In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin de vorderingen van [appellant] tot beëindiging van de huurovereenkomst met [geïntimeerde] zijn afgewezen. [appellant] stelt dat hij de bovenwoning dringend nodig heeft voor eigen gebruik, omdat hij met zijn partner en dochter wil samenwonen. De huurovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en [geïntimeerde] huurt de woning sinds 1 maart 2019. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de woning dringend nodig heeft, en dat de belangen van [geïntimeerde] zwaarder wegen. Het hof bevestigt dit oordeel en oordeelt dat [appellant] onvoldoende feiten heeft aangevoerd die zijn stelling onderbouwen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en verlengt de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.