In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs, specifiek methamfetamine en MDMA. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou bevestigen. De verdediging heeft echter primair vrijspraak bepleit en subsidiair verzocht om een geheel voorwaardelijke straf. Het hof heeft het beroep op vrijspraak verworpen en bevestigd dat de verdachte door zijn loods ter beschikking te stellen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er synthetische drugs in zijn loods aanwezig waren.
Het hof heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder gezondheidsklachten. Het hof heeft uiteindelijk de straf verlaagd naar 285 dagen gevangenisstraf, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, vanwege een overschrijding van de redelijke termijn voor berechting. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd.