II.
In aanvulling op de gebezigde bewijsmiddelen bezigt het hof tevens tot het bewijs het navolgende bewijsmiddel:
De bekennende verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 14 november 2022, voor zover inhoudende:
U, voorzitter, vraagt mij of ik op 18 januari 2021 ongeveer 10.000 gram hennep het grondgebied van Nederland heb binnen gebracht, zoals door de politierechter is bewezenverklaard. Ik verklaar daarop als volgt: ja dat heb ik gedaan. Ik heb dit samen met [medeverdachte]
(het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] )gedaan. Hij had de klanten.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het feit niet strafbaar is. Daartoe heeft de raadsman – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd, dat krachtens jurisprudentie van het Hof van Justitie, ter beoordeling van de strafbaarheid van de door de verdachte ingevoerde hennep, een onderscheid moet worden gemaakt tussen hennep – door de verdediging aangeduid als ‘THC-bloemen’ – met een THC-gehalte van circa 30 procent en hennep – door de raadsman aangeduid als ‘CBD-bloemen’ – met een THC-gehalte van maximaal 0,2 procent. In dit verband heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het Hof van Justitie in het arrest van 19 november 2020 (ECLI:EU:C:2020:938) heeft beslist dat hennep met een (zeer) laag THC-gehalte, niet op voorhand en zonder een op de gezondheidsrisico’s toegesneden beoordeling, een strafbaar verdovend middel betreft. Nu door de verdachte henneptoppen zijn ingevoerd met een zeer laag THC-gehalte, is het handelen van de verdachte op grond van voormeld arrest van het Hof van Justitie niet strafbaar, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van artikel 3, aanhef en onder A, van de Opiumwet is het verboden om hennep – zoals vermeld op lijst II – binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Hennep is daarbij in lijst II gedefinieerd als 'elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden’. Blijkens de wetshistorie, alsmede krachtens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad, geldt voorts dat het begrip hennep betrekking heeft op de gehele hennepplant, niet louter de (geoogste) werkzame delen van de plant, waarbij het THC-gehalte van de plant bij de definiëring in het geheel geen betekenis toekomt.
Gelet op het vorenoverwogene is, anders dan de verdediging heeft betoogd, voor de beantwoording van de vraag of sprake is van hennep als bedoeld in de Opiumwet – alsmede in het verlengde daarvan voor de beoordeling van de strafbaarheid van de invoer van de hennep – het THC-gehalte van de plant niet relevant. Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep vast dat de verdachte met diens medeverdachte hennep(toppen) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, hetgeen de verdachte heeft bekend. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte zich daarmee schuldig gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman overweegt het hof in het bijzonder als volgt.
Het hof stelt vast dat het arrest van het Hof van Justitie van 19 november 2020 (ECLI:EU:C:2020:982) niet ziet op de vraag of de invoer van hennep met een laag THC-gehalte strafbaar is, doch – kort gezegd en voor zover voor de onderhavige zaak van belang – betrekking heeft op de vraag of CBD – geproduceerd uit hennep met een laag THC-gehalte (0,2 procent) – aangemerkt kan worden als een psychoactieve stof, waardoor een dergelijk CBD-product kan worden aangemerkt als een verboden verdovend middel, ter zake waarvan de vrije handel – in het licht van het vrije verkeer van goederen – aan belemmeringen, zoals verboden als bedoeld in de Opiumwet, mag worden onderworpen. Naar het oordeel van het hof miskent het verweer van de raadsman derhalve een rechtens juiste interpretatie van het arrest. Nu de verdachte bovendien hennep(toppen), niet zijnde een CBD-product, heeft ingevoerd, dwingt voormeld arrest het hof niet tot een ander oordeel.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van deskundigen
Bij appelschriftuur d.d. 26 april 2021 heeft de verdediging verzocht [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] te (doen) horen als deskundigen. Dit verzoek is door de poort-raadsheer afgewezen. De verdediging heeft bij pleidooi het verzoek tot het horen van voormelde personen gehandhaafd, indien het hof tot een bewezenverklaring komt van het tenlastegelegde en de verdachte ter zake niet door het hof wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging wenst voormelde personen te horen omtrent de vraag of de door de verdachte ingevoerde hennep met een laag THC-gehalte, schadelijk kan zijn voor de gezondheid, hetgeen dient ter (nadere) adstructie van het hierboven weergegeven verweer van de verdediging, inhoudende dat de invoer van hennep met een laag THC-gehalte niet strafbaar is.
Zoals reeds overwogen is voor de definitie van hennep, alsmede voor de beoordeling van de strafbaarheid van de invoer daarvan, het THC-gehalte niet relevant. Mitsdien is het horen van voormelde personen als deskundigen niet in het belang van het onderzoek, zodat het verzoek tot het horen van voormelde personen wordt afgewezen.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod door een (grote) hoeveelheid (10 kilogram) hennep binnen het grondgebied van Nederland te brengen.
Ter beoordeling van de ernst van het door de verdachte gepleegde feit stelt het hof voorop dat de invoer van softdrugs de illegale handel in softdrugs in stand houdt, alsmede dat het bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten veroorzaakt, waarmee de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd. Voorts is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het psychische aandoeningen betreft, doch dat een en ander (mede) afhankelijk is van de hoogte van het THC-gehalte. In dit verband neemt het hof in aanmerking dat de verdachte heeft verklaard dat de door hem en de medeverdachte ingevoerde hennep een laag THC-gehalte bevatte. Het hof stelt vast dat de verdachte deze stelling heeft gestaafd door middel van stukken, waarin melding wordt gemaakt van een laag THC-gehalte (0,2 procent). Voorts neem het hof in aanmerking dat de door verdachte en de medeverdachte betaalde prijs voor de ingevoerde partij hennep aanmerkelijk lager ligt dan de – het hof ambtshalve bekende – marktprijs van hennep met een hoog THC-gehalte, welk soort hennep veelal in het criminele milieu pleegt te worden verhandeld. Nu de politie voorts heeft verzuimd nader onderzoek te verrichten naar het THC-gehalte, volgt het hof de verdachte in diens verklaring dat het hennep betrof met een laag THC-gehalte. Het hof zal daarmee in het voordeel van de verdachte rekening houden bij de straftoemeting.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 september 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verder heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij een eigen bedrijf heeft. Voorts is sprake van schulden, doch deze zijn beperkt in omvang, waarbij de verdachte druk doende is met de aflossing ervan.
Al het bovenstaande afwegende acht het hof de oplegging van een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte is voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.