ECLI:NL:GHSHE:2022:4118

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
20-001820-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs, specifiek methamfetamine en MDMA. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou bevestigen. De verdediging heeft echter primair vrijspraak bepleit en subsidiair verzocht om een geheel voorwaardelijke straf. Het hof heeft het beroep op vrijspraak verworpen en bevestigd dat de verdachte door zijn loods ter beschikking te stellen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er synthetische drugs in zijn loods aanwezig waren.

Het hof heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder gezondheidsklachten. Het hof heeft uiteindelijk de straf verlaagd naar 285 dagen gevangenisstraf, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, vanwege een overschrijding van de redelijke termijn voor berechting. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001820-20
Uitspraak : 25 november 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 24 augustus 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-055966-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1947,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
‒ feit 1: medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, anderen middelen trachten te verschaffen, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
‒ feit 2: medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod,
in eendaadse samenloop gepleegd met feit 1,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden
voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit. Subsidiair, in geval van een veroordeling, is aangevoerd dat sprake is van eendaadse samenloop en heeft de verdediging verzocht om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een geheel voorwaardelijke straf.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met aanvulling van de bewijsmiddelen met de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte, met aanvulling van de bewijsoverwegingen en met uitzondering van de opgelegde straf en de motivering daarvan.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Naast de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, zoals uitgewerkt opgenomen in het vonnis op pagina’s 3 tot en met 7 en welke bewijsmiddelen het hof bevestigt, komt de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde mede te berusten op de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 november 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb niet gevraagd wat voor spullen die man precies in mijn loods wilde opslaan; dat boeide mij niet. Ik ben twee keer in de loods gaan kijken. De eerste keer, in mei 2019, zag ik niet zoveel spullen staan. De tweede keer was in september 2019. Wat ik toen zag was dat er vaten stonden en (…) diepvriezers. Dat waren normale vaten van 20 liter. Ik weet niet hoeveel het er waren, ik heb ze niet geteld. In die jerrycans zat vloeistof.
Ik heb een keer een zure lucht geroken.
In september 2019 zag ik ook dat er een muur was uitgebroken.
Ik heb gezien dat er vloeistof in de jerrycans zat. Ook zag ik in september 2019 een grote ketel op een paar poten staan. U, voorzitter, vraagt mij waarvoor ik dacht dat die ketel diende. Ik dacht dat ze daarin iets gingen koken of zo.
Die man heette [betrokkene] .
Ze gingen iets doen (…) ik denk de voorbereidingen voor het mengen van iets. De doos van het mengapparaat was open. Ze gingen toestanden mengen bij mij. Nadat ik die dingen in de loods had gezien heb ik gezegd dat die mensen daar weg moesten. Ik had me voorgenomen in elk geval omstreeks carnaval de loods te gaan ruimen.
Ik heb de sleutel van de loods niet van hen teruggekregen en ik heb geen ander slot op de loods gedaan.
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik op dossierpagina 156 heb verklaard dat ik tegen [betrokkene] heb gezegd “dat ze niet konden staan brouwen”. Dat klopt.
Aanvulling van de bewijsoverwegingen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte met het ter beschikking stellen van zijn loods geen opzet heeft gehad op het (mede)plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs en evenmin op het behulpzaam zijn bij het door anderen aanwezig hebben van verdovende middelen. Toen de verdachte het vermoeden kreeg dat daarvan sprake was, heeft hij zich gedistantieerd. De verdachte betwist tevens dat hij voorwerpen en grondstoffen voor de productie van synthetische drugs voorhanden heeft gehad.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank heeft, bij vonnis waarvan beroep, geoordeeld dat de verdachte minst genomen
bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat degenen aan wie hij zijn loods ter beschikking stelde, zich daar zouden bezighouden met het overtreden van de Opiumwet. Door het ter beschikking (blijven) stellen van zijn loods, terwijl daar methamfetamine en/of MDMA werd bereid/vervaardigd, heeft de verdachte strafbare voorbereidingshandelingen gepleegd. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van medeplichtigheid van de verdachte aan het opzettelijk in vereniging in die loods aanwezig hebben van synthetische drugs. De verdachte heeft, door de loods ter beschikking te stellen, niet in te grijpen en ook niet naar de politie te gaan, welbewust geaccepteerd en dus de aanmerkelijke kans aanvaard dat er synthetische drugs – te weten: methamfetamineolie en MDMA kristallen – aanwezig waren in zijn loods. Daarmee was zijn opzet, in voorwaardelijke vorm, mede gericht op het gronddelict, het opzettelijk in vereniging aanwezig hebben van methamfetamineolie en MDMA kristallen.
Het hof bevestigt dit oordeel van de rechtbank als ook de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, zoals verwoord op pagina’s 7 tot en met 9 van het vonnis. In aanvulling daarop, overweegt het hof nog dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij niet alleen geen melding heeft gemaakt bij de politie van hetgeen hij in zijn loods heeft aangetroffen, maar dat hij ook de sleutel van de toegangsdeur van de loods niet heeft ingenomen van de medeverdachten noch het slot op die toegangsdeur heeft veranderd, terwijl datgene wat hij had aangetroffen wel de reden was om de verhuur te willen beëindigen nu het hem duidelijk was dat zijn loods niet werd gebruikt als een legale opslag. Voorts heeft hij verklaard dat hij bewust heeft gewacht met het opruimen van het betreffende verhuurde deel van de loods tot carnaval, en wel zonder dat hij zich ervan had verzekerd dat in zijn loods geen illegale praktijken (meer) zouden plaatsvinden.
Van het door de verdediging gestelde zich distantiëren door de verdachte is dan ook niet gebleken.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en bevestigt het oordeel van de rechtbank dat het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde – in eendaadse samenloop gepleegd – wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Op te leggen straf en motivering
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft een bijdrage geleverd aan de productie van synthetische drugs door de loods achter zijn woning ter beschikking te stellen. In deze loods bevond zich een laboratorium voor de productie van methamfetamine en MDMA. Op grond van de in de loods aangetroffen hoeveelheid voorwerpen en stoffen, moet worden aangenomen dat daarmee een aanzienlijke hoeveelheid methamfetamine en/of MDMA geproduceerd kon worden. Voor de productie van deze synthetische drugs wordt gebruik gemaakt van chemische grondstoffen die bijzonder schadelijk zijn voor de volksgezondheid en het milieu. De productie vindt gewoonlijk plaats in daarvoor niet bestemde ruimten, zoals in dit geval een loods. Bij het ondeskundig opslaan en bewerken van dergelijke grondstoffen kan ontploffingsgevaar optreden met alle gevolgen voor de omgeving van dien. Bovendien levert het productieproces grote hoeveelheden schadelijke afvalstoffen op die – zo leert de praktijk – vaak illegaal in het milieu worden gedumpt.
Verder is algemeen bekend dat synthetische drugs schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze drugs. Methamfetamine is wellicht de voor de volksgezondheid gevaarlijkste drug die momenteel op de illegale markt wordt gebracht. Het werkt bijzonder verslavend en het kan een zeer schadelijke werking hebben op de gebruikers ervan. De verdachte heeft zijn medewerking verleend aan de productie hiervan en heeft, door zich hiermee in te laten, de gezondheid van gebruikers in gevaar gebracht.
Het is tot slot een feit van algemene bekendheid dat de productie van synthetische drugs (doorgaans) wordt uitgevoerd door criminele organisaties of samenwerkingsverbanden. Dergelijke samenwerkingsverbanden hebben een ontwrichtend effect op de maatschappij, onder meer door het witwassen van de criminele winsten en de vermenging van de (illegale) onderwereld met de (legale) bovenwereld. Bovendien gaan de activiteiten van drugsbendes veelal gepaard met een niets ontziende meedogenloze geweldscriminaliteit.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft daarbij ook gelet op:
‒ de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 september 2022, niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld;
‒ de omstandigheid dat de rol van de verdachte veel kleiner dan, en ondergeschikt is geweest aan de rol van de medeverdachten;
‒ de nadelige gevolgen die de verdachte door zijn handelen zelf heeft ondervonden, te weten dat zijn loods door de gemeente voor enige tijd is gesloten en hij gedurende deze periode daarvan derhalve geen gebruik kon maken.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. In dat kader is onder meer naar voren gebracht dat de verdachte te kampen heeft met diverse gezondheidsklachten, zoals ook volgt uit het reclasseringsrapport d.d. 26 september 2022.
Alles afwegende, acht het hof – net als de rechtbank en de advocaat-generaal – een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de verdediging is verzocht, doet naar het oordeel van het hof geenszins recht aan de ernst van het bewezenverklaarde, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Het hof merkt daarbij nog op dat gesteld noch gebleken is dat de verdachte, vanwege zijn gezondheidsklachten, detentieongeschikt is.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak is op 27 augustus 2020 door de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hof wijst arrest op 25 november 2022. De redelijke termijn voor berechting in hoger beroep is derhalve met bijna 3 maanden overschreden. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een overschrijding van deze duur rechtvaardigen. Er is dan ook sprake van een overschrijding van de redelijk termijn voor berechting, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
Zonder schending van de redelijke termijn zou, zoals hiervoor overwogen, naar het oordeel van het hof een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur 285 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, met voornoemde proeftijd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
285 (tweehonderdvijfentachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
150 (honderdvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. Ch.N.G.M. Starmans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 25 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Henzen en mr. Starmans zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.