Uitspraak
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
[Verdachte] ,
- ‘medeplegen van mishandeling gepleegd met voorbedachten rade’ (feit 1 meer subsidiair), en
- ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd’ (feit 3),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 75 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de rechtbank, naast de algemene voorwaarden – waaronder begrepen dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit –, een meldplicht bij de reclassering, de verplichting mee te werken aan een intelligentie- en diagnostisch onderzoek en een ambulante behandeling bij forensische polikliniek [instelling 1] waarvan het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn en reclasseringstoezicht verbonden, telkens in de vorm van bijzondere voorwaarden.
Tevens zijn contactverboden met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en gebiedsverboden betreffende hun woonadressen opgelegd, telkens in de vorm van de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht en met bepaling dat indien de verdachte niet aan de verboden gevolg zal geven, vervangende hechtenis voor de duur van 1 maand met een maximum van 6 maanden zal worden toegepast.
De rechtbank heeft de dadelijke uitvoerbaarheid bevolen van voormelde bijzondere voorwaarden, het reclasseringstoezicht en de opgelegde contact- en gebiedsverboden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 2.186,86 en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij [slachtoffer 1] is niet-ontvankelijk verklaard in het overige deel van de vordering tot schadevergoeding.
De rechtbank heeft de [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is bij het bestreden vonnis integraal toegewezen tot het bedrag van € 500,00 en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn tevens maatregelen van schadevergoeding opgelegd.
Ten slotte heeft de rechtbank bij het vonnis waarvan beroep de vordering tot gevangenneming afgewezen.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 5.686,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van de vordering. De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [slachtoffer 2] kunnen in de visie van de advocaat-generaal beide integraal worden toegewezen, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente en ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 3] met bepaling dat de verdachte samen met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is. Ten slotte is gevorderd dat telkens ten behoeve van de slachtoffers maatregelen van schadevergoeding zullen worden opgelegd.
hij op of omstreeks 16 november 2018 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, naar de woning van [slachtoffer 1] is gegaan en/of (vervolgens) [slachtoffer 1] meermalen in/tegen het gezicht en/of overig lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 16 november 2018 te [plaats 3] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [benadeelde partij 3] , toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
hij in of omstreeks de periode van 7 oktober 2018 tot en met 15 oktober 2018 te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door [slachtoffer 2] (via Whatsapp verstuurde spraakberichten) dreigend de woorden toe te voegen – zakelijk weergegeven – dat hij, verdachte, haar ging vermoorden/dood maken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking (in de Somalische taal).
hij op 16 november 2018 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en gebroken rib en meerdere onderhuidse bloedingen heeft toegebracht, door [slachtoffer 1] meermalen tegen het gezicht en/of lichaam te slaan en/of te stompen;
hij in de periode van 7 oktober 2018 tot en met 15 oktober 2018 te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door [slachtoffer 2] (via Whatsapp verstuurde spraakberichten) dreigend de woorden toe te voegen dat hij, verdachte, haar ging vermoorden (in de Somalische taal).
Op grond van de medische letselrapportages is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat [slachtoffer 1] bloeduitstortingen, barstwonden, schaafwonden, een bloeding onder slijmvlies van beide ogen, een breuk in het neusbot en een gebroken rib heeft opgelopen. Het hof ziet, anders dan de verdediging kennelijk pleegt te doen, geen aanleiding om af te wijken van de aanvullende letselrapportage d.d. 14 juli 2019, waarin – in tegenstelling tot de eerdere letselrapportage d.d. 19 november 2018 – melding wordt gemaakt van een gebroken rib. Dat geldt temeer nu beide rapportages zijn opgesteld door dezelfde forensisch geneeskundige en de laatstgenoemde rapportage derhalve kan worden beschouwd als een nadere precisering van de eerdere bevindingen, mede in aanmerking genomen dat de betreffende forensisch geneeskundige zijn aanvullende bevindingen aan het papier heeft toevertrouwd na consultatie van alle medici die betrokken waren bij het vaststellen van het letsel aan de zijde van het slachtoffer. Het hof ziet zich in de vaststelling dat daadwerkelijk sprake was van een gebroken rib gesterkt door de omstandigheid dat in de bij de vordering van de benadeelde partij gevoegde brief van [chirurg] d.d. 31 december 2018 wordt gesproken over een ‘ribfractuur rechts’.
Naast allerhande psychische klachten die zich in het op het incident volgende jaar bij het slachtoffer bleven manifesteren, is het slachtoffer nog in mei 2019 (dus ongeveer een halfjaar na het incident) onder fysieke behandeling gesteld van een oogarts in verband met aanhoudende oogklachten.
[slachtoffer 1] heeft voorts na het voorval vanwege het toegebrachte letsel minstens vijf maanden in het geheel niet kunnen werken en hij was in augustus 2021 fysiek nog steeds niet in staat om volledig zijn werkzaamheden te verrichten.
Het vorenoverwogene, in het bijzonder de aard van het hiervoor genoemde toegebrachte letsel en de omstandigheid dat het slachtoffer geruime tijd – zo niet nog steeds tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep – te kampen heeft met de gevolgen van het incident, leidt het hof tot het oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, ook naar gewoon spraakgebruik.
medeplegen van zware mishandeling.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
€ 207,00, dat is gebaseerd op drie weken overeenkomstig de Richtlijn huishoudelijke hulp, komt het hof billijk voor. Anders dan de raadsman lijkt te veronderstellen, wordt voor de vaststelling van het bedrag aan huishoudelijke hulp in de jurisprudentie doorgaans aansluiting gezocht bij voormelde richtlijn. Het hof zal daar eveneens vanuit gaan en derhalve het gevorderde bedrag van € 207,00 (post v.), dat overigens ook voldoende is onderbouwd, toewijzen.
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert. Het hof zal daarbij telkens bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
26 (zesentwintig) weken;
8 (acht) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
€ 4.393,86 (zegge: vierduizend driehonderddrieënnegentig euro en zesentachtig cent)bestaande uit € 893,86 (zegge: achthonderddrieënnegentig euro en zesentachtig cent) als vergoeding van materiële schade en € 3.500,00 (zegge: drieduizend vijfhonderd euro) als vergoeding van immateriële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2019 over het bedrag van € 893,86 en vanaf 16 november 2018 over het bedrag van
€ 3.500,00, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
€ 4.393,86 (zegge: vierduizend driehonderddrieënnegentig euro en zesentachtig cent)bestaande uit € 893,86 (zegge: achthonderddrieënnegentig euro en zesentachtig cent) materiële schadevergoeding en € 3.500,00 (zegge: drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2019 over het bedrag van € 893,86 en vanaf 16 november 2018 over het bedrag van € 3.500,00, telkens tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 53 (drieënvijftig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
€ 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro)als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
€ 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro)aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 5 (vijf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;