ECLI:NL:GHSHE:2022:4127

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
20-002410-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van openlijke geweldpleging in vereniging met letsel aan het slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van openlijke geweldpleging in vereniging, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], is geslagen en getrapt. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een lagere taakstraf van 140 uren. De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit en betoogd dat de verdachte geen significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld.

Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van getuigenverklaringen en het procesdossier. De getuigen hebben consistent verklaard dat de verdachte deel uitmaakte van de groep die het geweld heeft gepleegd. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, en dat zijn ontkenning niet geloofwaardig is. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de straffen die aan medeverdachten zijn opgelegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf is afgewezen, omdat deze niet opportuun werd geacht. Het hof heeft tevens vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, maar heeft geen strafvermindering toegepast omdat de taakstraf onder de 100 uren blijft.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002410-20
Uitspraak : 28 november 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 23 oktober 2020, met parketnummer 01-229587-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, onder parketnummer 01-011759-17, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de politierechter, naar het hof begrijpt, de tenuitvoerlegging gelast van de eerder onder parketnummer 01-011759-17 opgelegde werkstraf voor de duur van 40 uren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis. Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat het hof de vordering zal toewijzen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Voorts heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de raadsvrouw bepleit dat het hof de vordering zal afwijzen
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis, met aanvulling en verbetering van de gronden, behoudens voor wat betreft de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg zullen de overwegingen van de politierechter, voor zover die betrekking hebben op de strafoplegging en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf, in zijn geheel worden vervangen op de wijze als hierna vermeld. Het hof zal tevens de toepasselijke wettelijke voorschriften waarop de beslissingen van de politierechter zijn gegrond vervangen door de hierna opgenomen artikelen.
Daarnaast behoeft de bewijsvoering, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is
gekomen, verbetering. Nu de politierechter voorts heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, doch de meervoudige strafkamer gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, zal het hof de inhoud van de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken. De bewezenverklaring komt in zijn geheel te berusten op onderstaande bewijsvoering.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Helmond, basisteam Peelland, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , brigadier van politie, registratienummer PL2100-2019146828, gesloten 10 september 2019, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 40.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 16 juli 2019 (pg. 4-6), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
(pg. 4)
Plaats delict : [adres 2]
Pleegdatum/tijd : Tussen dinsdag 16 juli 2019 om 01:10 uur en dinsdag 16
juli 2019 om 01:47 uur
Hij deed aangifte en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde incident:
Ik ben [slachtoffer] en (
het hof begrijpt: ik)was samen met vrienden vanmorgen gezamenlijk naar de kermis gegaan. Ik werd gebeld door [betrokkene 1] , dat hij bij de kerk stond en daar zou de jongen die [naam 1] had geslagen ook staan. Ik was daar samen met [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . (…) wij stonden daar te praten met ene zekere [verdachte] . Deze persoon was gezet, gespierd, niet dik.
Kort hierna zag ik dat er een donkerkleurig busje stopte, nabij de kerk. Ik zag
dat er 3 kerels uitstapten.
(pg. 5)
Een van de kerels, een smalle kerel, kwam hierna op mij afgelopen. De smalle
kerel, ongeveer van hetzelfde postuur als ik zelf, die heeft mij aangevallen. Ik zag
dat hij mij wilde slaan en zag dat hij uithaalde. Ik voelde dat deze klap op mijn
linkeroog kas hard aankwam. Ik heb van deze klap het letsel overgehouden. Ik liep hierbij nog steeds achteruit en toen kwam een stevig kerel, welke ook uit het busje kwam. Ik zag dat deze kerel mij wilde aanvallen. Ik ben samen met [betrokkene 3] toen naar [betrokkene 1] gegaan
omdat die andere kerels bij [betrokkene 1] stonden. [betrokkene 1] stond daar en die kerels stonden op een
rij. Ik ben daar naar toe gelopen en op dat moment dat ik daar aankwam en werd
eigenlijk meteen weer aangevallen door diezelfde smalle kerel. Ik weet dat ik toen
werd getrapt door iemand van de stevige kerels. Ik was ten val gekomen over een voet
van het hekwerk en kreeg toen die trap op mijn bovenbeen.
- Ik heb nu een wond op mijn wang.
- Last van mijn kaak, oogkas en rechter bovenbeen.
- En heb nu behoorlijk hoofdpijn.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 augustus 2019 (pg. 15 en 16), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
(pg. 15)
Ik ben getuige geweest van de mishandeling van [slachtoffer] . Bij de kerk
zag ik dat het [slachtoffer] was. Ik zag [slachtoffer] de boel probeerde te sussen. Ik hoorde dat [slachtoffer] riep: ‘ik zoek geen ruzie’. Ik zag op dat moment dat [slachtoffer]
(pg. 16)
wegliep. Ik zag dat [slachtoffer] net voor de [naam 2] , dus tussen kerk en [naam 2] in, van achteren een klap op zijn hoofd krijgt. Nadat [slachtoffer] van achteren was aangevallen en geslagen, valt [slachtoffer] tegen de hekwerken van voormalig café van [naam 3] . Hierna wordt [slachtoffer] door de andere gasten geschopt en geslagen. Hierbij waren in ieder geval [verdachte] en [medeverdachte 1] (…). Nadat [slachtoffer] (het hof begrijpt: was) geslagen en geschopt stond hij op en vroeg aan de daders wat heb ik jullie aangedaan. Ik zag dat [slachtoffer] met zijn handen omhoog liep en vroeg waarom? Ik zag dat [slachtoffer] zich omdraait en wegliep van de daders, toen ging 1 achter hem aan en werd [slachtoffer] nog eens van achteren geslagen. [slachtoffer] viel weer op de grond.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 augustus 2019 (pg. 17-19), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
(pg. 17)
Op maandag 15 juli 2019, omstreeks 22.30 uur, ging ik met mijn vriend, [getuige 1] , en een vriendin van mij, [getuige 3] naar de kermis. Wij stonden toen
aan de Markt te Asten. Dinsdag 16 juli 2019, omstreeks 00.00 uur, liepen wij richting de kerk.
(pg. 18)
Toen we daar kwamen, zag ik een groep mensen op de stoep staan, op de kruising Wilhelminastraat met de Kerkstraat te Asten. Ik herkende meteen een collega van mij. Dit was [slachtoffer] . Hij stond tegenover een groep mensen. Ik zag in die groep mensen drie personen staan die ik kende. Dit betroffen, [verdachte] (ongeveer 20
jaar) en zijn jongere broertje [medeverdachte 1] (ongeveer 18 jaar) en het broertje van [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] is ongeveer 20 jaar en zijn broertje ongeveer 18). Ik zag en hoorde dat [slachtoffer] probeerde om iedereen rustig te houden.
Op een gegeven moment was [slachtoffer] er klaar mee. Ik zag dat hij weg liep, van ons weg,
richting de kermis, tussen attractie de [naam 2] en de vuilcontainers in. Op dat moment
zag ik dat [verdachte] , [slachtoffer] op zijn achterhoofd sloeg. Ik zag (…) dat het heel hard was. Ik zag dat [slachtoffer] tegen de hekken aldaar aan viel. Vervolgens zag ik dat alle drie de jongens die ik kende, [medeverdachte 1] , [verdachte] en het broertje van [medeverdachte 2] , [slachtoffer] mishandelden. Ik zag dat ze sloegen en schopten. Ik vond dat het er hard aan toe ging. Ik heb nog geprobeerd om er tussen te springen en ze te laten ophouden. Maar dit lukte niet omdat die jongens sterker waren dan ik. Er waren nog 2 andere jongens bij die ik niet kende. Zij
hoorden wel bij het groepje van [medeverdachte 1] , [verdachte] en het broertje van [medeverdachte 2] . Zij
hebben ook geslagen en geschopt. Alle agressie was tegen [slachtoffer] gericht. (…) die groep van 5 jongens heeft allemaal geduwd, geslagen en geschopt.
Ik ken [verdachte] van het voetballen en hij woont bij mij in de wijk. Hij
woont op de [plaats] , huisnummer weet ik niet. [verdachte] is de grootste van het stel.
Hij is breed gebouwd.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 augustus 2019 (pg. 20-21), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] :
(pg. 20)
Ik was met een vriendin, [getuige 2] (
het hof begrijpt: [getuige 2]) in Asten. Dit was tijdens de kermis in Asten. Ik zag [medeverdachte 1] achter [verdachte] aanlopen. Ik zag dat ze richting de kerk liepen. Toen zijn [medeverdachte 1] , [slachtoffer] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] met zijn vieren naar [verdachte] gelopen. Ik zag [verdachte] bij de kerk staan. Ik zag dat ze aan het praten waren en dat [verdachte] steeds bozer werd. Ik zag toen opeens een zwart Mercedes busje stoppen.
(pg. 21)
Ik zag dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] uit het busje sprongen. Ik zag dat [slachtoffer] zich omdraaide, op dat moment zie ik dat [verdachte] , [slachtoffer] achter op zijn hoofd slaat. Ik zag toen dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , [slachtoffer] sloegen vooral gericht op zijn gezicht. Ik ken [medeverdachte 1] van mijn voetbalteam. Ik weet dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zeer kwaad kunnen worden, eigenlijk zijn die altijd heel agressief.
5.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 14 november 2022, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik ouder ben dan mijn broer [medeverdachte 1] . Het klopt ook dat ik groter ben dan hij. [medeverdachte 1] is steviger gebouwd dan ik ben.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsvrouw in de kern aangevoerd dat de diverse getuigenverklaringen op het punt van de herkenning van de verdachte onvoldoende overeenkomen, en dat een persoonsverwisseling van de verdachte met diens eveneens bij het tenlastegelegde aanwezige broer niet kan worden uitgesloten. De raadsvrouw heeft verder betoogd dat de verdachte geen wezenlijke en significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijk geweld, waarvan de verdachte zich bovendien heeft gedistantieerd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat aangever [slachtoffer] een slaande beweging naar hem heeft gemaakt, waarop hij [slachtoffer] heeft weggeduwd. Hierna heeft de verdachte zich omgedraaid en is hij weggelopen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de ontkenning van de verdachte dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de hem tenlastegelegde openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer] , wordt weerlegd door de inhoud van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen.
Gelet op de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep ziet het hof, anders dan de raadsvrouw, geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Hun verklaringen zijn immers in de kern gelijkluidend. De verdachte wordt door de getuigen in de groep van personen geplaatst die geweld heeft gepleegd jegens aangever [slachtoffer] , waarbij de door de verdachte verrichte geweldshandelingen (gedetailleerd) door hen wordt beschreven. Voorts is de verdachte door de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] bij naam genoemd, in welk verband het hof in het bijzonder in aanmerking neemt dat de verdachte en de broer van verdachte – via de voetbal(vereniging) – een bekende betreffen van de getuigen [getuige 2] respectievelijk [getuige 3] , waardoor aan de herkenning van de verdachte en diens broer extra gewicht toekomt. De broer van de verdachte is bovendien een vriend van de broer van getuige [getuige 3] , hetgeen een persoonsverwisseling door haar niet aannemelijk maakt. Tot slot betrekt het hof in zijn oordeel ook de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij zelf de oudere broer is van zijn broer [medeverdachte 1] , dat hijzelf groter is dan [medeverdachte 1] , maar dat [medeverdachte 1] steviger gebouwd is dan verdachte.
Naar ’s hofs oordeel volgt uit voormelde getuigenverklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, dat de verdachte aangever [slachtoffer] tegen diens hoofd heeft geslagen, alsmede dat de verdachte daarna onderdeel was van de groep personen die verder geweld heeft gepleegd jegens aangever [slachtoffer] , waarbij hij door personen uit de groep tegen het hoofd en/of het lichaam is geslagen en geschopt.
Dat de getuigen de eerder door hen – ten overstaan van de politie afgelegde – verklaringen niet een-op-een ten overstaan van de raadsheer-commissaris hebben bevestigd, maakt – wat daar ook van zij – naar het oordeel van het hof niet dat de door de getuigen afgelegde verklaringen als onbetrouwbaar terzijde behoren te worden gesteld. Hiertoe overweegt het hof dat door de getuigen bij de raadsheer-commissaris, ten opzichte van hun eerder afgelegde verklaring, geen andersluidende en derhalve met die verklaring strijdige verklaring is afgelegd. De getuigen hebben louter verklaard dat zij zich de exacte toedracht van het voorval niet meer kunnen herinneren, hetgeen naar het oordeel van het hof, gelet op het tijdsverloop, verklaarbaar is.
Hetgeen overigens door de raadsvrouw ter betwisting van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen als verweer is aangevoerd, waaronder de omstandigheid dat onvoldoende duidelijk is op welke afstand de getuigen zich bevonden van het openlijk geweld, dwingt het hof niet tot een ander oordeel. Hiertoe overweegt het hof dat door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is verklaard dat zij aangever [slachtoffer] hebben horen vragen, zakelijk weergegeven, waarom hij werd geslagen, dan wel dat zij hem hebben horen zeggen dat hij geen ruzie wilde. Uit de verklaring van getuige [getuige 2] komt verder naar voren dat zij in het gevecht tussenbeide is gekomen. Uit deze feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] zich ten tijde van hun waarnemingen in de (directe) nabijheid van het tenlastegelegde bevonden. Gelet voorts op de omstandigheid dat de getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij ten tijde van het tenlastegelegde samen liep met [getuige 2] , bestaat naar het oordeel van het hof evenmin aanleiding om te veronderstellen dat getuige [getuige 3] zich op (te) grote afstand van het voorval bevond, zodat aan de juistheid van haar waarneming zou moeten worden getwijfeld.
Evenmin is het hof op enigerlei wijze gebleken dat de verklaringen van de getuigen op elkaar zijn afgestemd, dan wel dat de getuigen elkaar onderling hebben beïnvloed, zoals door de verdediging is gesteld.
Anders dan de verdediging is het hof tegen voormelde achtergrond en gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte op 16 juli 2019 een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld dat jegens aangever [slachtoffer] is gepleegd en dat daarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking – in de vorm van een gezamenlijke uitvoering – met anderen, welke bijdrage van voldoende gewicht is om te kunnen spreken van het openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer] . Het hof merkt in dit verband op dat de door de verdachte zelf verrichte geweldshandeling(en) reeds op zichzelf genomen voldoende is/zijn voor het oordeel dat sprake is van een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan de openlijke geweldpleging.
De brief van aangever [slachtoffer] waarin hij te kennen geeft dat door de verdachte geen geweld jegens hem zou zijn gepleegd, legt naar het oordeel van het hof, afgezet tegen de uit de bewijsmiddelen naar voren komende, en de voor verdachte belastende feiten en omstandigheden, onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen. Hierbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat aangever [slachtoffer] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren of hij door de verdachte (tegen diens hoofd) is geslagen.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen, op de wijze zoals bewezen is verklaard.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging waarbij het slachtoffer [slachtoffer] tegen het hoofd en het lichaam is geslagen en getrapt. Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Voorts brengt dergelijk strafbaar gedrag in de publieke ruimte maatschappelijke gevoelens van onveiligheid teweeg. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 september 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit naar voren komt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een geweldsdelict, waarbij onderhavig feit bovendien gedurende de bij die veroordeling bepaalde proeftijd is begaan.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. In dit verband heeft de verdachte ten overstaan van het hof naar voren gebracht dat hij werkzaam is als zzp’er en daaruit een goed inkomen geniet. Verdachte is getrouwd en verwacht met zijn vrouw binnen afzienbare tijd de geboorte hun eerste kind.
Het hof zal volstaan met oplegging van een taakstraf, en wel voor de duur van 50 uren, omdat daarmee de ernst van het feit voldoende tot uitdrukking wordt gebracht. Daarbij heeft het hof ook acht geslagen op de straffen die aan twee medeverdachten van verdachte zijn opgelegd, te weten taakstraffen van respectievelijk 20 en 30 uren, welke medeverdachten geen wezenlijk andere rol hebben gespeeld in het plaatsgevonden voorval. De justitiële documentatie van verdachte is voorts niet van zodanig gewicht dat een hogere of andere straf geboden of passend is.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep evenwel nog het volgende.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak stelt het hof vast dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 5 november 2020 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden op 28 november 2022 – en derhalve niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met ongeveer een maand overschreden, terwijl van bijzondere omstandigheden die deze termijnoverschrijding rechtvaardigen niet is gebleken.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij de schending van de redelijke termijn geen vermindering van de straf volgt, indien het onvoorwaardelijke gedeelte van de straf bestaat uit een taakstraf van minder dan honderd uren. Aangezien die situatie zich hier voordoet, ziet het hof aanleiding om te volstaan met de constatering dat bij de behandeling van de strafzaak in hoger beroep sprake is geweest van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissementsparket Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 10 juli 2017 onder parketnummer 01-011759-17 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging zal gelasten. De raadsvrouw heeft het hof verzocht de vordering af te wijzen.
Hoewel de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, zal het hof de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, nu de tenuitvoerlegging niet opportuun wordt geacht gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals hiervoor weergegeven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf, en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijventwintig) dagen hechtenis;
wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissementsparket Oost-Brabant van 24 september 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 10 juli 2017, parketnummer 01-011759-17, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 28 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Pfeil en mr. Lonterman voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.