ECLI:NL:GHSHE:2022:4100

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
200.318.232_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdhulp

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 7 oktober 2022 aangevochten, waarin een machtiging tot gesloten jeugdhulp was verleend. De moeder betoogde dat de GI onvoldoende had onderbouwd dat de machtiging noodzakelijk was en dat [minderjarige] zich niet had onttrokken aan hulpverlening. Het hof heeft echter geoordeeld dat de situatie van [minderjarige] ernstig is en dat de gesloten uithuisplaatsing noodzakelijk is om te voorkomen dat hij aan jeugdhulp wordt onttrokken. Het hof heeft vastgesteld dat er in het verleden meerdere pogingen tot hulpverlening zijn gedaan die niet succesvol waren, mede door de houding van de moeder. Sinds de gesloten uithuisplaatsing zijn er positieve ontwikkelingen waarneembaar, zoals het weer naar school gaan van [minderjarige] en het ontbreken van incidenten. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 november 2022
Zaaknummer : 200.318.232/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/305323 / JE RK 22-907
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. V. de Roo,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
Het hof merkt als belanghebbende aan:
[minderjarige] ,thans opgenomen en verblijvende in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp
[accomodatie] te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: voorheen mr. F.A. Dronkers thans mr. C.A.M.J.M. Joosten.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 7 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 november 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 november 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. De Gruijl, waarnemend voor mr. De Roo;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- [minderjarige] , bijgestaan door mr. Joosten.
2.3.1.
De raad heeft het hof per brief van 4 november 2022 bericht niet op de mondelinge behandeling te verschijnen.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
[minderjarige] is op [geboortedatum] 2009 geboren te [geboorteplaats] . De moeder is belast met het gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 29 mei 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 29 mei 2023.
3.3.
Bij beschikking van 19 mei 2022 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend voor [minderjarige] voor de duur van tien dagen, met ingang van 19 mei 2022 tot uiterlijk 29 mei 2022. Sinds 20 mei 2022 verblijft [minderjarige] op basis van die machtiging bij [accomodatie] . In de periode daarna heeft de kinderrechter steeds opvolgende (kortdurende) machtigingen verleend om het verblijf van [minderjarige] bij [accomodatie] te verlengen.
De omvang van het geschil
3.4.
Bij de bestreden beschikking - die van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad is - heeft de kinderrechter voor [minderjarige] een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 8 oktober 2022 tot 1 december 2022.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De GI heeft in haar verzoek onvoldoende onderbouwd dat is voldaan aan de eisen die worden gesteld aan het verlenen van een machtiging tot gesloten jeugdhulp. De moeder erkent dat toen [minderjarige] nog thuis woonde het niet altijd even goed verliep, maar dit kwam met name doordat [minderjarige] zonder hulpverlening en dagbesteding thuis kwam te zitten en de moeder onvoldoende hulp heeft gekregen, bijvoorbeeld bij het vinden van een nieuwe school voor [minderjarige] .
Wat echter de kern is van deze zaak, en waarom de huidige machtiging niet in stand kan blijven, is dat [minderjarige] zich niet heeft onttrokken aan hulp of door de moeder aan deze hulp is onttrokken. Dat de moeder niet wenste te tekenen voor een behandeling voor [minderjarige] is geen reden voor de vergaande maatregel van gesloten jeugdhulp. Het ligt op de weg van de GI om in dat geval de minder vergaande en meer passende weg van een verzoek tot vervangende toestemming te bewandelen. Hetzelfde geldt voor het niet meewerken aan het bespreken van behandelplannen. Er zijn in dat geval legio alternatieven te bedenken.
Het niet geven van toestemming voor behandeling gelijkstellen aan het begrip onttrekking leidt tot een onjuiste verbreding van dit begrip. Daarnaast heeft de moeder meermaals aan de GI kenbaar gemaakt dat er extern hulp ingekocht diende te worden. De GI heeft dit echter niet gedaan omdat dan zou blijken dat het gewoon goed gaat met [minderjarige] .
Op dit moment wordt er aan [minderjarige] geen adequate hulp verleend. [minderjarige] slijt zijn dagen op de dagbestedingsschool. Deze dagbesteding kan echter geen school worden genoemd. Het is onder het niveau van [minderjarige] en hij moet hier dingen doen die niet relevant voor hem zijn, bijvoorbeeld als onderdeel van het lesprogramma wandelen in het bos. Schoolgang is het belangrijkste dat geregeld moet worden als [minderjarige] weer bij de moeder komt wonen. Net als andere kinderen moet [minderjarige] gewoon weer vijf dagen naar school. Daarnaast is rust en regelmaat voor [minderjarige] belangrijk, maar dit kan de moeder thuis realiseren en een gesloten uithuisplaatsing is daarvoor niet noodzakelijk. De moeder is van mening dat [minderjarige] weer thuis moet worden geplaatst of als laatste optie dat [minderjarige] naar de open groep in Oss gaat waar hij eerder is geplaatst.
3.7.
[minderjarige] voert – samengevat – het volgende aan. [minderjarige] heeft tijdens de mondelinge behandeling de grieven van de moeder tot de zijne gemaakt.
De machtiging gesloten jeugdhulp is een uiterst middel en kan alleen worden ingezet als er geen andere oplossingen meer zijn. Er is echter te weinig ambulante hulp ingezet in de thuissituatie. De GI stelt in algemene bewoordingen dat het moeilijk is om samen te werken met de moeder, maar daarvan worden weinig concrete voorbeelden genoemd. Daarnaast is het de vraag of het terecht is dat [minderjarige] uit huis wordt geplaatst vanwege de moeizame samenwerking met de moeder. De machtiging gesloten jeugdhulp is voor deze situatie een te heftig middel.
is kort geleden overgeplaatst naar een andere groep bij [accomodatie] waar iets minder strenge regels zijn. Het betreft echter nog steeds een besloten groep op hetzelfde terrein als zijn vorige groep. Op de groep wordt niets met [minderjarige] overlegd. De overplaatsing naar zijn huidige groep vond laat in de avond plaats toen [minderjarige] al lag te slapen. Daarnaast is zonder overleg een therapeut voor [minderjarige] ingeschakeld.
gaat op het terrein van [accomodatie] naar een dagbestedingsschool. Naast de reguliere schoolvakken, krijg hij hier ook les in bijvoorbeeld houtbewerking en groenvoorziening. [minderjarige] vindt het fijn om naar school te gaan, maar hij wil graag naar een reguliere school. Dit mede omdat [minderjarige] later bij de [instantie] wil gaan werken. Hiervoor wil hij een goed dossier opbouwen en laten zien dat hij zich netjes kan gedragen.
Toen [minderjarige] nog bij de moeder woonde is hij een periode van ruim vier jaar niet naar school gegaan. Op een dag kwam [minderjarige] thuis uit school en had zijn moeder een e-mail van school ontvangen dat [minderjarige] niet meer welkom was op school. De aanmelding voor een andere school liep op niets uit omdat de betreffende school testen wilde afnemen waar de moeder geen toestemming voor gaf, maar deze testen werden desondanks afgenomen. Vervolgens is [minderjarige] zonder school thuis komen te zitten.
Voor de inzet van hulpverlening is het niet relevant of [minderjarige] thuis woont of gesloten is geplaatst. [minderjarige] vindt dat hij bij zijn moeder thuis hoort en wil zelf graag weer thuis bij de moeder wonen.
3.8.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. Sinds 2019 is er zeker elf keer een vorm van hulpverlening binnen het open kader niet van de grond gekomen, onder andere door het (onveilige) gedrag van [minderjarige] , het niet meewerken van de moeder en/of dat ambulante hulpverlening niet toereikend was in verband met herhaaldelijke meldingen van escalaties in de thuissituatie (patroon bij terug thuisplaatsing). De ingezette hulpverlening kwam op inhoud onvoldoende op gang omdat de moeder het niet eens was met de aanpak.
Uit het niet tekenen voor hulpverlening blijkt dat de moeder geen toestemming geeft voor behandeling van [minderjarige] . De moeder komt daarnaast in openlijk verzet tegen groepsleiding, de gedragswetenschapper en jeugdbeschermers in het bijzijn van [minderjarige] . Het feit dat de moeder verwijst naar een procedure voor vervangende toestemming onderschrijft het gebrek aan samenwerking vanuit de moeder en laat zien dat een plaatsing in de gesloten jeugdhulp noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige] niet verder te laten stagneren.
Behandelbesprekingen kunnen niet adequaat worden gevoerd omdat de moeder over alles in discussie gaat en voortdurend ongenoegen uit over de betrokken hulpverleners van [accomodatie] en de jeugdbeschermers. Dit ongenoegen uit zich in bedreigingen, die de moeder ‘mededelingen’ noemt. De omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige] zijn stopgezet omdat de moeder zich niet aan afspraken hield. De gesprekken die de groepsleiding hierover met de moeder heeft proberen te voeren zijn allen voortijdig beëindigd vanwege het gedrag van de moeder (mede vanwege dreigende uitspraken). Op dit moment zijn [accomodatie] en de GI in overleg met de gemeente en een externe partij om de contacten te begeleiden en vorm te geven. Enige tijd geleden is er omgang tussen de grootouders en [minderjarige] gerealiseerd waarbij de moeder kan aansluiten.
zet binnen de gesloten jeugdhulp inmiddels stapjes die in de thuissituatie voor hem en de moeder niet haalbaar waren. Zo is er geen sprake meer van incidenten en/of escalaties, volgt [minderjarige] structureel onderwijs op de [school] school op het terrein van [accomodatie] en laat hij zien dat hij zich netjes op kan stellen. [minderjarige] ontkent echter het huiselijk geweld richting de moeder en dreigingen richting de betrokken hulpverlening voorafgaand aan de plaatsing. Dit bemoeilijkt gerichte behandeling van [minderjarige] . Daarnaast krijgt [minderjarige] voortdurend de bevestiging van de moeder dat er niets aan de hand is (geweest) en dat hij geen hulp nodig heeft.
De visies van de moeder en de betrokken hulpverlening liggen enorm ver uit elkaar. De GI heeft grote zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] , het tot stand komen van passende hulpverlening en de rol en invloed van de moeder hierop. De moeder kan [minderjarige] niet bieden wat hij nodig heeft, ze ontkent de zorgen, bagatelliseert gedrag van [minderjarige] en laat hulpverlening onvoldoende toe. De GI heeft onlangs besloten de raad te vragen onderzoek te doen naar een mogelijke gezagsbeëindiging. Het perspectief van [minderjarige] ligt op een open groep en daar wil de GI dan ook naartoe werken. Het verloop hiervan is echter mede afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek van de raad naar een gezagsbeëindigende maatregel.
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
3.9.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.9.3.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.9.4.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.9.5.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2. lid 3 aanhef en sub a, lid 5 en 6 Jw.
3.9.6.
Het hof is verder van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking en ook nu nog is voldaan aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten voor een uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp. Het hof overweegt hierover als volgt.
3.9.7.
Bij [minderjarige] is er sprake van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid belemmeren. In het verleden is [minderjarige] meermaals (gesloten) uit huis geplaatst en na thuisplaatsing was er sprake van een terugkerend patroon van stagneren van hulpverlening en (forse) incidenten die er uiteindelijk toe leidden dat [minderjarige] kort na thuisplaatsing weer (gesloten) uit huis diende te worden geplaatst.
Na een fors incident in de thuissituatie in mei 2022, als gevolg waarvan [minderjarige] door de politie is opgepakt, is hij (opnieuw) met een (spoed)machtiging gesloten geplaatst bij [accomodatie] .
Daarnaast is [minderjarige] in de tijd dat hij bij zijn moeder woonde voor een langere periode niet naar school gegaan. In 2018 is [minderjarige] van school gestuurd, waarna het de moeder (ook niet met behulp van hulpverlening) niet is gelukt om [minderjarige] op een nieuwe school te plaatsen. [minderjarige] is als gevolg hiervan ruim vier jaar niet naar school gegaan. Pas sinds de plaatsing van [minderjarige] bij [accomodatie] gaat hij weer structureel naar een [school] school op het terrein van [accomodatie] .
3.9.8.
Het hof is van oordeel dat de opneming en het verblijf van [minderjarige] in een instelling voor gesloten jeugdhulp noodzakelijk is om te voorkomen dat [minderjarige] door de moeder aan jeugdhulp wordt onttrokken. Anders dan de moeder stelt, kan het niet geven van toestemming voor jeugdhulp of het frustreren van de aangeboden jeugdhulp in dit geval wel degelijk beschouwd worden als een vorm van onttrekken van [minderjarige] aan jeugdhulp. Hierbij is voor het hof onder meer van belang dat de GI onbetwist heeft gesteld dat er in het verleden zeker elf keer hulpverlening in het vrijwillig c.q. open kader mede door toedoen van de moeder niet tot stand is gekomen. Meermaals hebben hulpverleners zich teruggetrokken als gevolg van de negatieve en dreigende houding van de moeder. Door deze niet constructieve opstelling van de moeder en het gebrek aan instemming met de hulpverlening is er sprake geweest van onttrekking van [minderjarige] aan de noodzakelijke jeugdhulp.
De machtiging tot gesloten uithuisplaatsing is een uiterst middel. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden en de ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen van [minderjarige] is het hof echter van oordeel dat voortzetting van deze gesloten plaatsing op dit moment nog noodzakelijk is. De moeder heeft het hof onvoldoende handvatten gegeven dat zij in het geval dat [minderjarige] wordt thuisgeplaatst kan instemmen met hulpverlening en kan samenwerken met de GI. Zo miskent de moeder met haar stelling dat het op de weg van de GI ligt om vervangende toestemming aan de kinderrechter te vragen, dat dergelijke procedures vertragend en complicerend werken en daarmee niet in het belang van [minderjarige] zijn. Onder deze omstandigheden is het risico op het wederom stagneren van hulpverlening en het risico op nieuwe incidenten te groot. Daarbij betrekt het hof ook dat sinds [minderjarige] in mei 2022 is geplaatst bij [accomodatie] , de situatie zich voorzichtig lijkt te stabiliseren en er sprake is van positieve ontwikkelingen. Dit leidt het hof onder andere af uit het feit dat [minderjarige] structureel naar school gaat en er geen sprake meer is geweest van incidenten en/of escalaties. Dergelijke positieve ontwikkelingen zijn in de thuissituatie bij de moeder voor [minderjarige] niet haalbaar gebleken. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de machtiging gesloten uithuisplaatsing op dit moment nog noodzakelijk is om te voorkomen dat [minderjarige] (wederom) wordt onttrokken aan jeugdhulp en zijn ontwikkeling (weer) zal stagneren.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , van 7 oktober 2022
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. N.E.J.M. Stoof, J.C.E. Ackermans-Wijn en H. van Winkel en is op 28 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.