ECLI:NL:GHSHE:2022:410

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
20-000204-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor schending van de eerbaarheid, maar veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid in ambulance

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte werd vrijgesproken van schending van de eerbaarheid, maar veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 31 oktober 2019 in een ambulance, waar de verdachte, terwijl hij onder invloed was, handelingen verrichtte die als ontuchtig werden gekwalificeerd. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op schending van de eerbaarheid, maar dat de verdachte wel schuldig was aan het dwingen van de ambulancemedewerker tot het dulden van ontuchtige handelingen. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van veertig uren opgelegd, alsook een schadevergoeding van €250 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof benadrukte de ernst van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit van de ambulancemedewerker, en dat ambulancepersoneel niet gehinderd mag worden in hun werk.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000204-21
Uitspraak : 14 februari 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 27 januari 2021, in de strafzaak met parketnummer
01-036800-20 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid’ (feit 1) en ‘schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is’ (feit 2), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is de vordering van de [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2019 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met uitzondering van de straf en wellicht met een aanvullende bewijsoverweging en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 60 uur subsidiair 30 dagen hechtenis. Voorts is integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd.
Namens de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is (impliciet) een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 31 oktober 2019 te Grave, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door het onverhoeds steken van zijn hand tussen de benen en/of langs/tegen de binnenkant van het bovenbeen omhoog bewegen van die hand tot op het schaambeen, [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten en/of aanraken van de binnenkant van haar bovenbeen en/of haar schaambeen en/of schaamstreek;
2.hij op of omstreeks 31 oktober 2019 te Grave de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten in een ambulancevoertuig, terwijl een ander, te weten [benadeelde partij] , daarbij haars ondanks tegenwoordig was, door zijn broek en/of onderbroek naar beneden te trekken en/of die [benadeelde partij] zijn geslachtsdeel te tonen.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte ten onrechte is veroordeeld voor schending van de eerbaarheid door zijn broek en/of onderbroek naar beneden te trekken om zijn geslachtsdeel te laten zien aan ambulancemedewerkster [benadeelde partij] . Daartoe is aangevoerd dat de intentie van de verdachte enkel zag op het tonen van zijn littekens op zijn bovenbenen en niet op het tonen van zijn geslachtsdeel aan het personeel van de ambulance.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 239 onder 3 van het Wetboek van Strafrecht stelt strafbaar schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, indien een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is. Niet elk seksueel gedrag levert schennis van de eerbaarheid op. Of zulks het geval is, moet worden bepaald aan de hand van ‘de hier te lande heersende zeden welke worden bepaald door de bij een belangrijke meerderheid van het Nederlandse volk levende opvattingen’. Het tonen van het geslachtsdeel valt naar het oordeel van het hof in beginsel onder dergelijk strafbaar seksueel gedrag.
Uit het begrip schennis volgt dat voor dit misdrijf opzet is vereist op het schenden van de eerbaarheid.
Het hof leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Op 31 oktober 2019 om 20.45 uur krijgen ambulancemedewerksters [getuige] en [benadeelde partij] een melding dat er een persoon
(hof: de verdachte)op straat zou liggen op de [locatie] in Grave. Ter plaatse hebben ze de verdachte op de brancard gelegd en in de ambulance geschoven. [benadeelde partij] stapte daarbij met de brancard in het behandelgedeelte van de ambulance en sloot de deuren achter zich. [getuige] sprak op dat moment nog met de aanwezige verbalisanten. Volgens [benadeelde partij] begon de verdachte op een bepaald moment over littekens te praten die hij allemaal had en die hij ook wilde laten zien. Toen [getuige] aan de chauffeurskant de ambulance instapte en de behandelruimte in liep, deed de verdachte zijn mouwen omhoog en zei dat hij littekens had die hij wilde laten zien. De verdachte zei dat hij ‘hier’ ook littekens had en tikte daarbij op zijn bovenbenen. Vervolgens begon de verdachte zijn broek naar beneden te trekken. Volgens [getuige] schoof de verdachte zijn broek en onderbroek in één beweging naar beneden. [getuige] zei op dat moment dat het genoeg was en samen trokken [getuige] en [benadeelde partij] de broek van verdachte weer omhoog. De broek van verdachte was op dat moment zodanig omlaag getrokken dat [getuige] en [benadeelde partij] het geslachtsdeel van de verdachte konden zien.
Het hof is van oordeel dat er onvoldoende overtuigend bewijs aanwezig is voor het opzettelijk schenden van de eerbaarheid. Gelet op wat de verdachte tevoren aankondigde, namelijk dat hij zijn littekens op zijn bovenbenen wilde laten zien kan het hof niet vaststellen dat de verdachte opzettelijk zowel zijn broek als zijn onderbroek omlaag heeft getrokken met de bedoeling om zijn geslachtsdeel te laten zien. Naar het oordeel van het hof is het mogelijk dat de verdachte zijn broek en onderbroek in één beweging naar beneden heeft getrokken, met de bedoeling zijn littekens te laten zien, en daarmee per ongeluk zijn onderbroek heeft meegepakt waardoor, onbedoeld, zijn geslachtsdeel zichtbaar werd voor het aanwezige ambulancepersoneel, waaronder [benadeelde partij] .
Gelet op het vorenstaande spreekt het hof de verdachte vrij van de tenlastegelegde schennis van de eerbaarheid.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 oktober 2019 te Grave, door een feitelijkheid, te weten door het onverhoeds steken van zijn hand tussen de benen en langs/tegen de binnenkant van het bovenbeen omhoog bewegen van die hand tot op het schaambeen, [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het aanraken van de binnenkant van haar bovenbeen en haar schaambeen en schaamstreek.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen worden genoemd, verwijzen – tenzij anders vermeld – naar pagina’s van het eindproces-verbaal documentcode 2019231366 van de eenheid Oost-Brabant, zedenteam ’s-Hertogenbosch, gesloten 23 januari 2020 (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 41).
1.
Het proces-verbaal informatief gesprek zeden d.d. 7 november 2019 (pagina’s 18 – 20), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(pagina 18)
Informatief gesprek met: [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum 2] .
[benadeelde partij]
(het hof begrijpt: [benadeelde partij] )vertelde dat ze als verpleegkundige werkt op de ambulance vanuit de post Haps.
Op donderdag 31 oktober 2019 kreeg ze samen met haar collega, chauffeur [getuige]
(
het hof begrijpt: [getuige]), om 20.45 uur een melding omdat er een persoon op straat zou liggen op de [locatie] in Grave. Ter plaatse hebben ze de man op straat op de brancard gelegd en in de ambulance gereden. [benadeelde partij] stapte met de brancard in het behandelgedeelte van de ambulance en sloot de deuren achter zich. Haar collega [getuige] sprak buiten de ambulance nog even met de aanwezige politie. [benadeelde partij] wilde de bloeddruk opmeten bij de patiënt. [benadeelde partij] deed met twee handen tegelijk de bloeddrukband om de arm van de patiënt. Op dat moment stak de man zijn hand tussen de knieën van [benadeelde partij] en bewoog onmiddellijk zijn hand omhoog tussen haar benen tot deze tegen haar schaambeen aankwam. Ze voelde dat de duim van de man tussen haar dijen tegen haar schaambot aan kwam. Dat duurde een paar tellen. [benadeelde partij] heeft de hand van de man meteen vastgepakt, zijn kant opgeduwd in een gebaar wat uitdrukte dat hij zijn hand bij zich moest houden.
(pagina 19)
Volgens [benadeelde partij] was de man goed bij kennis en deed hij alles bewust.
Waar is het gebeurd : [locatie] , Grave
Wanneer is het gebeurd : Op donderdag 31 oktober 2019 omstreeks 21.00 uur
Is er met anderen over het feit gesproken? : Ja
- [getuige] , ambulance chauffeur. Onmiddellijk na het delict
Wie is de verdachte: - [verdachte]
(het hof begrijpt: [verdachte] )[geboortedatum 1]
(het hof begrijpt: [geboortedatum 1] )
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 13 november 2019 (pagina’s 21 – 25), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van aangeefster [benadeelde partij] :
(pagina 21)
V: = vraag verbalisant
A: = antwoord/opmerking aangever
O: = opmerking verbalisant
(pagina 22)
V: Waar wil je aangifte van doen? (in 3 regels)
A: Tijdens een hulpverlening van een man heeft hij op enig moment zijn hand tussen mijn benen gestoken en dat voelde heel intimiderend.
V: Tegen wie wil je aangifte doen?
A: [verdachte] (
het hof begrijpt: de [verdachte] ). Geboren op [geboortedatum 1] .
V: Wanneer zijn de strafbare feiten gepleegd?
A: Dit was op donderdag 31 oktober
(het hof begrijpt: 2019)ongeveer 21.00 uur zal het geweest zijn want we kregen de melding rond 20.45 uur.
V: Waar is het gebeurd?
A: In Grave en volgens mij was de straatnaam de [locatie] . Het was op straat.
V: Vertel eens alles wat er is gebeurd.
A: We kregen een melding van een persoon die op straat zou liggen. Er stonden best wel wat mensen op straat. Hij lag onder de dekens. Hij was onbewust volgens de mensen op straat. Maar toen ik tegen de omstanders sprak, zag ik dat hij mij volgde. Ik zag dat hij zijn hoofd mee bewoog. Ik heb de man aangesproken, in verschillende talen. Hij reageerde er niet op. Ik heb hem met omstanders samen op de brancard getild. Toen zijn we naar de ambulance gegaan. De politie was ook ter plaatse. Mijn collega reed de brancard naar binnen en ik ging met de patiënt mee naar binnen. Mijn collega deed de deur van de ambulance dicht, ook voor de privacy van de patiënt. Ik loop naar de monitor om de bloeddrukmeter om te leggen bij de man. Ik deed dit bij zijn linker bovenarm om. Ik had dus mijn twee handen vol, mijn handen waren niet vrij doordat ik dit aan het doen was. Ik voel dat hij zijn linkerhand tussen mijn benen doet ter hoogte van mijn knieën. Ik voelde het en toen zag ik ook dat hij zijn hand naar boven doet tot het niet meer verder kon. Ik pakte zijn hand en zei in het Engels tegen de man dat hij dit niet moest doen. Mijn collega kwam binnen.
(pagina 23)
Ik zei tegen mijn collega dat de man aan mijn kruis zat. Mijn collega deed de deur open en riep de politie erbij.
Ik wil nog wat toevoegen. Toen ik alleen met de man was, toen we net de ambulance ingingen, heb ik even gekeken welke taal de man verstond. Ik sprak hem eerst in het Frans aan maar daar reageerde hij niet op. Later sprak ik hem aan in het Engels en toen reageerde de man wel. Dus dat was voor mij een zekerheid dat we elkaar goed konden verstaan.
V: Op welk moment reageert hij op jou?
A: Op het moment dat hij de ambulance binnen gereden wordt ging hij zitten. Ik probeerde eerst in het Frans te zeggen dat hij weer moet gaan liggen, maar toen hij niet reageerde zei ik het in het Engels. En toen ging hij wel liggen.
V: Zijn hand ging omhoog tot hij niet meer verder kon, wat raakte hij aan?
A: De binnenkant van mijn benen tot mijn schaambeen. Hij heeft mijn schaambeen ook aangeraakt.
V: Wat doet zijn hand bij je schaambeen?
A: Op dat moment pak ik zijn hand vast en trek ik zijn hand weg.
V: Hoe reageert hij?
A: Ik zei in het Engels dat hij dit niet moest doen. Hij was erg alert. Hij maakte geen excuses.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 januari 2020 (pagina’s 26 – 29), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [getuige] :
(pagina 26)
V: = vraag verbalisant
A: = antwoord/opmerking aangever
O: = opmerking verbalisant
(pagina 27)
V: Wat weet je over de aangifte die [benadeelde partij] heeft gedaan?
A: Ik weet de reden van de aangifte, wat hij gedaan heeft net op het moment dat ik buiten de auto stond.
V: Vertel eens hoe dat gegaan is.
A: De melding kwam van een bewusteloze man
(het hof begrijpt: de verdachte)op straat, politie was ter plaatse en wij reden ook die kant op. Wij hebben hem samen opgetild en de ambulance ingezet. Ik heb de brancard in de ambulance gedaan. (…) Ik sloot de deur achter af en liep naar de zijdeur aan de rechterkant van de ambulance. Toen ik instapte zag ik dat de man mijn richting in keek. Hij was dus inmiddels bij kennis. (…) Ik riep [verbalisant 3] , politieagent, (
het hof begrijpt: [verbalisant 3]) erbij om mee te kijken. Op dat moment ziet de man de agent de ambulance inkomen en reageert meteen geïrriteerd en wil uit de ambulance stappen. (…) Op dat moment hebben de twee agenten de discussie met de man dat hij uit de ambulance moest gaan, hij wilde dit niet. Ik ben met mijn collega uit de ambulance gestapt. Buiten de ambulance hoorde ik dat mijn collega tegen mij zei; "De man heeft met zijn hand over mijn been gewreven en aangeraakt bij mijn kruis". (…)
(pagina 28)
V: Hoe zei ze dat precies?
A: Ze zei: "Hij wreef met zijn hand over mijn bovenbeen naar boven toe en raakte mij gewoon aan".
V: Heeft ze gezegd waar de aangeraakt is?
A: Ja, ze zei: "Hij zat in mijn kruis".
V: Met wie had je dienst?
A: Met [benadeelde partij]
(het hof begrijpt: [benadeelde partij] ).
V: Waar kregen jullie de melding?
A: In Grave. Volgens mij was het op de [locatie] .
V: Jij geeft aan dat er een bewusteloze man op straat ligt en dat jij via de zijkant instapt, is het dan al gebeurd met [benadeelde partij] dat ze aangeraakt werd?
A: Ja, inderdaad en op het moment dat ik instapte toen keek hij ook meteen mijn
richting op.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte ten onrechte is veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid nu het ontuchtige karakter van de handelingen in onvoldoende mate is komen vast te staan. Volgens de verdediging was de verdachte ernstig onder invloed van alcohol om zijn gevoelens van pijn en verdriet te dempen in verband met een vermoedelijke PTSS. Verdachte verzette zich mogelijk tegen aanraking en opsluiting in de ambulance door met zijn arm in paniek te zwaaien of met zijn hand te grijpen en daarbij per ongeluk de schaamstreek van [benadeelde partij] te betasten. Het doel van verdachte lijkt: Stop-hou-op! Volgens de verdediging lijkt het scenario van de verdediging, veel aannemelijker dan een bewuste gerichte actie met de hand tussen de benen van de ambulancemedewerker. De verdachte lag op een brancard, was verward, onder invloed en onaannemelijk lijkt dat hij een oog-hand-tast-coördinatie had die maakte dat hij gericht was op aanranding.
Voorts heeft de verdediging bepleit dat de verklaringen van aangeefster onvoldoende betrouwbaar zijn. Zo lopen volgens de verdediging de feiten en indrukken door elkaar heen waardoor er op zijn minst genomen moet worden getwijfeld aan het observatievermogen van aangeefster. De vraag daarbij is volgens de verdediging of de indruk van aangeefster dat de verdachte bewust op zoek ging naar haar kruis klopt, of dat hij bij zijn pogingen zijn verzet of weerstand te tonen per ongeluk richting het kruis is gegaan met het uiteinde van zijn linkerarm waaraan op dat moment tegen zijn kennelijke wil een bloeddrukmeter werd bevestigd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat ontuchtige handelingen ziet op handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Uit het bestanddeel ‘dwingen’ volgt het vereiste dat het (eventueel voorwaardelijk) opzet mede omvat het tegen de wil van het slachtoffer doen ondergaan van een of meer ontuchtige handelingen. Van dwang kan ook sprake zijn als het slachtoffer zich door het onverhoedse handelen van verdachte daartegen niet heeft kunnen verzetten.
Het hof stelt voorts voorop dat het in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bewijsminimum, de zogeheten unus testis, nullus testis-regel, volgens vaste jurisprudentie betekent dat het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel; niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun dient te vinden.
Dit voorschrift betekent dat als van elkaar te onderscheiden beslissingen moeten worden aangemerkt enerzijds het oordeel dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar is en anderzijds het oordeel dat de verklaring van de aangeefster in ander bewijsmateriaal voldoende steun vindt. Het steunbewijs zal voorts dienen te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.
Het hof gaat voor de feitelijke gang van zaken uit van de door aangeefster [benadeelde partij] afgelegde verklaringen. Het hof is van oordeel dat deze verklaringen concreet en gedetailleerd zijn. Het hof heeft uit het dossier en het verhandelde ter zitting geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaringen van aangeefster en ook niet aan het observatievermogen van aangeefster.
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat van een ‘per ongeluk’ aanraken van aangeefster [benadeelde partij] geen sprake is geweest. Het hof merkt op dat alleen de raadsman dit scenario heeft geopperd en niet de verdachte zelf. Bovendien spreekt uit het informatieve gesprek zeden d.d. 7 november 2019, waarin aangeefster de door de verdachte gepleegde ontuchtige handelingen uitvoerig beschrijft, een doelgericht welbewust handelen van de verdachte. Aangeefster wilde de bloeddruk meten bij de verdachte en deed met twee handen tegelijk de bloeddrukband om de arm van de verdachte. Op dat moment stak de verdachte zijn hand tussen de knieën van aangeefster en bewoog hij onmiddellijk zijn hand omhoog tussen haar benen tot deze tegen haar schaambeen aankwam. Aangeefster voelde dat de duim van de verdachte tussen haar dijen tegen haar schaambot aankwam. Dat duurde een paar tellen. Door het ingrijpen van aangeefster, die de hand van verdachte meteen vastpakte en die hand de kant van de verdachte heeft opgeduwd, is de verdachte in zijn (verdere) handelen gestopt. Op 13 november 2019 heeft aangeefster [benadeelde partij] nog verklaard dat toen zij net met de verdachte de ambulance in ging zij heeft gekeken welke taal de verdachte verstond. Verdachte reageerde niet op de Franse taal, maar wel op de Engelse taal. Dat was voor haar een zekerheid dat ze elkaar goed konden verstaan.
De verklaringen van aangeefster [benadeelde partij] vinden bovendien steun in de verklaring van [getuige] . Zij heeft verklaard dat haar collega, aangeefster [benadeelde partij] , toen ze buiten de ambulance stonden, tegen haar zei dat de verdachte met zijn hand over haar been had gewreven en haar had aangeraakt bij haar kruis en dat hij in haar kruis zat.
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de door aangeefster omschreven handelingen opzettelijk door de verdachte gepleegde ontuchtige handelingen betreffen.
Het hof acht het door de verdediging geopperde alternatieve scenario, inhoudende dat de verdachte in de ambulance in paniek is geraakt omdat hij niet tegen aanraking kan en daarbij onbewust de schaamstreek met zijn hand heeft geraakt niet aannemelijk en gaat daar dan ook aan voorbij. Daar komt bij dat de verdachte dit zelf niet heeft verklaard.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte bij [benadeelde partij] ontuchtige handelingen heeft gepleegd zoals hierboven is bewezenverklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij een ambulanceverpleegkundige die doende was met de behandeling van de verdachte. Door dit feit te plegen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit van voornoemde [benadeelde partij] . Verdachte heeft zich tijdens de ontuchtige handelingen geen enkele rekenschap gegeven van de belangen van [benadeelde partij] en heeft zich slechts bekommerd om de bevrediging van zijn eigen gevoelens. Uit de motivering bij het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat [benadeelde partij] na het voorval een aantal dagen/weken behoorlijk uit haar doen is geweest en haar onbevangenheid kwijt is. Ambulancepersoneel wordt geacht onder vaak moeilijke omstandigheden met leven en dood om te gaan, gevaren in te schatten en direct en adequaat te handelen. Zij dienen bij de uitoefening van deze verantwoordelijke taak op geen enkele wijze te worden gehinderd. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 december 2021, betreffende het justitieel verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij ten tijde van het bewezenverklaarde niet eerder was veroordeeld. Voorts is gebleken dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 27 oktober 2021 in de zaak met parketnummer 10-221677-21 waaruit volgt dat er sprake lijkt te zijn van een psychische- en middelenproblematiek. Daarnaast houdt het hof rekening met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. Ter terechtzitting in hoger beroep is [wijkcoach] , als deskundige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij sinds oktober/november 2021 wekelijks contact heeft met de verdachte. De verdachte heeft een eigen woning in [woonplaats] . De verdachte heeft psychische problemen en van belang is dat hij goed wordt behandeld en structuur krijgt in zijn leven. Volgens [wijkcoach] is de verdachte echt gemotiveerd. De verdachte is aangemeld bij het FACT-team en de contacten daarmee zijn op 30 december 2021 opgestart. Onderdeel van de behandeling bij het FACT is het middelengebruik van de verdachte. Voorts volgt verdachte taallessen in het kader van zijn inburgering. De inschatting van [wijkcoach] is dat hoe meer daginvulling de verdachte heeft en hoe beter zijn medicatie is afgeregeld, hoe stabieler de verdachte wordt. Sinds het eerste contact met de verdachte in oktober/november 2021 en de situatie thans ziet [wijkcoach] bij de verdachte enorme verschillen, in positieve zin. Tot slot heeft [wijkcoach] verklaard dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ontregelend zal werken voor de verdachte. Tot het verrichten van een taakstraf is de verdachte in staat.
Alles afwegende acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de [benadeelde partij]
De [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Aangezien de vordering in eerste aanleg integraal is toegewezen, duurt de voeging van rechtswege voort in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij aangetast en daarmee de benadeelde partij in haar persoon aangetast. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Voorts is het hof van oordeel dat de geleden immateriële schade voldoende is onderbouwd. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 250,00.
Het toe te wijzen bedrag van € 250,00 schadevergoeding zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. De aanvangsdatum van de wettelijke rente wordt bepaald op 31 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 250,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2019 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 5 (vijf) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 14 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.