeder voorlopig verboden met de kinderen naar [woonplaats] te verhuizen en de raad vervolgens verzocht onderzoek te doen naar het verzoek om vervangende toestemming van de moeder om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [woonplaats] te mogen verhuizen, het hoofdverblijf en de zorgregeling. De beslissing over de vervangende toestemming, de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de kinderalimentatie is door de rechtbank aangehouden.
3.6.
Bij de bestreden beschikking van 21 december 2021 heeft de rechtbank het tussen de ouders overeengekomen echtscheidingsconvenant/ouderschapsplan van 28 maart 2017 waarin de ouders zijn overeengekomen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder zal zijn, gewijzigd en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan bij de vader zal zijn.
Daarnaast is het voornoemde ouderschapsplan gewijzigd ten aanzien van de zorgverdeling en is de volgende regeling vastgesteld:
  • in de oneven weken van vrijdagmiddag na school tot zondagavond verblijven de kinderen bij de moeder, in de even weken verblijven de kinderen in het weekend bij de vader;
  • de kinderen verblijven de studiedagen die aansluiten op de omgangsweekenden van de moeder bij de moeder;
  • minimaal twee keer per week vindt er telefonisch contact plaats tussen de moeder en [minderjarige 1] en de moeder en [minderjarige 2] . In de weekenden in de even weken, waarin de kinderen bij de vader verblijven, vindt er aanvullend minstens één keer telefonisch contact (eventueel via beeldbellen) tussen de moeder en de kinderen plaats;
  • ten aanzien van de vakanties wordt rekening gehouden met de vakanties van de regio Zuid;
  • in de voorjaarsvakantie
 wanneer de start van deze vakantie aansluit bij het weekend van de moeder:
van zondag 12.00 uur tot vrijdag;
 wanneer de start van deze vakantie niet aansluit bij het weekend van de moeder: van maandag 12.00 uur na het weekend van de vader tot en met zondagavond;
- In de herfstvakantie verblijven de kinderen bij de moeder
 wanneer de start van deze vakantie aansluit bij het weekend van de moeder: de gehele week van vrijdagmiddag na schooltijd tot en met vrijdagavond;
 wanneer de start van deze vakantie niet aansluit bij het weekend van de moeder, maar bij het weekend van de vader: vanaf de maandag 12.00 uur na het weekend van de vader tot en met zondagavond;
- de vakanties van twee weken (kerst – en meivakantie) worden bij helften verdeeld:
 in de oneven jaren verblijven de kinderen in de eerste week van de vakantie
bij de moeder en de tweede week van de vakantie bij de vader;
 in de even jaren verblijven de kinderen de eerste week van de vakantie bij de
vader en de tweede week van de vakantie bij de moeder;
- in de zomervakantie:
 wanneer regio Zuid als eerste vakantie heeft zullen de kinderen in de laatste
drie weken van de vakantie van regio Zuid bij de moeder verblijven;
 wanneer regio Zuid als laatste vakantie heeft zullen de kinderen in de eerste drie weken van de vakantie van regio Zuid bij de moeder verblijven;
 wanneer regio Zuid als tweede vakantie heeft en regio Noord als eerste zullen de kinderen in de eerste drie weken van de regio Zuid bij de moeder verblijven;
 wanneer regio Zuid als tweede vakantie heeft en regio Noord als laatste dan zullen de kinderen de laatste drie weken van regio Zuid bij de moeder verblijven;
  • feestdagen zoals Hemelvaart, Pinksteren, Pasen etc. brengen de kinderen door bij de ouder waar zij op dat moment verblijven;
  • het weekend aangaande Vader- en Moederdag ruilen de ouders met elkaar wanneer dit aan de orde is;
  • zowel tijdens de reguliere omgang als met de vakanties en feestdagen dient de moeder de kinderen bij de vader op te halen en aan het einde van de omgang tot halverwege, te weten [plaats] , terug te brengen, waar de overdracht zal plaatsvinden en de vader de kinderen rond 18.00 uur zal ophalen;
  • wijzigt voorts het ouderschapsplan en echtscheidingsconvenant van 28 maart 2017, waarin partijen een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn overeengekomen van € 124,- per kind per maand in die zin dat de moeder een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te voldoen van € 4,- per kind per maand, bij vooruitbetaling aan de vader te voldoen;
  • De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd tussen partijen in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. De vader heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Vervangende toestemming verhuizing
3.8.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De moeder wil graag dat de kinderen vanuit [woonplaats] bij haar en haar nieuwe partner in [woonplaats] ) mogen komen wonen. De moeder is in [woonplaats] inmiddels geaard en heeft daar een [bedrijf] overgenomen. Vanwege de co-ouderschapsregeling van haar partner is een verhuizing van hem naar [plaats] niet mogelijk geweest. De reisafstand wordt door de kinderen niet als bezwaarlijk gezien. De moeder zal bij een verhuizing van de kinderen naar [woonplaats] er voor zorgen dat er geen contactverlies optreedt tussen de kinderen en de vader. Zij vindt een goed contact tussen de kinderen en de vader heel belangrijk. De moeder maakt zich zorgen over de kinderen als zij bij de vader blijven wonen, omdat onduidelijk is of de vader de zorg voor de kinderen wel aankan. De vader werkt veel en is afhankelijk van anderen die de kinderen opvangen. De moeder werkt vanuit huis en heeft tijd om voor de kinderen te zorgen. Daar komt bij dat de moeder merkt dat de vader haar steeds meer wil buitensluiten
uit het leven van de kinderen. Dit is heel zorgelijk, zeker gelet op de ernstige problematiek van [minderjarige 1] , die ook nog eens is toegenomen sinds de voor hem tegenvallende beschikking van
de rechtbank. [minderjarige 1] wil namelijk zelf graag in [woonplaats] bij de moeder wonen en wordt gepest in [woonplaats] . Ook [minderjarige 2] wil graag bij de moeder wonen.
3.9.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. Het verzoek van de moeder moet worden afgewezen. De wens van de moeder om met de kinderen en haar partner in [woonplaats] samen te wonen weegt niet op tegen het belang van de kinderen om een stabiel leven te kunnen leiden. De ouders zijn expliciet in het ouderschapsplan overeengekomen dat zij dit laatste van belang achten en dat de kinderen hun schoolloopbaan ongestoord kunnen afmaken. De moeder is desondanks wel erg voortvarend te werk gegaan door al snel te gaan samenwonen met haar nieuwe partner. De vader betwist dat er sprake is van een duurzame relatie. De moeder heeft gehandeld alsof zij toestemming had, terwijl de vader expliciet aan de moeder kenbaar heeft gemaakt niet in te stemmen met de verhuizing. De extra dagen die de moeder aanbiedt, compenseren de vaderrol die hij heeft, niet. De rol van de vader zal steeds kleiner worden, zeker gelet op de lange reistijd van zes uur. Het risico op contactverlies met de moeder is kleiner als de kinderen bij de vader verblijven. De band met de vader is de afgelopen periode sterker geworden, zonder dat daarmee de band met de moeder is verslechterd. De vader is beter dan de moeder in staat om de kinderen niet te belasten met de problematiek van de ouders. De zorgen over [minderjarige 1] worden door de vader zeer serieus genomen en een verhuizing lost de situatie voor [minderjarige 1] niet op.
3.10.
De raad adviseert - samengevat - het volgende. De raad blijft bij het advies zoals dat is opgenomen in het raadsrapport van 18 november 2021. De raad heeft de rechtbank destijds geadviseerd om het verzoek van de moeder om met de kinderen naar [woonplaats] te mogen verhuizen, af te wijzen. Dit geldt ook voor het verzoek van de moeder ten aanzien van inschrijving op een school in de buurt van [woonplaats] . Ook heeft de raad geadviseerd het hoofdverblijf van de kinderen vast te stellen bij de vader en een zorgregeling tussen de kinderen en de moeder vast te leggen, zoals door de raad in het raadsrapport is beschreven.
De raad deelt de zorgen van de moeder over het verblijven van de kinderen bij de vader niet. De raad ziet weliswaar dat de vader moet wennen aan de nieuwe positie die hij heeft ingenomen, maar er is ook sprake van een verbetering in het contact tussen met name [minderjarige 1] en de vader. De raad adviseert de ouders om hulpverlening te zoeken om hun communicatie te verbeteren. Gedacht kan worden aan een traject zoals parallel solo-ouderschap.
3.11.
Het hof overweegt als volgt.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen toestemming van de vader behoeft.
Indien de ouders het hierover niet eens worden kan de rechter hierover een beslissing nemen. Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen. Hoewel het belang van de minderjarigen een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarigen. Het gaat onder meer om: het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de noodzaak om te verhuizen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, alternatieven en maatregelen om de verhuizing voor de kinderen en de andere
ouder te verzachten en/of te compenseren, de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg, de rechten van de andere ouder en de kinderen op onverminderd contact met elkaar in de eigen vertrouwde omgeving, de verdeling van de
zorgtaken en de continuïteit van de zorg, de frequentie van het contact tussen de kinderen en de andere ouder voor en na de verhuizing, de leeftijd van de kinderen, hun mening en de mate waarin ze geworteld zijn in de omgeving of gewend zijn aan verhuizingen en de extra
kosten van het contact na de verhuizing.
3.11.2.
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt, is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te mogen verhuizen naar [woonplaats] moet worden afgewezen. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.11.3.
Het ligt op de weg van de moeder om, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vader, het hof ervan te overtuigen dat, gelet op alle omstandigheden haar belang om met de kinderen te verhuizen zwaarder weegt dan het belang van de kinderen en de vader om te blijven wonen in de directe omgeving van de vader. Hier is de moeder niet in geslaagd.
Het hof verwijst in de eerste plaats naar het ouderschapsplan (door de ouders op 28 maart 2017 ondertekend) waarin de ouders heel duidelijke afspraken hebben gemaakt over onder meer een eventuele verhuizing. De ouders hebben in het ouderschapsplan opgenomen dat zij rust en regelmaat voor de kinderen heel erg belangrijk vinden (artikel 3.1). Daarnaast hebben zij in het ouderschapsplan opgenomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de kans moeten krijgen om een stabiel en sociaal leven op te bouwen en dat zij een ongestoorde schoolloopbaan moeten kunnen doorlopen. De ouders zijn daarom overeengekomen dat, als een van de ouders zou besluiten verder weg te gaan wonen (15 kilometer), de regeling qua wonen en verblijf zodanig wordt aangepast dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet naar een andere school hoeven of buiten bereik van hun vrienden en clubs moeten gaan wonen. De vader en de moeder zullen voorts in de directe sociale leefomgeving van de kinderen blijven wonen, rekening houdend met de gemaakte afspraak (onder“aanvullende afspraken’’ behorend bij het ouderschapsplan).
Duidelijk is dat de reisafstand die door de verhuizing van de moeder afgelegd moet worden de door de ouders overeengekomen 15 kilometer in zeer ruime mate overschrijdt. Bij de door de rechter te maken belangenafweging waarbij de hiervoor onder 3.11.1. genoemde aspecten worden betrokken, is mede van belang dat de ouders nog 4 jaar tevoren afspraken hadden gemaakt wat te doen bij een eventuele verhuizing van een van hen. Aan de ouder die van deze afspraak wil afwijken, en alsnog toestemming wil krijgen voor een verhuizing die valt buiten de gemaakte afspraken, worden dan ook hoge eisen gesteld aan het onderbouwen van het verzoek.
De moeder heeft verklaard op 13 september 2021, zonder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , vanuit [woonplaats] te zijn verhuisd naar [woonplaats] ) om daar te gaan samenwonen met haar partner die zij in de zomer van 2020 heeft leren kennen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de moeder hierin zeer voortvarend te werk is gegaan. De verhuizing van de moeder vond plaats tijdens het raadsonderzoek dat door de rechtbank bij beschikking van 13 april 2021 was bevolen en waarbij het de moeder eveneens
voorlopigwas verboden om
met de kinderennaar [woonplaats] te verhuizen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn vanaf dat moment bij de vader gebleven en zien hun moeder veel minder dan voorheen. De plotselinge verhuizing van de moeder moet voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heel ingrijpend zijn geweest. De reisafstand is immers groot en bedraagt vanuit [woonplaats] naar [woonplaats] met de auto minimaal drie uur enkele reis.
De stelling van de moeder dat het voor haar partner niet mogelijk is geweest om bij haar in [plaats] te komen wonen, acht het hof – gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader
– onvoldoende onderbouwd. Dat de moeder naar haar zeggen financieel onafhankelijk is van haar partner, kan niet tot een ander oordeel leiden. Daar komt bij dat het voorstel van de moeder om het verlies van contact tussen de vader en de kinderen te compenseren afbreuk
doet aan de rol die vader heeft. De door de moeder geopperde mogelijkheid voor de vader om vanuit het verblijf bij haar woning te [woonplaats] , contact met de kinderen te hebben, acht het hof geen reële optie. Tussentijdse contacten worden hiermee bovendien onmogelijk, terwijl de ouders eerder op fietsafstand van elkaar woonden. Hoewel de wens van de moeder om een nieuw leven op te bouwen met haar nieuwe partner begrijpelijk en een rechtens te respecteren belang is, is het hof van oordeel dat het zwaartepunt in deze moet liggen bij het belang van de kinderen. Het hof acht het niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om te verhuizen naar [woonplaats] .
Voor [minderjarige 2] is het belangrijk dat hij niet van basisschool hoeft te wisselen. [minderjarige 2] is vorig jaar al in groep vier gedoubleerd, omdat hij moeite met lezen had. Ook heeft [minderjarige 2] , zo blijkt uit het raadsrapport, moeite met de scheidingscontext en mist hij de andere ouder wanneer die niet bij hem is.
[minderjarige 1] ontwikkelt zich volgens het raadsrapport op sociaal-emotioneel gebied niet leeftijdsadequaat. Zo heeft [minderjarige 1] een negatief zelfbeeld, is onzeker en beïnvloedbaar. Ook heeft [minderjarige 1] moeite met het reguleren van zijn emoties en met veranderingen. Eerder is het voorgekomen dat [minderjarige 1] vanuit boosheid suïcidale uitspraken heeft gedaan. [minderjarige 1] zit in een loyaliteitsconflict tussen de ouders ten gevolge van de scheidingscontext waarin hij zit. [minderjarige 1] krijgt inmiddels hulpverlening voor zijn problematiek en het hof acht het van belang dat [minderjarige 1] de tijd en rust krijgt om dit traject in te gaan. Het hof heeft niet de verwachting dat een verhuizing de problematiek van [minderjarige 1] zal oplossen. Uiteraard is wel heel invoelbaar dat de kinderen de moeder missen ten gevolge van het minder frequente contact.
De moeder beschreef tijdens de mondelinge behandeling bij het hof dat voor haar het grootste probleem rondom de verhuizing ligt in het feit dat zij zich buitenspel gezet voelt. Dat doet haar verdriet en frustreert de moeder. De moeder zou zich graag gehoord willen voelen. Zij wil kunnen overleggen met de vader en samen afspraken kunnen maken.
Voor de vader zit het grootste probleem in het feit dat de ouders de kinderen niet meer samen kunnen opvoeden vanwege de grote afstand. De vader voelt zich hierdoor verdrietig en wil zich gelukkiger voelen. De vader geeft aan dat dat mogelijk is als de ouders dichter bij elkaar wonen.
Uit de stukken is gebleken dat de moeder hoe dan ook niet van plan is terug te verhuizen, ook niet als haar verzoeken niet worden toegewezen. Dit betekent dat de reisafstand tussen de huizen van de moeder en de vader groot zal blijven en dit de situatie is waar de kinderen en de ouders het mee moeten doen. Het hof acht het – zoals de raad dat tijdens de mondelinge behandeling heeft verwoord – van belang dat de ouders hulpverlening zoeken om hun onderlinge communicatie te verbeteren en dat de ouders leren om te gaan met de situatie waarin de kinderen bij de vader wonen en een contactregeling met de moeder hebben. Deze situatie acht het hof namelijk – alles overziende – het meest in het belang van de kinderen. Dit is ook wat de raad heeft geadviseerd. Het hof heeft bij de beoordeling betrokken dat [minderjarige 1] heeft laten blijken dat er sprake is van groei in het contact met de vader. De raad heeft hierover aangegeven dat dit een positieve verandering is die zich het afgelopen jaar heeft voorgedaan. Ook dient de vader de tijd te krijgen om te groeien in de rol die hij nu heeft, namelijk dat de kinderen de meeste tijd bij hem wonen. Het hof spreekt de hoop uit dat de zorgen die de moeder over het verblijf van de kinderen bij de vader heeft uitgesproken, kunnen worden weggenomen in gesprekken tussen de ouders bij de hulpverlening.
Voorts is van belang dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft verklaard dat zij haar moeder (oma mz) iedere vrijdag in [geboorteplaats] bezoekt. [minderjarige 2] is daar uit school vaak bij aanwezig. De moeder heeft aldus de mogelijkheid om - in overleg met de vader - de kinderen vaker te bezoeken, omdat zij dan in de buurt is. Andersom heeft de vader geen directe aanleiding om naar [woonplaats] af te reizen.
3.11.4.
Dit betekent dat het hof, alles overziende, het verzoek van de moeder ten aanzien van het krijgen van vervangende toestemming om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [woonplaats] te laten verhuizen zal afwijzen. Aan het verzoek van de moeder om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op een school in [woonplaats] in te schrijven en een zorgregeling tussen de kinderen en de vader vast te stellen komt het hof niet meer toe. Het voorgaande betekent ook dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader in stand blijft.
3.11.5.
Het hof wil in de volgende alinea aan [minderjarige 1] uitleggen waarom het hof deze beslissing heeft genomen.
3.11.6.
[minderjarige 1] , jij hebt een tijdje terug met de voorzitter van het hof gesproken. Jij hebt heel goed uitgelegd wat je graag wil. Je hebt verteld dat het goed gaat op de havo, waar je nu in de eerste klas zit. Je hebt ook verteld dat je het liefste bij je moeder wil wonen. Ook heb je aangegeven dat het inmiddels beter gaat in het contact met je vader, maar dat hij je soms minder goed begrijpt. Minder goed dan je moeder. Je zou het liefste met [minderjarige 2] samen kunnen beslissen waar je gaat wonen, omdat het over jullie gaat. Hoewel het heel begrijpelijk is dat jij dat zelf wil kunnen beslissen, is dat een beslissing die door volwassenen genomen moet worden. En omdat het je ouders (nog) niet is gelukt om daar samen afspraken over te maken, moet het hof daar een beslissing over nemen. Het hof moet bij zo’n beslissing de verschillende belangen afwegen. Zo moet het hof kijken wat een verhuizing betekent voor jou en voor [minderjarige 2] , maar ook voor je vader en je moeder. Het hof vond het een hele moeilijke beslissing om te nemen, omdat er zoveel verschillende belangen spelen. Uiteindelijk heeft het hof besloten dat het ‘t beste is als jullie bij je vader blijven wonen. Hierdoor verandert er zo min mogelijk in het leven van jou en [minderjarige 2] . Voor het hof is daarbij belangrijk geweest dat er heel veel is gebeurd sinds de scheiding van je vader en moeder. Dat is heel moeilijk geweest. Jij krijgt nu hulpverlening om te kunnen praten over je gevoelens. Het hof vindt het belangrijk dat jij dat traject rustig in kunt gaan. Ook ben jij net gestart op de middelbare school en het hof wil jou de kans geven je school daar af te maken, zodat je niet weer aan een nieuwe school hoeft te wennen. [minderjarige 2] is vorig jaar blijven zitten op school. Het is ook voor [minderjarige 2] goed dat hij de basisschool rustig af kan maken.
De reisafstand tussen het huis van je vader en je moeder is heel groot. Dat vraagt veel van jou, [minderjarige 2] , je vader en je moeder. Ondanks die afstand is het heel belangrijk dat je je moeder zo vaak mogelijk kunt blijven zien. Hier zal het hof ook een beslissing over nemen. Het hof begrijpt namelijk heel goed dat jij en [minderjarige 2] je moeder missen. Andersom denkt het hof dat je ook je vader zou gaan missen, als je bij je moeder zou wonen. Het hof heeft van jou begrepen dat het steeds wat beter gaat bij je vader. Ook de raad heeft dat aangegeven. Het hof hoopt dat dat de komende tijd nog beter zal gaan en dat je op je nieuwe school een fijne tijd tegemoet gaat.
Met je ouders is afgesproken dat jij over de beslissing van het hof wordt geïnformeerd door de ouder bij wie je op dat moment bent. De andere ouder bespreekt daarna ook nog de uitspraak met jou. Je ouders hebben gezegd dit goed te vinden.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
3.12.
De moeder wil met betrekking tot de verdeling van de zorgtaken dat in het geval zij de toestemming om te verhuizen niet krijgt, de zorgregeling die de rechtbank heeft vastgesteld in stand blijft.
3.13.
De vader kan zich vinden in de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, met uitzondering van het halen en brengen. De vader verzoekt (in incidenteel hoger beroep) de
haal- en brengregeling te wijzigen, zodat de moeder het halen en brengen geheel voor haar rekening neemt.
3.14.
De raad heeft in de situatie dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader wordt bepaald, geadviseerd om een uitgebreide contactregeling tussen de kinderen en de moeder vast te stellen.
3.15.
Het hof overweegt als volgt.
3.15.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande of een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De wijziging van omstandigheden is niet in geschil, en is gelegen in het feit dat de moeder is verhuisd naar [woonplaats] .
3.15.2.
Het hof acht het het meest in het belang van de kinderen dat de regeling die door de rechtbank is vastgesteld in stand blijft. Het enige dat partijen nog verdeeld houdt is de haal- en brengregeling. De vader zou graag zien dat de moeder het halen en brengen van de kinderen helemaal voor haar rekening zal nemen. Het hof zal dit verzoek van de vader afwijzen. Op dit moment haalt de moeder de kinderen op vrijdag bij de vader op. Op zondag ontmoeten de ouders elkaar halverwege, in de omgeving van [plaats] , alwaar de vader de kinderen rond 18.00 uur ophaalt bij een McDonalds of een wegrestaurant. Deze regeling loopt ook tijdens de vakanties. Naar het oordeel van het hof moet deze regeling in stand blijven. Niet is gebleken van onoverkomelijke bezwaren die een andere regeling in het belang van de kinderen nodig maakt. Bij deze regeling komt het halen en brengen voor het overgrote gedeelte voor rekening van de moeder, hetgeen het hof logisch voorkomt, aangezien het de wens van de moeder is geweest om te verhuizen.
3.15.3.
Dit betekent dat het hof het op het subsidiaire verzoek van de moeder de bestreden beschikking wat betreft de zorgregeling zal bekrachtigen en de verzoeken in incidenteel hoger beroep van de vader aangaande de zorgregeling (primair en subsidiair), zal afwijzen.
Kinderalimentatie
3.16.
Tussen de ouders is vervolgens in geschil welk bedrag aan kinderalimentatie de moeder aan de vader zal betalen.
Wijziging van omstandigheden
3.17.
Ingevolge artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Gelet op de wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen is voldaan aan dit vereiste.
Ingangsdatum
3.18.
Tussen de ouders is niet in geschil dat de ingangsdatum van een eventueel gewijzigd bedrag aan kinderalimentatie dient te zijn op het moment dat het hof uitspraak doet in deze zaak.
Behoefte
3.19.
Tussen de ouders is niet in geschil dat de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in 2017 € 446,- per kind per maand bedroeg. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt de behoefte op dit moment € 497,50 per maand. In totaal voor beide kinderen is dit € 995,- per maand.
Draagkracht vader
3.20.
De vader voerde aanvankelijk aan dat zijn draagkracht € 773,- per maand bedroeg, berekend op basis van een bruto maandinkomen van € 3.460,67, een 24-uurs toeslag van € 75,- en een vakantietoeslag van 8%. De vader heeft in die berekening geen rekening gehouden met vervoerskosten, omdat hij aangaf er vanuit te gaan dat de moeder het halen en brengen voor haar rekening zal nemen. Bij latere brief van 12 september 2022 heeft de vader aangevoerd dat zijn fiscaal jaarinkomen in 2021 € 44.819 (volgens jaaropgave) bedraagt en dat hij een draagkracht voor kinderalimentatie heeft van € 756,- per maand.
3.21.
De moeder heeft de hoogte van de (aanvankelijk aangevoerde) draagkracht van de vader betwist. Volgens de moeder moet uitgegaan worden van een jaarinkomen van € 41.842,-. Het NBI van de vader kan dan becijferd worden op € 2.873,- per maand en dit leidt tot een draagkracht van € 694,- per maand. Met vervoerskosten moet geen rekening gehouden worden, aangezien de reisafstand voor de vader niet dusdanig groot is en de vader slechts een gedeelte van het vervoer voor zijn rekening neemt, aldus de moeder.
3.22.
Het hof overweegt als volgt.
3.22.1.
Het hof gaat voor de berekening van de draagkracht van de vader uit van de aangepaste draagkrachtberekening, die de vader heeft overgelegd bij brief van 12 september 2022 (productie 16). De vader heeft zijn draagkracht berekend op basis van het fiscaal jaarinkomen uit loondienst bij [B.V.] B.V. van € 44.819,-. De vader heeft als productie 17 zijn aangifte IB 2021 overgelegd waarin eveneens met voornoemd inkomen wordt gerekend. De aangepaste draagkrachtberekening is door de moeder niet betwist, zodat het hof deze berekening van de vader als uitgangspunt zal nemen. Het hof zal ook voor 2022 uitgaan van voornoemde inkomensgegevens, aangezien de vader in 2022 een vergelijkbaar inkomen heeft. Dit leidt tot een NBI in 2022 van € 3.000,- per maand.
3.22.2.
Het hof ziet in dit geval aanleiding om rekening te houden met extra lasten, aangezien de ouders aanzienlijke benzinekosten hebben in verband met het halen en brengen van de kinderen voor de contactmomenten. De moeder heeft onweersproken gesteld dat haar benzinekosten maandelijks € 240,- bedragen. De vader heeft ook een aandeel in het rijden
(1/4 van het geheel) en het hof zal gelet hierop rekening houden met € 60,- per maand aan benzinekosten aan de kant van de vader. Door rekening te houden met deze kostenpost wordt het draagkrachtloos inkomen verhoogd en de draagkracht verlaagd. Dit leidt tot een draagkracht aan de kant van de vader van € 714,- voor kinderalimentatie. Het hof verwijst naar de bijgevoegde draagkrachtberekening.
Draagkracht moeder
3.23.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De moeder betwist dat zij vanwege de verhuizing haar baan heeft opgezegd bij [bedrijf] . De onderneming die de moeder exploiteerde ( [onderneming 1] ) dreef zij toen al en liep goed. De moeder moet in staat worden gesteld om dit bedrijf verder uit te bouwen. Daarnaast heeft de moeder met ingang van 1 januari 2022 de onderneming [onderneming 2] opgestart. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling (alsnog) verklaard geen inkomensverlies te hebben geleden en dat uitgegaan kan worden van een bruto jaarwinst uit onderneming van € 31.862,-
3.24.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. De moeder heeft ontslag genomen bij haar voormalige werkgever, waardoor er sprake is van verwijtbaar inkomensverlies. Er dient gerekend te worden met een fictief inkomen uit arbeid van € 25.000,- bruto per jaar. Dit bedrag valt te herleiden uit de aangifte IB van de moeder van 2021. Daarnaast moet gerekend worden met een inkomen uit onderneming van € 8.020,- per jaar. De moeder is eerder ook in staat geweest dit inkomen te genereren. Dit leidt tot een NBI van 2.343,- per maand en een draagkracht van € 434,- per maand, aldus de vader.
3.25.
Het hof overweegt als volgt.
3.25.1.
Het hof zal voor de berekening van de draagkracht van de moeder uitgaan van een bruto winst uit 2 ondernemingen van in totaal € 31.862,- in 2022, zoals door de moeder is verklaard tijdens de mondelinge behandeling. De hoogte van dit inkomen is door de vader niet betwist. Dit inkomen is bovendien nagenoeg gelijk aan het inkomen dat de moeder had voordat zij verhuisde. De moeder heeft niet aangevoerd dat uitgegaan dient te worden van een zelfstandigen- of startersaftrek, zodat het hof hier geen rekening mee zal houden, ook voor zover de moeder hier aanspraak op zou kunnen maken. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, leidt dit tot een NBI in 2022 van € 1.893,- per maand.
3.25.2.
Het hof ziet ook bij de moeder aanleiding om rekening te houden met extra kosten, in verband met de hoge benzinekosten die de ouders maken. Het hof gaat aan de kant van de moeder uit van € 240,- per maand aan benzinekosten, zoals door de moeder is aangevoerd tijdens de mondelinge behandeling en door de vader niet is betwist. Dit leidt tot een draagkracht in 2022 aan de kant van de moeder van € 46,- per maand. Gelet op het uitgangspunt dat er gerekend wordt met een minimale draagkracht van € 25,- per kind per maand, in totaal € 50,- voor beide kinderen, zal het hof van dit laatste bedrag uitgaan.
Draagkrachtvergelijking
3.26.
De behoefte van de kinderen bedraagt € 995,- in 2022. De draagkracht van de moeder is zoals hierboven aangegeven € 50,-. De draagkracht van de vader is € 714,-. De gezamenlijke draagkracht is € 764,-. Het tekort is dan € 231,-. Dit betekent dat de ouders samen onvoldoende draagkracht hebben om in de behoefte van de kinderen te voorzien en
hun gehele draagkracht moeten aanspreken om in de kosten van de kinderen te voorzien. Een draagkrachtvergelijking kan aldus achterwege blijven.
Zorgkorting
3.27.
De vader voert aan dat er rekening gehouden dient te worden met een zorgkorting van 15%.
3.28.
De moeder voert aan dat er rekening gehouden dient te worden met een zorgkorting van 25%, gelet op de door de rechtbank vastgestelde contactregeling. De kinderen zijn op grond
van die regeling gemiddeld twee dagen per week bij de moeder.
3.29.
Het hof overweegt als volgt.
3.29.1.
Het hof zal rekening houden met een zorgkorting van 25%, omdat er sprake is van een zorgregeling van gemiddeld twee dagen per week (inclusief vakanties en feestdagen). De
zorgkorting voor de kinderen bedraagt € 249,- per maand (25% van de behoefte van € 995,-).
Aangezien het tekort (€ 231,-) van de ouders om samen in de behoefte van de kinderen te voorzien minder bedraagt dan twee keer de zorgkorting, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Voor de moeder betekent dit dat de helft van het tekort in mindering komt op haar zorgkorting.
3.29.2.
De door de moeder te betalen kinderalimentatie wordt als volgt berekend:
volledige draagkracht moeder -/- ( zorgkorting -/- de helft van het tekort), hetgeen neerkomt op € 50,- - (€ 249- € 116,-) = - € 83,-. Dit betekent dat de draagkracht van de moeder op een negatief bedrag uitkomt, en zou betekenen dat de door de moeder aan de vader te betalen kinderalimentatie nihil wordt. Gelet op het aanbod van de moeder in het verweer op het incidenteel hoger beroep om een bijdrage van € 4,- per kind per maand te blijven betalen, zoals door de rechtbank in de bestreden beschikking is vastgesteld, waartegen de moeder ook niet heeft gegriefd, zal het hof dit bedrag vaststellen. Dat betekent dat het verzoek van de vader ten aanzien van de kinderalimentatie zal worden afgewezen, en de bestreden beschikking op dit punt zal worden bekrachtigd.
3.30.
Het hof merkt ten overvloede op dat de vader nog een aantal kosten naar voren heeft gebracht die hij graag vergoed zou willen zien. Deze kostenposten zijn echter geen onderdeel van het geschil dat aan het hof voorligt. Het is aan de ouders om hierover nadere afspraken te maken.
Afsluitende conclusie
5.31.
Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen zoals hierna in het dictum weergegeven. Het hof zal de proceskosten compenseren, gelet op de aard van de procedure en aangezien de ouders met elkaar getrouwd zijn geweest.
Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de ouders gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Limburg , zittingsplaats Roermond, van 21 december 2021, voor zover daartegen in hoger beroep grieven zijn gericht;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, H. van Winkel en H.M.A.W. Erven en is op 1 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.