ECLI:NL:GHSHE:2022:4101

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
20-002769-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens steekpartij in Goes

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van poging tot doodslag na een steekpartij op 6 mei 2021 in Goes. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van poging tot moord, maar veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf voor poging tot doodslag. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte met opzet het slachtoffer, geboren in 1986, met een mes in het hoofd, arm en buik heeft gestoken. De verdachte had een groot koksmes meegenomen en heeft het slachtoffer meermalen gestoken, terwijl deze op de grond lag. Het hof verwierp het beroep op noodweer en oordeelde dat de verdachte zich in een gewelddadige confrontatie had begeven. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 13.680,58, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die het slachtoffer had geleden als gevolg van de verwondingen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002769-21
Uitspraak : 29 november 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 10 november 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-125604-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1991,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Middelburg te Middelburg.
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken ter zake van de impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord en ter zake van ‘poging tot doodslag’, impliciet subsidiair tenlastegelegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 30.459,26, waarvan € 25.459,26 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2021 tot aan de datum der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard, onder bepaling dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Voorts is de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.792,48, is de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, voor zover deze ziet op kosten van rechtsbijstand, en is ten behoeve van het slachtoffer de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Tot slot heeft de rechtbank beslist omtrent de in beslag genomen voorwerpen. De verdovende middelen zijn onttrokken aan het verkeer, de (asresten van de) kleding zijn verbeurd verklaard en ten aanzien van een boxershort is de teruggave aan de rechthebbende gelast. Ten slotte is de teruggave aan de verdachte gelast van een telefoontoestel en een potje met een afbeelding van een oog.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof:
  • de verdachte van de impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord zal vrijspreken;
  • de impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen zal verklaren;
  • de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest;
  • de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 34.751,74 (bestaande uit € 27.251,74 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • de onttrekking aan het verkeer zal bevelen van de verdovende middelen, de bewaring ten behoeve van de rechthebbende zal gelasten van het potje met een afbeelding van een oog, de (asresten van de) kleding verbeurd zal verklaren, de teruggave zal gelasten van de boxershort aan het slachtoffer en de teruggave aan de verdachte zal gelasten van de telefoon.
De raadsman van de verdachte heeft:
  • vrijspraak bepleit van de impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord;
  • voorts vrijspraak bepleit van de impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag;
  • (naar het hof begrijpt: subsidiair) bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep toekomt op noodweer(exces);
  • meer subsidiair een strafmaatverweer gevoerd, inhoudende dat het hof geen hogere straf zal opleggen dan de straf die door de rechtbank is opgelegd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman (naar het hof begrijpt subsidiair, indien het hof komt tot een bewezenverklaring):
  • zich op het standpunt gesteld dat de posten directe schade (€ 150,-), de ziekenhuisopnamedagen (€ 145,-) en reiskosten (€ 235,58) voldoende zijn onderbouwd en kunnen worden toegewezen;
  • de overige materiële schadeposten (medische kosten ad € 21.778,68 en kosten verzorging ad € 3.150,-) betwist;
  • bepleit dat een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade kan worden toegewezen;
  • de gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 3.560,18 betwist en zich op het standpunt gesteld dat (in plaats daarvan) de kosten voor rechtsbijstand conform het liquidatietarief (€ 1.442,-) kunnen worden toegewezen, plus vergoeding medische informatie ad € 350,48.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen heeft de raadsman verzocht om de teruggave aan de verdachte te gelasten van de telefoon en zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 mei 2021 te Goes, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer ] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer ] meermalen (met kracht) met een mes in het hoofd en/of nek en/of armen en/of handen en/of buik en/of flank rechts en/of rug, althans het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het impliciet primair tenlastegelegde
Met de advocaat-generaal en met de verdediging acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade, zodat het hof hem van de impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord zal vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 mei 2021 te Goes ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer ] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer ] met een mes in het hoofd en arm en hand en buik/flank rechts heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 mei 2021, dossierpagina’s 228-229, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(dossierpagina 228)
Op 6 mei 2021 omstreeks 21.45 uur, kregen wij de melding van het operationeel centrum om te gaan naar [straat 1] in Goes. Daar zou volgens de melder een steekpartij zijn geweest. Het zou gaan om de broer van de melder.
Omstreeks 21.55 uur kwamen wij ter plaatse op de parkeerplaats voor het flatgebouw aan de [straat 1] . Ik kan de situatie als volgt beschrijven: op het [straat 1] bevindt zich aan de rechterzijde een flatgebouw. Aan het flatgebouw grenst de straat. Aan de linkerzijde van de straat bevinden zich meerdere parkeerplaatsen. Daarnaast bevindt zich een grasveld.
Wij zagen dat op het grasveld tegenover het flatgebouw meerdere mensen op hun knieën zaten. Wij hoorden dat er mensen riepen dat we snel moesten helpen. Wij zagen dat een man op de grond lag. Wij zagen dat het slachtoffer steeds wegviel en zijn ogen sloot. Wij zagen dat zijn kleding onder het bloed zat. Wij zagen dat het slachtoffer een snee in zijn voorhoofd had. Wij zagen dat de mensen rondom het slachtoffer met kledingstukken het bloed probeerden te stelpen. Wij hoorden van de man naast het slachtoffer, [broer slachtoffer] , die later de broer van het slachtoffer bleek te zijn, dat het slachtoffer meerdere steekwonden had. Wij hoorden dat hij zei dat het ging om zijn broer, [slachtoffer] . Wij hoorden dat [broer slachtoffer] zei dat hij het had gezien.
Wij zagen dat de ambulance ter plaatse kwam en het slachtoffer overnam van de omstanders. Wij hoorden dat de ambulance het slachtoffer richting het ADRZ-ziekenhuis in Goes afvoerde.
Slachtoffer: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1986 te [geboorteplaats 2] in Iran.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 7 mei 2021, dossierpagina’s 233-236, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] , wonende [adres 1] te Goes:
(dossierpagina 233)
Ik wil aangifte doen van poging tot doodslag. Ik wil graag vertellen wat er gisterenavond donderdag 6 mei 2021 is gebeurd. [voornaam verdachte ]
(het hof begrijpt: de verdachte)nodigde mij uit bij hem thuis. Hij vroeg mij of ik langs wilde komen om koffie te drinken. Ik weet niet meer hoe laat dit is geweest, ik denk 20.00 uur of 21.00 uur. Ik ben toen naar [voornaam verdachte ] zijn woning gegaan. Ik ben ongeveer een half uur bij [voornaam verdachte ] geweest.
(dossierpagina 234)
Ik heb gezegd “Jij probeert mij te belazeren, wij hebben geen vriendschap meer”.
Ik ben weggegaan en naar mijn eigen huis gegaan. Hiermee bedoel ik [adres 1] te Goes. Hier is mijn moeder woonachtig. Kort nadat ik thuis was werd er aangebeld. [voornaam verdachte ] heeft dus eerst beneden bij de flat aangebeld. Dit is kort nadat ik bij [voornaam verdachte ] ben weggegaan. Hij belde dus aan bij de woning [adres 1] en toen heb ik opengedaan. [voornaam verdachte ] stapte meteen naar binnen. Ik wilde [dat] niet en heb gezegd “Nee, mijn moeder zit binnen kom we gaan naar buiten”. [voornaam verdachte ] stemde hiermee in. We zijn samen de lift in gestapt. Ik had geen wapen bij mij.
[voornaam verdachte ] en ik gingen met de lift naar beneden en stapten de lift uit. [voornaam verdachte ] zei: “Kom we gaan achter de flat waar het bos is”. Ik liep voor [voornaam verdachte ] en ik draai mij om en hij pakt met kracht mijn shirt vast zodat ik geen kant op kan. Hij pakte zijn mes achter zich en begon te steken. Ik wilde wegrennen maar toen gleed ik uit. Dit was bij het gras. Ik viel in het gras en toen heeft [voornaam verdachte ] mij kunnen steken. Ik draaide mij om omdat ik niet wilde dat hij mij in mijn nek zou steken en toen stak hij in mijn buik. Toen het mes in mijn buik zat pakte ik het mes vast. Ik lag toen op de grond. [voornaam verdachte ] zat bovenop mij en had met twee handen het mes vast toen hij mij aan het steken was. Ik was bang toen [voornaam verdachte ] mij stak. Ik dacht dat ik dood ging. Het brandde en prikte toen hij mij stak. De messen waren
(het hof begrijpt: Het mes was)heel scherp. Hij heeft mij ook in mijn hoofd gestoken. [voornaam verdachte ] had een heel groot mes. Ik heb niks misdaan. Ineens kwam mijn broer. Hij durfde ook niet dichterbij te komen want die gast zat bovenop mij en had een groot mes met twee handen vast. [voornaam verdachte ] is achter mijn broer aan gerend. Toen zag ik kans om daar weg te rennen. Ik ben weggelopen naar de andere kant. Ik wilde weer weg maar kreeg geen adem. Ik had zoveel bloed verloren. Toen [voornaam verdachte ] mij in mijn arm had gestoken, spoot het bloed uit mijn arm. Ik voelde dat ik het koud had over heel mijn lichaam. Ik lag op het gras. [voornaam verdachte ] zag mij en kwam weer naar mij toe. Maar er kwamen veel mensen en toen is [voornaam verdachte ] in zijn auto gestapt en weggereden.
Ik heb gezien dat [voornaam verdachte ] in zijn auto stapte en weg is gereden.
(dossierpagina 235)
[voornaam verdachte ] heeft mij gestoken toen ik op de grond lag. [voornaam verdachte ] zat bovenop mij. Dit heeft hij eerst met zijn linkerhand gedaan en daarna pakte hij het mes met twee handen vast. Hij heeft mij in mijn arm, buik en hoofd gestoken. [voornaam verdachte ] is 100 kilo en ik weeg 65 kilo. Het mes is 20 centimeter of meer.
Gisteravond ben ik al een keer geopereerd aan mijn steekwonden en nu word ik weer geopereerd aan mijn hand.
(dossierpagina 236)
Korte opmerking verbalisant:
Slachtoffer is in het ziekenhuis gehoord.
3.
Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 21 mei 2021, dossierpagina’s 244-250, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
(dossierpagina 247)
Ik ben naar hem om koffie gegaan en ik zie hij is helemaal boos
(het hof begrijpt: op 6 mei 2021). (…) Ik heb gezegd dat ik vanaf dat moment niks
(hof: meer)met hem te maken wil hebben. Ik heb gezegd wij zijn geen vrienden meer en ik ben weggegaan.
(dossierpagina 248)
Ik reed weg en ben thuisgekomen bij mijn moeder. Ineens ging de bel
(het hof begrijpt: de bel beneden bij de centrale ingang van het flatgebouw). We gingen kijken. Mijn moeder heeft niet opengedaan. Iemand anders moest naar binnen of naar buiten en hij is mee naar binnen gegaan. En toen is hij naar boven gekomen. Hij stond hier aan de voordeur en sprong letterlijk naar binnen en toen stond hij hierzo. Hij is binnengekomen tot de deur van de keuken. Ik zei mijn moeder is hier wat kom jij hier doen. Mijn moeder zei toen: “Jij mag hier niet zijn.” Toen zijn we naar buiten gegaan. Hij zei: “Kom we gaan naar beneden we moeten praten”. Toen we beneden waren bij de deur deed hij de deur open en zei hij: “Kom we gaan hierachter praten.” Hij begon mij te duwen. Ik ging steeds naar achteren. Hij heeft me vanaf de flat naar naast de flat gedwongen. Tot ik helemaal in het gras stond. Ik ging steeds achteruit en hij kwam steeds dichterbij. Tot ik helemaal in het gras stond. Zodra ik in het gras stond greep hij mij. Hij greep mij bij mijn shirt met zijn rechterarm. Hij pakte zijn mes met links en hij wilde mij zo steken in mijn buik. Ik zag dat en pakte zijn hand weg. Ik wilde weg van hem en hij pakte mij en stak en ik zag het mes aan de ene kant in mijn arm gaan en aan de andere kant eruit komen. Als ik niet met mijn arm had gedaan
(het hof begrijpt: een afwerende/beschermende beweging met de arm), was het mes in mijn nek gekomen. Binnen een seconde hing het mes hier in mijn lijf, bij de rechterribbenkast. Hij probeerde de hele tijd in mijn nek te steken. Doordat het gras glad was, viel ik en sprong hij bovenop mij. Hij stak mij. Hij probeerde nog een keer op mijn lever. Hij stak nog meer, ook in mijn hoofd. Hij ging ook naar mijn nek toe en ik pakte het mes gelijk vast. Hij probeerde nog een paar keer op mijn nek. Toen dacht ik: ik ga dood als ik niks doe. Toen heb ik het mes gepakt. Ik dacht die jongen gaat mij echt dood maken. Ik hoorde de auto van mijn broertje [broer slachtoffer] . Ik had het mes vast en gelukkig was mijn broertje [broer slachtoffer] op tijd. Ik had al geen gevoel meer in mijn vingers.
Ik riep de naam van [broer slachtoffer] . Het mes was een heel scherp mes.
Na een paar keer roepen was [broer slachtoffer] gelukkig achter hem.
(dossierpagina 249)
Ik voel dat ik bijna geen adem meer krijg en ben in het gras gaan liggen, ik zakte daar in elkaar. Ik kreeg bijna geen adem meer, mijn broertje kwam bij mij en ik dacht ik ga dood. Normaal kun je tot diep inademen, op dat moment kon ik (het) tot half. Ineens werd het koud en licht, ik weet helemaal niks, het werd ineens heel rustig en alles werd stil. Ik zag nog net [broer slachtoffer] en toen was het uit.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 mei 2021, 22.15 uur, dossierpagina’s 259-260, voor zover inhoudende als verklaring van [broer slachtoffer] :
(dossierpagina 259)
Ik ben de broer van [slachtoffer ]
(hof begrijpt: [slachtoffer ] )[slachtoffer ] . Vanavond, omstreeks 21.43 uur, werd ik gebeld door mijn moeder. Mijn moeder woont in een flatwoning, [straat 1] te Goes. Zij vroeg of ik beneden had aangebeld. Ik zei dat ik dat niet was geweest, maar wel onderweg was naar haar. Kort daarna belde mijn moeder weer. Ditmaal werd het gesprek overgenomen door mijn broer [slachtoffer ] . Hij klonk verschrikt. Hij zei dat ik moest komen, Ik was in de buurt en ben ernaar toegereden. Ik parkeerde mijn auto op het parkeerterrein onder de flat. Ik stapte uit en ben in de richting van de ingang van het flatgebouw gelopen. Ik hoorde mijn broer [slachtoffer ] roepen. Ik rende naar de zijkant van het flatgebouw. In het bosschage naast het flatgebouw zag ik mijn broer met iemand vechten. Ik zag dat die man een lang mes in zijn hand had. Ik denk dat het een koksmes was. Ik zag dat mijn broer bebloed was.
(dossierpagina 260)
Ik ben vervolgens mijn broer gaan zoeken. Ik trof mijn broer aan op het grasveld liggend tegenover de flat [straat 1] . Ik zag dat hij over zijn hele lichaam bebloed was. Ik zag dat hij steekwonden in zijn zij had.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 18 augustus 2021, voor zover inhoudende als verklaring van [broer slachtoffer] :
Ik kwam bij de flat aangereden
(het hof begrijpt: de flat gelegen aan [straat 1] te Goes), zette mijn auto uit en ik hoorde een hele hoop geschreeuw. Ik hoorde mijn naam ook. Toen ben ik naar de flat gaan rennen. Die [verdachte]
(hof: verdachte)lag bovenop mijn broer. Ik rende er naartoe. Mijn broer zei: ‘Pas op, hij heeft een groot mes’. Ik rende erheen, toen zag ik dat mes pas. Ik heb hem proberen van mijn broer af te trekken. Ik zag mijn broer liggen en die had volgens mij met zijn linkerhand het mes vast.
Die jongen
(hof: verdachte)stond op en keek mij aan. Ik belde 112 en zei waar wij waren. Toen is hij
(hof: verdachte)naar de auto gerend. Ik ben mijn broer gaan zoeken en ik zag hem halfdood op het grasveld voor de flat liggen.
Ik heb de jongen
(hof: verdachte)wel vastgepakt, om te proberen hem van mijn broer af te halen. Mijn broer lag op de grond, op zijn rug. De jongen zat met zijn knieën op zijn lichaam. Hij zat echt bovenop hem. Toen ik dichterbij kwam en hem van mijn broer wilde trekken, zag ik het mes ook vol met bloed. Mijn broer had het mes vast bij het snijvlak met zijn linkerhand. Ik zag veel bloed. [voornaam verdachte ] had het mes vast. Het was een heel groot mes.
6.
Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring met medische informatie opgesteld en ondertekend door [arts 1] (arts) op 20 mei 2021, dossierpagina 239, voor zover inhoudende:
Medische informatie betreffende:
Achternaam : [slachtoffer ]
Voornaam : [slachtoffer ]
Geboren : [geboortedatum 2] 1986
Geboorteplaats: [geboorteplaats 2] in Iran
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Mesverwondingen hoofd
Mesverwondingen beide armen/handen
Steekwond flank rechts
Is er sprake van uitwendig bloedverlies?
Ja. Ernstig en shock.
B. Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel en inwendig bloedverlies?
Ja.
C. Psychische stoornissen? Stoornissen in bewustzijn?
Ja.
D. Datum waarop persoon werd onderzocht:
7 mei 2021.
E. Overig van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel e.d.)
Blijvend letsel nog niet in te schatten.
1. Laparotomie
2. Reconstructie (slag)(ader) arm rechts
3. Hechten hoofdwonden
4. Reconstructie peesletsel (dag later door plastisch chirurg)
F. Geschatte duur genezing
6 tot 12 weken.
7.
Een geschrift, te weten een brief namens dr. [arts 1] , chirurg van de Spoedeisende Hulp ADRZ te Goes d.d. 27 mei 2021, gevoegd onder ‘productie 4’ bij de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer ] , voor zover inhoudende:
[slachtoffer ] , geboren 11-09-1986, bezocht op 6 mei 2021 de afdeling spoedeisende hulp voor het specialisme chirurgie.
Reden van komst/verwijzing:
Messteken
Anamnese:
Overdracht ambulance
Steekverwonding hoofd, arm en buik.
Lichamelijk onderzoek:
(…)
Zichtbaar veel bloed langs rechterflank. Lateraal net onder ribbenboog steekverwonding circa 10 centimeter groot, actief bloedend.
Rechter bovenarm tourniquette aanwezig, mediale zijde bovenarm diepe steekverwonding circa 15 centimeter groot. Door tourniquette niet actief bloedend.
Wisselend verminderd bewust.
Snijwond schedel circa 10 centimeter tot in subcutis.
Met [arts 1]
(hof: zie bewijsmiddel hierna, chirurg [arts 1] )tourniquette rechter bovenarm even losgedraaid, begint opnieuw te bloeden, terug vastgedraaid.
Snijwond linkerhand.
Conclusie:
Multipele steekverwondingen met hypovolemische hemorragische shock waarvoor ongekruist bloedtransfusie en 2 L NaCl.
1. Diepe steekverwonding rechter bovenarm waarvoor tourniquette
2. Diepe steekverwonding rechterflank onder ribbenboog
3. Snijwond schedel
4. Snijwond linkerhand.
Beleid:
Op SEH
2 packed cells ongekruist bloed gegeven, 3 en 4e PC liepen in;
2000 mg kefzol gegeven.
Patiënt naar OK voor laparotomie en exploratie rechter bovenarm.
8.
Een geschrift te weten een brief van [arts 2] , forensisch geneeskundige bij de GGD aan de Politie Zeeland d.d. 8 mei 2021, los gevoegd in het dossier, voor zover inhoudende:
Op 6 mei 2021 was [slachtoffer] , geboortedatum [geboortedatum 2] 1986, adres [adres 1] te Goes, als slachtoffer betrokken bij een gewelddadig incident. Op basis van de schriftelijke informatie-inwinning bij de behandelend geneeskundige(n) (chirurg [arts 1] van het ADRZ te Goes) kan ik u over het daarbij opgelopen letsel het volgende melden.
Betrokkene was van 7 mei 2021 tot en met 9 mei 2021 opgenomen op de afdeling chirurgie. De reden hiervoor was dat hij bij een steekincident de volgende letsels had opgelopen:
1. Een mesverwonding aan de rechter bovenarm van 5 centimeter breedte met zowel een insteek- als een uitsteekletsel. Onderliggend werden hierbij tijdens de spoedoperatie een bijna gehele doorsnijding van een belangrijke slagader (de arteria brachialis) gezien, die vaatchirurgisch gehecht werd, alsmede dat ook een ader (de vena brachialis) geraakt was. Ook wordt aldaar uitgebreid spierletsel genoemd. Het operatief ingrijpen aan de rechterarm leek vaatchirurgisch gelukt te zijn, omdat er na de operatie een polsslag te voelen was.
2. Een steekwond rechts in de buikstreek, net aan de voorzijde van de flank van 5-6 centimeter breedte. Deze wond werd via een buikoperatie onderzocht. Het spreekt voor zich dat een dergelijke steekwond ook tot ernstig(er) inwendig letsel aan de buikorganen had kunnen leiden, waarbij spoed chirurgisch ingrijpen noodzakelijk zou zijn geweest en potentieel zelfs tot fataal bloedverlies zou kunnen leiden.
3. Een aantal huidwonden aan de linkerhandpalm, waarbij met name peesletsel aan de ringvinger gevonden werd, dat een dag later door een plastisch chirurg hersteld werd.
4. Een mesverwonding aan het hoofd (aan het voorhoofd) van 10-20 centimeter breedte, die gehecht werd.
Conclusie:
Ernstig vaatletsel aan de rechter bovenarm dat in een spoedoperatie hersteld werd, aldaar ook spierletsel dat niet hersteld werd, een steekwond rechts in de buik en peesletsel aan de rechterhand, dat door een plastisch chirurg hersteld werd.
9.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 24 mei 2021, dossierpagina’s 23a-23d, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
(dossierpagina 23a)
Op dinsdag 11 mei 2021 om 08.45 uur hebben wij naar aanleiding van een poging tot doodslag/moord een forensisch onderzoek uitgevoerd aan de veiliggestelde kleding, tijdens het onderzoek op de plaats delict van het steekincident aan het adres [straat 1] te Goes aangetroffen op het grasveld voor de flat. Op die plaats was het slachtoffer aangetroffen door politie en ambulancepersoneel en behandeld voordat hij werd vervoerd naar het ziekenhuis.
Het onderzoek aan de kleding bestond uit het fotografisch vastleggen van de verschillende kledingstukken, waarbij eventuele beschadigingen in overzicht en in detail werden gefotografeerd.
De kleding was op 7 mei 2021 veiliggesteld te Goes en werd voor het laten drogen van het aanwezige bloed in een droogkamer uitgespreid.
Betrokkene: [slachtoffer] , geboortedatum [geboortedatum 2] 1986.
(dossierpagina 23b)
De veiliggestelde kleding was bij aanvang van ons onderzoek geheel gedroogd.
Wij hebben onderzoek uitgevoerd aan meerdere kledingstukken.
Dit betroffen een beigekleurig pilotenjack, een grijze sweater met lange mouwen, een rood T-shirt, een donkerblauwe trui met lange mouwen en een donkerblauw T-shirt.
De donkerblauwe trui en het donkerblauwe T-shirt waren kennelijk door omstanders
gebruikt om de bloedende steekwonden bij het slachtoffer te stelpen. Met uitzondering van bloed hebben wij op deze 2 kledingstukken geen beschadigingen aangetroffen.
Onderzoek pilotenjack:
* Ter hoogte van de manchet van de rechter mouw zagen wij aan de polszijde een scherp gerande beschadiging van ongeveer 5 centimeter lengte.
* Ter hoogte van de elleboogzijde van de rechter mouw zagen wij een scherp gerande beschadiging van ongeveer 3,5 centimeter lengte.
* Op het achterpand van dit pilotenjack zagen wij aan de rechter onderzijde, ongeveer 1 centimeter boven het elastische boord een diagonale scherp gerande beschadiging van ongeveer 6 centimeter lengte.
Onderzoek T-shirt:
* Op het achterpand zagen wij aan de rechter onderzijde een diagonale scherp gerande beschadiging van ongeveer 6 centimeter lengte.
Onderzoek sweater:
* Aan de voorzijde zagen wij in het onderste boord een verticale scherp gerande
V-vormige beschadiging. Deze beschadiging had een lengte van ongeveer 2 centimeter.
* Ter hoogte van het gedeelte van de onderarm van de rechter mouw zagen wij aan de polszijde een scherp gerande beschadiging van ongeveer 5 centimeter lengte.
* Ter hoogte van de elleboogzijde van de rechter mouw zagen wij naast de stiknaad een scherp gerande beschadiging van ongeveer 2 centimeter lengte.
* Aan de achterzijde van de sweater zagen wij aan de midden-onderzijde, ongeveer 1 centimeter onder de overgang naar het rugpand in het elastische boord een diagonale scherp gerande beschadiging van ongeveer 3 centimeter lengte.
* Aan de achterzijde van de sweater zagen wij aan de rechter onderzijde van het
rugpand een diagonale scherp gerande beschadiging van ongeveer 6 centimeter lengte.
* Aan de bovenzijde van het rugpand van de sweater zagen wij ter hoogte van het boord een diagonale scherp gerande beschadiging. Deze beschadiging had een lengte van ongeveer 5 centimeter.
(dossierpagina 23c)
Op basis van de overeenkomsten van de vorm en richting van meerdere beschadigingen die wij hebben aangetroffen in het rode T-shirt, de grijze sweater met lange mouwen en het grijze pilotenjack, heeft het slachtoffer deze kledingstukken zeer waarschijnlijk als lagen over elkaar gedragen.
Hierbij zijn deze kledinglagen op meerdere plaatsen allen geperforeerd door een
scherp gerand voorwerp waarna de onderliggende huid/lichaamsdelen steekverwondingen opgelopen moet hebben. Dit bloed dat uit de verwondingen is vrijgekomen heeft deels of geheel bebloede randen van deze beschadigingen tot gevolg gehad.
10.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 18 augustus 2021, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1](het hof begrijpt: de moeder van [slachtoffer] ):
Ik was op die avond
(het hof begrijpt: 6 mei 2021)thuis in mijn appartement
(het hof begrijpt: [adres 1] te Goes)met mijn zoon. [slachtoffer ] kwam op die dag thuis. Hij vertelde dat hij heel zenuwachtig was en ik heb gevraagd wat er aan de hand was. [slachtoffer ] vertelde dat hij met een jongen ruzie had gemaakt. Hij had eerder verteld dat hij bevriend was met die jongen. Zo’n vijf minuten later hoorde ik dat iemand beneden aanbelde. Het is een videobel-installatie, dus op de begane grond werd aangebeld. In dit geval kon ik niet goed zien wie het was. Op een gegeven moment stond [slachtoffer ] naast mij en ik heb verteld dat er iemand aanbelde, maar dat ik niet kon zien wie het was. Die persoon heeft nog een keer aangebeld. Ik ging naar de bel om de deur te openen, maar mijn zoon zei dat ik het niet moest doen, omdat ik niet kon zien wie er aanbelde. Ik dacht dat het misschien [broer slachtoffer] , mijn andere zoon, was. Ik zag hem niet, dus ik liep naar binnen en toen werd er weer aangebeld. Daarom dacht ik, ik bel even naar [broer slachtoffer] om te vragen of hij het was die beneden stond. Ik zag op de camera dat iemand het gebouw verliet en dat de deur werd opengemaakt en dat op dat moment iemand het gebouw in liep. Ik vertelde dat aan [slachtoffer ] . Het duurde twee à drie minuten tot ik de deur boven hoorde, iemand belde aan. Mijn zoon liep naar de deur en hij heeft de deur opengemaakt. Die persoon is naar binnen gelopen, maar het viel mij op dat de situatie niet normaal was. Ik zag dat [slachtoffer ] die persoon naar buiten duwde. [slachtoffer ] is ook naar buiten gegaan en heeft de deur dichtgedaan. Ze zijn met zijn tweeën vertrokken. Ik heb alleen [slachtoffer ] gehoord die vroeg: “Waarom ben je hier naartoe gekomen, ga weg”. Die andere persoon zei niets tegen mij.
11.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 mei 2021, dossierpagina’s 273-274, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
(dossierpagina 273)
Ik ben de vader van [verdachte] . Op 6 mei 2021 omstreeks 23.30 uur kwam ik thuis. In mijn woning waren [voornaam verdachte ] en zijn vrouw [naam partner verdachte] , zijn kinderen en mijn vrouw. Ik zag dat [voornaam verdachte ] in paniek was. Hij was bang dat de politie bij zijn woning was. Hij had een akkefietje bij [straat 1] . Ik hoorde dat hij zei dat hij iemand had vermoord
(het hof begrijpt: in de beleving van de verdachte), dat de politie hem zocht en dat hij weg moest. Hij bleef herhalen dat hij weg wilde. Hij vertelde dat hij iemand in zijn rug had gestoken en in zijn nek. Het bleek om [slachtoffer ]
(het hof begrijpt: [slachtoffer ] )te gaan.
12.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 mei 2021, dossierpagina’s 275-276, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :
Op 7 mei 2021 omstreeks 05.35 uur waren wij aanwezig in de woning aan de [adres 2] te [plaats] . Wij waren daar om een onderzoek in te stellen naar aanleiding van een poging tot doodslag dan wel moord. In de woning waren de vader, [getuige 2] , en de moeder, [moeder verdachte] , van de verdachte aanwezig. Door collega's van de recherche was duidelijk gemaakt aan de ouders van de verdachte dat wij zochten naar eventuele goederen die waren verbrand of deels verbrand, of plekken waar dit zou hebben plaatsgevonden. Wij hoorden [moeder verdachte] zeggen: 'Hij
(het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] )is hier geweest en heeft wel iets in de haard verbrand, volgens mij een T-shirt', of woorden van gelijke strekking.
Ik heb haar hierop gevraagd of ze haar zoon nog had gezien en wat er was gebeurd. Ik hoorde haar hierop een verklaring afleggen met de volgende strekking:
“ [voornaam verdachte ] kwam vanavond hier en zei dat hij iets stoms had gedaan. Hij vertelde dat hij [slachtoffer ]
(het hof begrijpt: [slachtoffer ] )had neergestoken. Ik weet dat hij ook nog langs zijn broer is geweest om afscheid te nemen”
13.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 mei 2021, dossierpagina’s 277-278, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
(dossierpagina 277)
Op 7 mei 2021 omstreeks 19.15 uur heb ik telefonisch contact opgenomen met de broer van de verdachte [verdachte]
(het hof begrijpt: [broer verdachte] ).
Vraag: [broer verdachte] , ik wil je horen als getuige. We onderzoeken een steekincident dat gisterenavond heeft plaatsgevonden te Goes. Jouw broer is hierin verdachte.
Wat is er gisterenavond gebeurd?
Antwoord: Ik en mijn vriendin lagen al te slapen. Ik hoorde dat de voordeurbel ging. Ik keek uit het raam en zag dat het mijn broer [voornaam verdachte ] was. Ik heb de voordeur opengedaan. Hij zei: [broer verdachte] ik kom afscheid van je nemen. [voornaam verdachte ] was overstuur. Hij heeft zijn verhaaltje gedaan. Dat hij ruzie had met [slachtoffer ]
(hof begrijpt telkens: [slachtoffer ] )over een auto. [voornaam verdachte ] zei dat hij naar [slachtoffer ] is gegaan. Dat hij een mes heeft meegenomen en [slachtoffer ] heeft aangevallen.
14.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 mei 2021, dossierpagina’s 176-182, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
(dossierpagina 179)
Ik ken [slachtoffer ]
(het hof begrijpt: [slachtoffer] )al langer.
Op donderdag 6 mei 2021 kwam hij op visite.
Hij zei dat hij nooit mijn maat was geweest. Hij reed toen weg en ik ging naar binnen.
(dossierpagina 180)
Vraag: En toen?
Antwoord: Ik ben ernaartoe gereden en heb aangebeld. Er werd toen niet opengedaan.
Vraag: Waar was dit waar je naar toe was gereden?
Antwoord: Dat flatgebouw. Helemaal in [locatie] . Het was [straat 1] .
Vraag: Hoe wist je dat hij daar was?
Antwoord: Hij verblijft daar.
Vraag: En toen?
Antwoord: Er werd niet opengedaan en ik heb op een willekeurige bel gedrukt en toen ging de deur wel open.
Vraag: Wat voor deur was dit?
Antwoord: De algemene toegangsdeur.
Vraag: Oké, en toen?
Antwoord: Ik ben naar zijn voordeur gegaan. Dit was op de [verdieping x] verdieping, nummer [huisnummer] [omschrijving locatie] . Ik heb daar ook aangebeld. De deur ging vervolgens open.
15.
Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, d.d. 27 oktober 2021, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik denk dat aangever
(het hof begrijpt: [slachtoffer] )rond 21.00 uur bij mij was. Eerder heeft hij mij om hulp gevraagd met het op mijn naam zetten van zijn auto omdat hij schulden had. Dat heb ik gedaan. Hij zou de jaarbedragen van de verzekering en belasting aan mij betalen. Hij had de helft al betaald en ik vroeg hem om de andere helft te betalen. Hij wilde het geld niet betalen en wilde de andere helft van het geld terug.
Hij is weggegaan. Ik heb een mes gepakt. Ik ben naar hem toe gereden, ik heb het mes meegenomen. Ik heb aangebeld, maar hij deed niet open. Ik ben naar binnen gelopen en heb boven aangebeld. We zijn in de lift beland. Buiten zijn we naar het grasveldje gelopen.
Ik herinner mij dat mijn handen bebloed waren, het mes en dat hij bloedde. Het klopt dat mijn vest verbrand is, het mes heb ik afgespoeld.
16.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 november 2022:
U, voorzitter, vraagt mij wat voor mes ik had meegenomen vanaf mijn woning aan de [straat 2] in Goes naar de flat [straat 1] te Goes.
Dat was een koksmes. Het was het grootste mes van het messenblok in mijn woning.
U, jongste raadsheer, toont mij dossierpagina 75, waarop twee messen zijn te zien die in de auto bij de vader van [naam partner verdachte] , mijn ex-partner, [naam 1] , zijn aangetroffen, nadat [naam partner verdachte] deze messen in de auto zou hebben gelegd. U vraagt mij of ik één van deze twee messen had meegenomen naar de ontmoeting met [slachtoffer ] .
Ja. Het meest rechter mes. Dat was het mes dat ik had gebruikt. Het mes is puntig en helemaal van staal. Ik schat dat het snijgedeelte zo’n 20 centimeter lang was.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van de impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag. Daartoe is, op gronden als verwoord in de pleitnota, aangevoerd dat niet wettig en overtuigen kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had om [slachtoffer ] te doden. De verwondingen van [slachtoffer ] leveren geen aanmerkelijke kans op de dood op en het handelen van de verdachte was niet gericht op het overlijden van [slachtoffer ] , aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte aangever [slachtoffer ] met een groot mes, met een snijgedeelte van ongeveer 20 centimeter lang, heeft aangevallen en dat hij, terwijl [slachtoffer ] op de grond lag en de verdachte boven op hem zat, [slachtoffer ] meermalen met het mes heeft gestoken. Dit volgt uit de verklaring van aangever, die hierover consistent heeft verklaard, de verklaring van de verdachte dat hij met een groot koksmes naar de woning van aangever is gegaan, dat zij buiten de flat zijn beland en dat zijn mes en handen even later onder het bloed zaten, en de verklaringen van de vader, moeder en broer van de verdachte. Zij hebben alle drie verklaard dat de verdachte na het incident tegen hen heeft gezegd dat hij aangever met een mes had gestoken/aangevallen. Het hof is van oordeel dat de verklaring van aangever voorts overeenkomt met de geconstateerde letsels.
Uit de medische informatie volgt dat aangever hierbij een snijwond aan het hoofd, een snijwond/peesletsel aan de linkerhand, een doorsteekwond aan de rechter bovenarm ter grootte van 15 centimeter met in- en uitsteekletsel en een steekwond in de buikstreek aan de rechterflank ter grootte van 10 centimeter heeft opgelopen. Aangever heeft verklaard dat de verdachte hem (onder meer) in zijn hoofd, arm en buik (bij de rechter ribbenkast) heeft gestoken.
De verdachte heeft het slachtoffer gestoken met een groot en scherp koksmes met een lemmet met een lengte van naar eigen zeggen ongeveer 20 centimeter. Het hof is van oordeel dat de verdachte, door op deze wijze te handelen, minst genomen het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever. Het hof overweegt daartoe dat zich in de buikstreek, het hoofd en de bovenarm van een mens vitale organen en (slag)aders bevinden.
Door met een dergelijk groot mes in deze lichaamsdelen van aangever te steken had hij als gevolg van de daardoor ontstane verwondingen kunnen overlijden. Dat dit gevaar zich in deze zaak ook concreet heeft voorgedaan, blijkt wel uit de medische informatie en toelichting van forensisch geneeskundige [arts 2] . Als gevolg van het steken in de arm is een belangrijke slagader bijna geheel doorgesneden, zoals bij een spoedoperatie werd gezien. Het operatief ingrijpen aan de rechterarm leek qua vaatchirurgie gelukt te zijn omdat er na de operatie een polsslag te voelen was. Met betrekking tot de steekverwonding in de buikstreek/rechterflank heeft [arts 2] daarnaast aangegeven dat een dergelijke steekwond ook tot ernstig(er) inwendig letsel aan de buikorganen had kunnen leiden, waarbij spoedchirurgisch ingrijpen noodzakelijk zou zijn geweest en potentieel zelfs tot fataal bloedverlies had kunnen leiden.
De verdachte moet zich – evenals ieder weldenkend mens – bewust zijn geweest van die aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. Naar het oordeel van het hof kunnen de gedragingen van de verdachte – het ogenschijnlijk doelbewust met een groot en scherp mes aanvallen van het slachtoffer en hem meermalen op verschillende locaties in het lichaam te steken – naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat het – behoudens aanwijzingen van het tegendeel – niet anders kan zijn dan dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen van het tegendeel is het hof niet gebleken. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het impliciet subsidiair bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep, zoals nader verwoord in de pleitnota, bepleit dat de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu hij heeft gehandeld uit noodweer(exces).
Daartoe is aangevoerd dat [slachtoffer ] de verdachte uit zijn woning heeft geduwd, hem heeft achtervolgd naar beneden en buiten het flatgebouw, dat hij agressief was en uiteindelijk ook (als eerste) de verdachte sloeg. Verder wist de verdachte dat aangever (ooit) een pistool tot zijn beschikking had en had aangever hem en zijn familie even voor de confrontatie bij verdachte thuis (woordelijk) met de dood bedreigd. Toen zij buiten de flat waren, was de verdachte in de veronderstelling dat aangever een pistool trok. De verdachte heeft daarop gereageerd door het mes te gebruiken dat hij bij zich had.
Het hof overweegt als volgt.
Noodweer
Voor het slagen van een beroep op noodweer is vereist dat de handeling van de verdachte wordt geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of de onmiddellijke dreiging daarvan. In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is "geboden door de noodzakelijke verdediging" worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Deze eisen hebben betrekking op de vraag of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was, respectievelijk op de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was.
Uit het dossier volgt dat aangever en verdachte kort voor het steekincident woorden hebben gehad in en bij de woning van de verdachte. Een en ander had te maken met een conflict dat zij hadden over geld. Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte hierna, nadat het slachtoffer bij de woning van de verdachte was vertrokken en huiswaarts was gekeerd, zelf de confrontatie heeft opgezocht door aangever in diens woning (en die van zijn moeder) op te zoeken en daarbij een scherp en groot koksmes, het grootste mes van het messenblok uit de woning van de verdachte, mee te nemen. De verdachte heeft buiten bij de flat van aangever aangebeld, is – zonder door aangever of zijn moeder te zijn doorgelaten – het flatgebouw binnengetreden en heeft vervolgens op de negende etage bij de voordeur van aangever aangebeld. Toen aangever de voordeur opende is de verdachte eerst de woning van aangever binnengedrongen. Aangever heeft hem vervolgens naar buiten gedirigeerd, omdat hij - zo begrijpt het hof - niet wilde dat zijn moeder, die in de woning aanwezig was, iets mee zou krijgen van het conflict. Vervolgens zijn zij met de lift naar beneden gegaan en naar buiten gelopen. Buiten heeft de verdachte vervolgens aangever met het mes aangevallen en meermalen gestoken.
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat aan de aanval van de verdachte een geweldshandeling van aangever voorafging en/of dat aangever een beweging heeft gemaakt alsof hij een pistool trok. In de eerste plaats merkt het hof op dat de verdachte wisselend/niet consistent heeft verklaard. In zijn eerste twee verklaringen (d.d. 12 mei 2021 en 14 mei 2021) heeft de verdachte helemaal niet over geweldshandelingen door aangever verklaard, anders dan dat sprake zou zijn van wat duw- en trekwerk. Pas in zijn derde verhoor op 18 juni 2021 heeft aangever verklaard dat de verdachte hem eerst een klap in zijn nek had gegeven.
Verder valt het hof op dat de verdachte in zijn eerste twee verklaringen heeft verklaard dat hij zag dat aangever iets uit zijn broek probeerde te pakken, maar dat hij dit in zijn derde verklaring op 18 juni 2021 niet heeft herhaald. Op de vraag wat er gebeurde vanaf het moment dat hij uit de lift kwam met [slachtoffer ] , verklaarde hij toen alleen (en dus voor het eerst) dat aangever hem had geslagen (dossierpagina’s 184 en 189). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte dan weer verklaard dat aangever greep naar iets en dat hij, verdachte, dacht dat aangever iets uit zijn
jasjeging pakken.
Voorts overweegt het hof dat de verklaring van de verdachte met betrekking tot het pistool vaag en niet concreet is. De verdachte spreekt steeds slechts van vermoedens:
  • “Ik dacht dat het een pistool was”, “ik dacht dat ik hem iets uit zijn broek zag pakken (dossierpagina 172);
  • “Ik wist bijna zeker dat het een pistool was. Hij had een vestje aan en zocht iets met zijn hand. V: Heb je gezien wat hij pakte? A: Vanaf dat moment werd het zwart. V: Heb je een voorwerp gezien? A: Dat weet ik niet meer.” (dossierpagina 180);
  • “Ik dacht dat hij iets uit zijn broek probeerde te pakken, ik dacht dat het een pistool was.” (terechtzitting in eerste aanleg d.d. 27 oktober 2021).
Tot slot overweegt het hof dat de verklaring van de verdachte over een pistool op geen enkele wijze steun vindt in het dossier. Ook de ouders, broer en toenmalige partner van de verdachte hebben niet verklaard dat de verdachte direct na het incident heeft gezegd dat aangever zou zijn begonnen met het geweld en/of een beweging had gemaakt alsof hij een pistool ging pakken. Integendeel, hun verklaringen bieden naar het oordeel van het hof juist steun voor het scenario dat de verdachte de initiator/agressor was. Zo heeft de broer van de verdachte, [broer verdachte] , verklaard dat er na een (door de verdachte gestelde) woordelijke bedreiging (waarover het hof hierna komt te spreken) iets ‘geknapt’ was bij verdachte en hij toen naar aangever toe is gegaan met een mes en hem daarmee heeft aangevallen (dossierpagina 277). Zijn moeder, [moeder verdachte] , heeft verklaard dat de verdachte had gezegd dat hij ‘iets stoms had gedaan, dat hij [slachtoffer ] had neergestoken’ (dossierpagina 275). En de vader van de verdachte, [getuige 2] , heeft verklaard dat de verdachte had gezegd dat hij ‘iemand had vermoord’ en dat hij ‘iemand (…) had gestoken’ (dossierpagina 273). Iets soortgelijks verklaarde ook de toenmalige partner van de verdachte, S. den Hartog (dossierpagina 281).
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de gedragingen van de verdachte bij de flat van aangever als aanvallend moeten worden gezien, gericht op een gewelddadige confrontatie.
Ook de door verdachte gestelde woordelijke dreigementen die aangever bij de woning van verdachte zou hebben geuit leiden niet tot een ander oordeel. In de eerste plaats merkt het hof op dat de verdachte wisselend heeft verklaard over wat aangever dan precies bij de woning van verdachte zou hebben gezegd en ten tweede heeft hij dit verhaal – naar het oordeel van het hof - in de loop van de tijd aangedikt, hetgeen de geloofwaardigheid van zijn verklaring over de dreigementen die aangever zou hebben geuit aantast:
  • “Toen begon hij bij mij thuis mijn familie te bedreigen (…). Wacht maar ik kom zo terug.” (dossierpagina 171);
  • “Hij begon te dreigen dat hij mij zou vermoorden en mijn gezin” (dossierpagina 179);
  • “Hij dreigde dat hij mij en mijn gezin zou vermoorden en mijn huis in brand zou steken. Hij zei: “Wacht maar, ik kom nog terug” en maakte een handgebaar, een beweging van een pistool” (ter terechtzitting eerste aanleg d.d. 27 oktober 2021);
  • “Hij dreigde dat hij een pistool ging halen en terug zou komen (ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 november 2022).
Het hof volgt verdachte dan ook niet in zijn verklaring dat aangever verdachte en zijn gezin (al dan niet via een handgebaar) zou hebben gedreigd met (het halen van) een pistool.
Voorts overweegt het hof nog dat, als de gestelde woordelijke bedreiging al waar zou zijn, de verdachte vervolgens zelf de keuze heeft gemaakt om, gewapend met een groot en scherp koksmes, naar de woning van aangever te gaan, aan te bellen en aangever even later aan te vallen, terwijl op dat moment geen sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor verdachtes of eens anders lijf. Aangever was op dat moment niet bij verdachte, maar gewoon thuis en wilde de verdachte, ondanks diens aanbellen, niet eens binnenlaten in het flatgebouw. Verdachte heeft via een andere manier (naar eigen zeggen omdat iemand het gebouw verliet en daardoor de deur werd geopend) toegang gekregen tot de woningen in het flatgebouw. Daarnaast wilde aangever verdachte ook helemaal niet in de woning hebben, getuige de uitlatingen en handelingen van aangever. Het is verdachte die zich heeft opgedrongen. Ook toen verdachte en aangever buiten het flatgebouw waren is - zoals uit de bewijsmiddelen volgt - het verdachte geweest die met het gewelddadige gedrag is begonnen en daarbij een mes heeft gebruikt. Dat aangever verdachte in de fasen daaraan voorafgaand mogelijk op enig moment zou hebben geduwd doet daaraan niet af. Het hof ziet dergelijke handelingen van aangever in het licht van het op afstand houden van de verdachte.
Het is derhalve de verdachte die zelf de gewelddadige confrontatie heeft opgezocht en is aangegaan.
Gelet op het voorgaande acht het hof de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een dreigend gevaar daarvoor waartegen verdachte zich op dat moment mocht verdedigen was naar het oordeel van het hof geen sprake, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen.
Noodweerexces
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door [slachtoffer] met een groot en scherp mes meermalen in zijn lichaam (hoofd, arm, buikstreek) te steken. Door aldus te handelen heeft de verdachte een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Dat dit niet tot de dood van het slachtoffer heeft geleid, is een gelukkige omstandigheid, die geenszins aan de verdachte is te danken. Aangever is door het toedoen van verdachte ernstig gewond geraakt en heeft hier blijvend lichamelijk letsel aan overgehouden. Ook leert de ervaring dat slachtoffers van een dergelijk feit nog lang de psychische en emotionele gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dat is in deze zaak ook het geval. Het handelen van de verdachte heeft een grote impact op het slachtoffer gehad, zoals onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Dat aangever de verdachte en zijn gezin – zoals door verdachte is gesteld - op een eerder moment mondeling zou hebben bedreigd is geen rechtvaardiging voor het handelen van de verdachte. Het had in een dergelijk geval in de rede gelegen dat verdachte zich tot de politie had gewend. Het hof zal hier niet in strafverminderende zin rekening mee houden.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor lange duur met zich brengt. Met oplegging van de eerder bepaalde gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest wordt naar het oordeel van het hof onvoldoende recht gedaan aan de ernst van het bewezenverklaarde feit. Het hof zal derhalve overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf van langere duur.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof, met de rechtbank, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Deze straf is lager dan de eis van de advocaat-generaal, omdat het hof van oordeel is dat deze straf voldoende rechtdoet aan de ernst van het feit.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 69.028,44, bestaande uit een bedrag van € 29.028,44 aan materiële schade en € 40.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
een bedrag van € 150,- aan directe schade (persoonlijke bezittingen zoals kledingstukken die beschadigd zijn geraakt);
een bedrag van € 145,- aan kosten voor de ziekenhuisopnamedagen;
een bedrag van € 21.778,68 aan medische kosten;
een bedrag van € 3.150,- aan kosten verzorging door zijn broer na zijn ziekenhuisopname;
een bedrag van € 235,58 aan reiskosten;
een bedrag van € 40.000,00 aan smartengeld.
Voorts heeft de benadeelde partij een bedrag van € 3.569,18 gevorderd ter zake van buitengerechtelijke kosten (te weten kosten rechtsbijstand).
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 30.459,26, bestaande uit € 25.459,26 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts is een bedrag van € 1.792,48 aan proceskosten toegewezen. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de posten hieronder afzonderlijk bespreken.
Materiële schade
Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding, voor zover die ziet op de hiervoor genoemde posten I, II en V, niet is betwist en ook voldoende is onderbouwd, zodat het hof van oordeel is dat de gevorderde bedragen ad € 150,-, € 145,- en € 235,58 voor toewijzing gereedliggen.
Voor het hof is, reeds op grond van de aard van het door de verdachte toegebrachte letsel, genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij gedurende 6 weken afhankelijk is geweest van huishoudelijke hulp van derden. Het gevorderde bedrag van € 3.150,- komt het hof billijk voor. Het hof zal derhalve het gevorderde bedrag van € 3.150,00 (post IV) toewijzen.
Ten aanzien van post III is het hof van oordeel dat de beoordeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof is van oordeel dat de gestelde medische kosten thans onvoldoende zijn onderbouwd. Namens de benadeelde partij is ter onderbouwing van deze schadepost gevoegd een brief d.d. 13 oktober 2021 van [naam 2] gerechtsdeurwaarderskantoor te Rotterdam namens opdrachtgeefster Admiraal de Ruyterziekenhuis B.V., inhoudende het verzoek om een openstaand bedrag van € 20.683,91 binnen vijftien dagen te betalen. Verder is namens de benadeelde partij een brief van de apotheek gevoegd inhoudende een herinnering om een bedrag van € 200,16 (met factuurdatum 30 juni 2021) te betalen. Naar het oordeel van het hof is echter onvoldoende onderbouwd waar deze medische kosten precies op zien. Zo bevindt zich geen onderliggende facturen of kostenspecificaties bij de stukken. Daarbij komt dat de verdediging deze post inhoudelijk heeft betwist. Het hof zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in de post III en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade (post VI)
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes impliciet subsidiair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Voorts is het hof van oordeel dat de geleden immateriële schade voldoende is onderbouwd ter zake het na te noemen bedrag. Het hof stelt deze voldoende onderbouwde immateriële schade, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen voor het slachtoffer, naar billijkheid vast op een bedrag van € 10.000,00. Het hof zal de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Totale schade en wettelijke rente
In totaal wijst het hof een bedrag van € 13.680,58 aan schadevergoeding toe.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskostenveroordeling
Het hof zal de verdachte, die als de (gedeeltelijk) in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Het hof is van oordeel dat in het kader van de vaststelling van de proceskostenveroordeling aansluiting moet worden gezocht bij het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven. Voor de rechtsgang in eerste aanleg wordt bij een vordering met een hoofdsom tussen € 40.000,- en € 80.000,- in de regel € 1.114 per punt als salaris toegekend (tarief IV, zoals dat gold ten tijde van het wijzen van het vonnis door de rechtbank). De benadeelde partij komt in dit verband twee punten toe: één punt voor het door zijn advocaat indienen van de vordering en één voor de bijstand van zijn advocaat ter terechtzitting in eerste aanleg.
Voorts is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt ter verkrijging van medische informatie ad een bedrag van € 331,65 (bestaande uit € 242,- ter zake een medisch haalbaarheidsonderzoek en € 89,65 ter zake schriftelijke informatieverstrekking). Deze kosten waren nodig waren ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid en komen dus voor toewijzing in aanmerking.
In totaal wijst het hof derhalve een bedrag van € 2.559,65 aan proceskosten toe.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van 103 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Beslag
Op de beslaglijst staan vijf voorwerpen vermeld, te weten verdovende middelen, een boxershort, een potje met een afbeelding van een oog, kleding en een telefoontoestel.
Uit het dossier volgt dat de verdovende middelen van aangever waren en dat hij hiervan afstand heeft gedaan. Gelet daarop zal het hof geen beslagbeslissing nemen ten aanzien van de verdovende middelen.
Ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 27 oktober 2021 is door de verdediging naar voren gebracht dat de onder de verdachte inbeslaggenomen boxershort niet aan de verdachte toebehoort, maar aan aangever. Gelet daarop zal het hof de teruggave van deze boxershort gelasten aan [slachtoffer] .
Voor het hof is niet genoegzaam komen vast te staan wie in juridische zin als rechthebbende kan worden aangemerkt van het inbeslaggenomen potje met daarop een afbeelding van een oog. Het hof zal daarom de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van dit voorwerp.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte na het steekincident naar de woning van zijn ouders is gegaan aan de [adres 2] te [plaats] en dat hij daar kleding (vermoedelijk een T-shirt) die hij tijdens het steekincident had gedragen in de houtkachel heeft verbrand (dossierpagina 71, 171 en 275). De asresten van deze kleding zijn hierop inbeslaggenomen (dossierpagina 73 en 93). De verdachte heeft het opsporingsonderzoek en bewijsvergaring jegens zijn persoon daarmee geprobeerd te stagneren. Deze asresten zijn derhalve vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan de opsporing van het bewezenverklaarde is belemmerd.
Nu er geen strafvorderlijk belang meer is bij handhaving van het strafvorderlijk beslag op de telefoon (inclusief simkaart en hoesje), zal het hof de beslissing tot teruggave daarvan gelasten aan de verdachte, zijnde de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
de (asresten van de) kleding (G2331944);
gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een telefoontoestel inclusief simkaart en hoesje Samsung (2341274).
gelast de
teruggaveaan [slachtoffer ] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een boxershort (G2331901).
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een potje met afbeelding van een oog (G2331951).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 13.680,58 (dertienduizend zeshonderdtachtig euro en achtenvijftig cent) bestaande uit € 3.680,58 (drieduizend zeshonderdtachtig euro en achtenvijftig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
2.559,65 (tweeduizend vijfhonderdnegenenvijftig euro en vijfenzestig cent);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 13.680,58 (dertienduizend zeshonderdtachtig euro en achtenvijftig cent) bestaande uit € 3.680,58 (drieduizend zeshonderdtachtig euro en achtenvijftig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 103 (honderddrie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 6 mei 2021.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 29 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, Districtsrecherche Zeeland, onderzoek Steekpartij [straat 1] Goes, BVH-nummer 2021114026, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] , en gesloten op 6 juli 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 1-311, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.