In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor witwassen. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 60 uren opgelegd, subsidiair 30 dagen hechtenis, en de inbeslaggenomen geldbedragen verbeurd verklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft het beroep op vrijspraak verworpen en geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van € 8.000,00. Het hof heeft daarbij overwogen dat de verdachte onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de herkomst van het geld en dat het vermoeden bestaat dat het geld uit een misdrijf afkomstig is. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week met een proeftijd van 2 jaren, en de inbeslaggenomen geldbedragen zijn verbeurd verklaard. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn justitiële verleden, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.