ECLI:NL:GHSHE:2022:4145

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
20-001507-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking, meermalen gepleegd met aanzienlijke schade voor werkgever

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1963, was werkzaam als administratief boekhoud-assistent en later als office manager/boekhoudster. Zij is beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking, gepleegd over een periode van zeven jaar, van 2 februari 2011 tot en met 25 januari 2018. De verdachte heeft in totaal ongeveer 667.503,17 euro verduisterd door onbevoegd gebruik te maken van bankpassen van haar werkgever en geldbedragen naar haar eigen rekeningen over te boeken. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het hof heeft de ernst van de feiten, de lange periode van verduistering en het grote bedrag dat is verduisterd, zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte heeft geen substantiële terugbetalingen gedaan aan de benadeelde partij, ondanks dat zij na de verduisteringen aanzienlijke bedragen heeft ontvangen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en het eerdere vonnis vernietigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001507-21
Uitspraak : 22 november 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 juni 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-283863-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van het tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof en een straftoemetingsverweer gevoerd, in de kern inhoudende dat aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd.
De verdediging heeft bepleit te volstaan met oplegging van een taakstraf en een (eventueel lange) voorwaardelijke gevangenisstraf, met daarbij eventueel (bijzondere) voorwaarden als medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, dat de verdachte zich in zal spannen zich mee te werken aan een betalingsregeling en inzage zal geven in haar financiële gegevens.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 februari 2011 tot en met 25 januari 2018 te Breda en/of te Prinsenbeek en/of te Oosterschelde en/of (elders) in Nederland (telkens) opzettelijk een of meerdere geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 667.503,17 euro) in elk geval enig goed/een (hoog) geldbedrag, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan haar, verdachte, en welk(e) goed(eren) zij, verdachte, uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als administratief boekhoud-assistent en/of office manager/boekhoudster, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend door: (telkens) onbevoegd gebruik te maken van een of meerdere bankpas(sen) van [benadeelde] en/of de daarbij behorende pincode en/of middels internetbankieren dat/die geldbedragen naar een of meerdere aan haar, verdachte, toebehorende bankrekening(en) over te boeken/over te maken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op meerdere tijdstippen in de periode van 2 februari 2011 tot en met 25 januari 2018 te Breda en te Prinsenbeek en elders in Nederland telkens opzettelijk een of meerdere geldbedragen (van in totaal ongeveer 667.503,17 euro) die toebehoorden aan [benadeelde] en welk(e) goed(eren) zij, verdachte, uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als administratief boekhoud-assistent en office manager/boekhoudster, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend door: telkens onbevoegd gebruik te maken van een of meerdere bankpas(sen) van [benadeelde] en de daarbij behorende pincode en middels internetbankieren geldbedragen naar een of meer aan haar, verdachte, toebehorende bankrekening(en) over te boeken/over te maken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Aangezien verdachte het bewezenverklaarde feit heeft bekend en er ter zake geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het proces-verbaal van aangifte namens [benadeelde] d.d. 5 februari 2018, dossierpagina’s 54-55, inhoudende de verklaring van [aangever] .
Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 12 september 2018, dossierpagina’s 121-124, inhoudende de verklaring van [aangever] .
Het proces-verbaal van bevindingen contante opnames rekeningnummer [rekeningnummer] d.d. 21 maart 2019, dossierpagina’s 335-337, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] , en de bij dit proces-verbaal gevoegde bijlagen, dossierpagina’s 338-380.
Het proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens d.d. 26 maart 2019, dossierpagina’s 386-392, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] , en de bij dit proces-verbaal gevoegde bijlagen, dossierpagina’s 393-397.
Het proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens d.d. 18 maart 2019, dossierpagina’s 398-404, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] .
Het proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens d.d. 18 maart 2019, dossierpagina’s 407-410, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] .
Het proces-verbaal van relaas d.d. 16 november 2019, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] , los opgenomen in het dossier, dossierpagina’s 50-53A, ter vervanging van
(zo begrijpt het hof)dossierpagina’s 47-52.
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 8 november 2022.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer 7 jaren schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. Zij was als administratief boekhoud-assistent en later als office manager/boekhoudster (mede)verantwoordelijk voor de financiën binnen het bedrijf [benadeelde] en had daartoe de beschikking over bankrekeningen en bankpassen van het bedrijf. Op die manier heeft zij sommen geld van de rekeningen [benadeelde] gepind en voorts via internetbankieren geldbedragen naar haar eigen bankrekening(en) overgemaakt. Door aldus te handelen heeft zij ernstig misbruik gemaakt van de mogelijkheden die haar functie, met veel verantwoordelijkheden, met zich bracht. Zij heeft het bedrijf niet alleen grote financiële schade berokkend, maar ook heeft zij het in haar gestelde vertrouwen ernstig geschaad. Zij is berekenend te werk gegaan, door bijvoorbeeld
met verschillende valse omschrijvingen, voornamelijk valse facturen en/of valse kenmerken, telkens geldbedragen over te maken naar haar eigen bankrekening(en)
en het zo in te richten dat de verduisteringen lange tijd onopgemerkt konden blijven. Daarnaast is sprake van een zeer lange periode waarin de verduisteringen hebben plaatsgevonden. Tenslotte gaat het om een heel groot bedrag van in totaal ongeveer 667.503,17 euro. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat zij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft voor de bepaling van de straf aansluiting gezocht de LOVS-oriëntatiepunten voor fraude, waaronder verduistering is begrepen. Deze oriëntatiepunten geven als indicatie bij een benadelingsbedrag tussen de € 500.000 en € 1.000.000 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden. Het hof overweegt daarnaast dat er sprake is van meerdere in de oriëntatiepunten genoemde strafvermeerderende omstandigheden. Het hof noemt in dit kader de duur van de gedragingen, de mate waarin de verdachte voordeel heeft gekregen door de door haar gepleegde verduistering in dienstbetrekking, meermalen gepleegd, en de omstandigheid dat de verdachte niet uit eigen beweging is gestopt. Keer op keer maakte zij de keuze om geldbedragen die zij uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich had zich wederrechtelijk toe te eigenen. De strafbare handelingen zijn pas gestopt doordat zij op enig moment toch is betrapt.
Uit de stukken blijkt dat de verzekeraar de schade van [benadeelde] reeds heeft vergoed. Het hof stelt echter vast dat de verdachte geen enkel initiatief heeft genomen om zelf (aan de verzekeraar) substantiële bedragen terug te betalen en daarmee het ontstane nadeel ongedaan te maken, afgezien van een in dit verband slechts als zeer schamel aan te duiden maandelijkse betaling van € 25,00.
Dit terwijl zij daar wel de gelegenheid voor heeft gehad. Uit het namens [benadeelde] ingebrachte e-mailbericht d.d. 3 november 2022 en het daarbij gevoegde schrijven d.d. 2 november 2022, en de daarbij gevoegde bijlagen blijkt – en dit heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 8 november 2022 bevestigd – dat zij na het bewezenverklaarde aanzienlijke geldbedragen (lopend in de vele tienduizenden euro’s) heeft ontvangen door onder meer de opbrengst van de verkoop van haar woning en haar vakantiewoning. Zij heeft er echter voor gekozen om deze inkomsten te eigen bate aan te wenden (o.a. ten behoeve van vakanties) in plaats van daarmee haar schulden in te lossen of dit geld daarvoor opzij te zetten/te reserveren. Voorts heeft zij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de auto die zij met het geld van haar werkgever had gekocht nog altijd in haar bezit is, maar dat zij deze op naam van een ander heeft gezet uit angst dat zij deze auto zou kwijtraken. Tot slot blijkt uit de voornoemde berichtgeving namens [benadeelde] en de verklaring van de verdachte dat zij tot heden weigert om inzage te verlenen in haar vermogenspositie.
De verdachte heeft weliswaar woordelijk te kennen gegeven dat zij spijt heeft van haar daden, maar door deze gedragingen – waarmee zij er bewust voor heeft gezorgd dat de verhaalsmogelijkheden voor de verzekeraar worden beperkt – heeft zij daarvan feitelijk geen blijk gegeven. Het aanbod van de verdachte, zeer kort voor de terechtzitting in hoger beroep gedaan (zie het e-mailbericht d.d. 7 november 2022 van de raadsman van de verdachte) en in haar laatste woord op de terechtzitting in hoger beroep om een hoger afbetalingsbedrag te gaan betalen dan de huidige maandelijkse € 25,-, maakt dat niet anders.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een andere strafmodaliteit, zoals door de verdediging is bepleit, acht het hof dan ook niet passend, omdat een dergelijke afdoening geen recht doet aan de ernst van het strafbare feit.
Weliswaar betekent een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming dat de verdachte gedurende die periode haar huidige werkzaamheden niet zal kunnen uitoefenen, hetgeen mogelijk ook betekenis heeft voor haar terugbetalingsmogelijkheid aan de verzekeraar, maar het hof acht die omstandigheid thans ondergeschikt aan de ernst van het meermalen gepleegde strafbare feit.
De raadsman heeft nog gewezen op de ouderdom van de zaak als omstandigheid die bij de straf een matigende rol zou dienen te spelen. Het hof merkt in dat verband op dat het feit weliswaar een lange periode beslaat van 7 jaren (2 februari 2011 tot en met 25 januari 2018), maar pas aan het einde van die periode is ontdekt door haar toenmalige werkgever, waarna de verdachte op 1 februari 2018 op staande voet is ontslagen. Verdachte is eerst op 11 juli 2019 als verdachte gehoord door de politie. Van een ouderdom die tot strafmatiging zou nopen is het hof dan ook niet gebleken.
De verdachte heeft nog aangevoerd dat zij op enig moment is bedreigd en gedwongen – eerst door haar toenmalige partner en later door andere personen waaronder ene [medeverdachte] – om geldbedragen van haar werkgever toe te eigenen. Het hof ziet daarin geen aanleiding om tot strafvermindering over te gaan. In de eerste plaats omdat de verdachte uit eigen beweging, voordat sprake zou zijn van bedreiging/dwang door haar partner, met de verduistering is begonnen, zo heeft zij zelf verklaard. Voorts is het hof van oordeel dat de verdediging deze verklaring volstrekt onvoldoende (concreet, verifieerbaar) heeft onderbouwd. De door de raadsman genoemde overboekingen naar [medeverdachte] waaruit de bedreigingen zouden blijken, acht het hof in dat kader onvoldoende. Het hof merkt op dat de verdachte heeft verklaard dat zij op enig moment is gedwongen door haar partner om door te gaan met het wegnemen van geld van haar werkgever en dat de bedreigingen van [medeverdachte] eerst zijn begonnen nadat haar partner op 14 februari 2012 is overleden. De meeste overboekingen aan [medeverdachte] vonden blijkens het dossier echter plaats in 2011, aldus vóór het overlijden van haar partner (p. 388, 389, 392). Derhalve passen deze overboekingen niet bij de verklaring van de verdachte. Ook heeft de verdachte nooit concreet aangegeven wie deze [medeverdachte] is en heeft zij destijds nooit ergens melding gemaakt van de omstandigheid dat zij werd bedreigd, terwijl dit – gelet op de aard en ernst van de gestelde bedreigingen – naar het oordeel van het hof wel in de rede had gelegen. Pas toen de verduistering aan het licht kwam, heeft zij op 9 februari 2018 aangifte gedaan, in welke aangifte concrete en verifieerbare gegevens ontbreken. Al met al acht het hof de verklaring omtrent de bedreigingen niet aannemelijk geworden en gaat het hof voorbij aan dit strafmaatverweer. Al hetgeen hiertoe overigens is aangevoerd en de verklaring die in de kluis is aangetroffen brengen het hof niet tot een ander oordeel.
In het voordeel van de verdachte en in zeer verregaande mate heeft het hof echter ook acht geslagen op de inhoud van het haar betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 september 2022, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van een enig strafbaar feit, dit terwijl zij inmiddels 59 jaar oud is. Het hof ziet in die omstandigheid aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Tevens beoogt het hof met een voorwaardelijk strafdeel te voorkomen dat de verdachte zich nogmaals aan (dergelijke) strafbaar feiten schuldig zal maken.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Het hof legt aldus een hogere straf op dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Dit omdat het hof geen aanleiding ziet om in verdergaande mate dan thans is geschied van de LOVS-oriëntatiepunten af te wijken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof verwerpt het straftoemetingsverweer, nu de door de verdediging bepleite strafmodaliteiten geen recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
14 (veertien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 22 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, Districtsrecherche De Baronie, onderzoek ZB3R018046 Cluedo, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] en gesloten op 16 november 2019, doorgenummerde dossierpagina’s 1-437, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.