ECLI:NL:GHSHE:2022:408

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
20-001691-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit en water

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het telen van 447 hennepplanten en diefstal van elektriciteit en water. De feiten vonden plaats in de periode van 1 mei 2017 tot en met 28 juni 2017 te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze. De verdachte heeft opzettelijk een grote hoeveelheid hennepplanten geteeld, en samen met anderen heeft hij wederrechtelijk elektriciteit en water afgenomen van de netbeheerders. De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 120 uren. De benadeelde partij, de netbeheerder, heeft een schadevergoeding van € 3.779,17 toegewezen gekregen.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd om het vonnis te bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de hennepkwekerij, omdat hij de schuur aan een derde had onderverhuurd. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk verantwoordelijk is voor de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit en water, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 100 uren, met een schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van het hoger beroep, wat heeft geleid tot een vermindering van de taakstraf. De beslissing is gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001691-19
Uitspraak : 2 februari 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 29 mei 2019, met parketnummer 01-068240-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’ (feit 1 primair), en
  • ‘diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking’ (telkens feit 2 primair en feit 3 primair).
De verdachte is voor deze feiten strafbaar verklaard en veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] integraal toegewezen tot het bedrag van € 3.779,17, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Ten behoeve van het slachtoffer is tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het bedrag van € 3.779,19, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging geconcludeerd dat deze daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, waarin het mondeling vonnis is aangetekend, niet is ondertekend overeenkomstig artikel 327 jo. 378 van het Wetboek van Strafvordering, zodat het rechtskracht mist.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op enig(e) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 28 juni 2017 te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 447 hennepplanten, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op enig(e) tijdstip(pen) of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 28 juni 2017 te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres 2] aldaar) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 447, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op enig(e) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 28 juni 2017 te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand althans een (bij dat pand behorende) schuur voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
hij op enig(e) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 28 juni 2017 te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, althans elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die weg te nemen stroom/elektriciteit onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op enig(e) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 28 juni 2017 te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom althans elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die perso(o)n(en) en/of verdachte, en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen stroom/elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op enig(e) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 28 juni 2017 te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aan die onbekend gebleven persoon/personen de in het pand aanwezige elektriciteitsmeter voor de afname van stroom/elektriciteit ten behoeve van de teelt/het kweken van die hennepplanten ter beschikking te stellen;
3.
hij op enig(e) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 28 juni 2017 te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid water, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of dat weg te nemen water onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op enig(e) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 28 juni 2017 te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid water, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die perso(o)n(en) en/of verdachte, en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen water onder zijn/hun bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op enig(e) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 28 juni 2017 te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aan die onbekend gebleven persoon/personen de in het pand aanwezige watermeter voor de afname van water ten behoeve van de teelt/het kweken van die hennepplanten ter beschikking te stellen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2017 tot en met 28 juni 2017 te Heeswijk-Dinther,
gemeente Bernheze, opzettelijk heeft geteeld een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 447 hennepplanten, zijnde een middel als bedoeld in
de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2017 tot en met 28 juni 2017 te Heeswijk-Dinther,
gemeente Bernheze, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een hoeveelheid stroom, toebehorende aan [benadeelde 1] , waarbij
verdachte die weg te nemen stroom onder zijn bereik heeft gebracht door middel van
verbreking;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2017 tot en met 28 juni 2017 te Heeswijk-Dinther,
gemeente Bernheze, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een hoeveelheid water, toebehorende aan [benadeelde 2] , waarbij
verdachte dat weg te nemen water onder zijn bereik heeft gebracht door middel van
verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, registratienummer PL2100-2017131167, gesloten d.d. 26 februari 2018 (pg. 1-93).
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten.

1.

Het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 26 februari 2018 met fotobijlagen (pg. 2-6), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :

Op 28 juni 2017 werd binnengetreden op het adres [adres 2] te Heeswijk-Dinther. Het
pand betreft een vrijstaande woning met aangrenzend een schuur. Toegang tot deze
schuur was zowel mogelijk via de woning als via deuren van de schuur. Wij hebben de woning betreden via een raam aan de voorzijde van de woning. Via het raam kwam je in de
woonkamer. Via de woonkamer kon je naar de keuken. Via de keuken kon je naar de hal
waar de meterkast zat en de trap naar de eerste verdieping. Via een andere deur in de
keuken kreeg je toegang tot de ‘bijkeuken’. Daar zat een deur welke toegang gaf tot de
achterzijde van het perceel. Ook zat er in die ruimte een deur welke toegang gaf tot de
schuur. Bij het betreden van deze schuur zag ik een wand die gemaakt was van isolatiedamwanden. Ik zag dat hier een deur in zat. Ik rook de kenmerkende geur van hennep. Ik hoorde ventilatoren. Na het openen van deze deur trof ik een in werking zijnde
hennepkwekerij aan. Er werden vier ruimtes aangetroffen in deze schuur die allen waren
ingericht als hennepkwekerij. In kweekruimte 1 stonden 62 hennepplanten. In
kweekruimte 2 stonden 61 hennepplanten. In kweekruimte 3 stonden 161 hennepplanten.
In kweekruimte 4 stonden 163 hennepplanten. De gemiddelde hoogte van de planten was
in alle vier de ruimtes ongeveer 60 centimeter. Ik constateerde op grond van mijn kennis
en ervaring, opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het
hennepplanten waren. Ik constateerde gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen. De meterkast werd geopend. De stroomvoorziening van de
hennepkwekerij is in aanwezigheid van mij onderzocht door [fraude-inspecteur] , fraude-
inspecteur bij de netwerkbeheerder [benadeelde 1] . Hierbij werd geconstateerd dat de
stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. De
watervoorziening in de woning en van de hennepkwekerij is onderzocht door [inspecteur kwaliteitsbewaking] ,
inspecteur kwaliteitsbewaking van Brabant Water. Hierbij werd geconstateerd dat de
watervoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen.
Als verdachte is aangemerkt: [verdachte] , geboren [geboortedatum] .

2.

Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 augustus 2017 (pg. 45-48), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :

Vraag verbalisanten: Wie is eigenaar of bewoner van het pand waar wij de hennepkwekerij in hebben aangetroffen?
Antwoord verdachte: Ik was de bewoner van het pand [adres 2] te Heeswijk-Dinther.

3.

Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 juni 2017 (pg. 56-57), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :

Ik beheer de boerderij aan de [adres 2] te Heeswijk-Dinther. Begin december 2016 heb ik het pand verhuurd aan een man genaamd [verdachte] . De huur is middels een huurcontract vastgelegd. Rond 17 juni 2017 kreeg ik van de buurman van de [adres 2] te Heeswijk-Dinther een telefoontje. Hij maakte zich zorgen om wat er mogelijk gaande was in de schuur van de woning. Hij zou ook een zoemend geluid gehoord hebben, afkomstig uit de schuur. Hierop ben ik zelf met mijn zwager gaan kijken bij de woning. Ik hoorde gezoem uit de schuur achter de woning komen.

4.

Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 augustus 2017 met bijlagen (pg. 67-77), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [gemachtigde benadeelde 1] namens [benadeelde 1] :

Ik ben in mijn hoedanigheid van Medewerker Beheersen Netverlies bij netwerkbedrijf
[benadeelde 1] , gerechtigd tot het doen van aangifte. [benadeelde 1] transporteert en distribueert energie naar particulieren en bedrijven, waaronder naar de contractant van pand [adres 2] te Heeswijk-Dinther. Op 28 juni 2017 werd
een hennepkwekerij aangetroffen in het pand op voormeld adres. Uit onze administratie blijkt dat [verdachte] (
het hof: de verdachte) op dat moment contractant was op genoemd perceel. Mijn aangifte is gebaseerd op waarnemingen, die fraude-inspecteur [fraude-inspecteur] ter plaatse heeft gedaan. De fraude-inspecteur heeft een nader onderzoek ingesteld naar de in het pand aanwezige installaties. Bij controle van de netcomponenten (hoofdleiding, aansluiting en meetinrichting) van [benadeelde 1] en de installaties in de meterkast van het genoemde pand heeft de fraude-inspecteur het volgende vastgesteld:
Uit onderzoek bleek dat er een illegale aansluiting voor de hoofdbeveiliging was gemaakt, op de aansluitleiding in de hoofdaansluitkast. Er was een illegale elektriciteitskabel aangelegd die buiten de elektriciteitsmeter om liep en de elektrische installatie in het betreffende pand voorzag van elektriciteit. De illegale kabel is buiten de hoofdveiligheid in de aansluitkast van [benadeelde 1] om aangesloten. Door buiten de hoofdbeveiliging om aan te sluiten is er meer vermogen beschikbaar dan contractueel is overeengekomen met de contractant. Om deze aftakking te realiseren is het noodzakelijk geweest de verzegeling van de aansluitkast te verbreken en de kast te openen. De originele zegels zijn verwijderd, vervangen en of gemanipuleerd. Hiervoor heeft [benadeelde 1] geen toestemming verleend. De bovenstaande omschreven wijze van diefstal van energie heeft de inspecteur aan politieambtenaar [verbalisant] getoond.

5.

Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 augustus 2017 met bijlagen (pg. 78-92), voor zover inhoudende de verklaring van aangever [gemachtigde benadeelde 2] namens [benadeelde 2] :

Ik ben in mijn hoedanigheid van sectieleider kwaliteit bij drinkwaterbedrijf [benadeelde 2] gerechtigd tot het doen van aangifte. [benadeelde 2] transporteert en distribueert drinkwater naar particulieren en bedrijven, waaronder naar de contractant van pand [adres 2] te Heeswijk-Dinther. Op 28 juni 2017 werd een hennepkwekerij aangetroffen in voormeld pand. Uit onze administratie blijkt dat [verdachte] op dat moment contractant was op genoemd perceel. Mijn aangifte is gebaseerd op waarnemingen, die inspecteur kwaliteitsbewaking [inspecteur kwaliteitsbewaking] op verzoek van politieambtenaar [verbalisant] ter plaatse heeft gedaan. Bij controle van de watermeter van [benadeelde 2] en de drinkwaterinstallatie van het genoemde pand heeft [inspecteur kwaliteitsbewaking] gezien dat de watermeter niet meer op de juiste manier was aangesloten. Deze was verwijderd. De keerklep van de watermeter is verwijderd. Door de diefstal van het drinkwater werd aan [benadeelde 2] schade toegebracht.

6.

Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 juni 2017 (pg. 61-62), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :

Ik woon sinds ongeveer 3 maanden op de [adres 3] te Heeswijk-Dinther. Het erf van onze boerderij grenst aan de [adres 2] te Heeswijk-Dinther. Het huis aan de [adres 2] te Heeswijk-Dinther is van [verhuurder] . [verhuurder] verhuurt het huis aan de [adres 2] aan [verdachte] . [verdachte] huurt de woning aan de [adres 2] vanaf eind 2016. Toen hij er kwam wonen viel mij op dat de schuur gelijk geblindeerd werd.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman in de kern aangevoerd dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de hennepplantage die zich in de bij de woning behorende schuur bevond. De verdachte verhuurde de schuur in de vorm van onderhuur aan [huurder] . Uit de vermelding van het sofinummer op het onderhuurcontract blijkt dat de verdachte inspanningen heeft verricht om de identiteit van de onderhuurder vast te stellen. Dat de onderhuurder kennelijk een vals identiteitsbewijs heeft getoond dan wel achteraf de onderhuur ontkende, kan volgens de verdediging de verdachte niet worden tegengeworpen. De verdediging is van mening dat de politie het heeft nagelaten om nader onderzoek naar de identiteit van de onderhuurder te verrichten. Voorts is aangevoerd dat de verklaringen van de verdachte steun vinden in overige bewijsmiddelen. De verdachte verklaarde dat hij overdag aan het werk was en pas ’s avonds laat thuis kwam. Uit de verklaring van de buurvrouw [getuige 2] en de getuige [getuige 1] volgt in de visie van de verdediging dat de verdachte bijna nooit thuis was. De onderhuur, tezamen met het feit dat de verdachte bijna nooit thuis was, leidt volgens de verdediging tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het de verdachte was die opzettelijk hennep heeft geteeld in de schuur.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Met de politierechter is het hof van oordeel dat vastgesteld kan worden dat de verdachte vanaf december 2016 de huurder was van het pand aan de [adres 2] te Heeswijk-Dinther. Hoewel de verdachte niet veel thuis was, was hij wel de bewoner. Om een hennepkwekerij in werking te houden, is een constante aanwezigheid niet vereist. In de schuur, die in rechtstreekse verbinding stond met de woning, werd een hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 447 hennepplanten. [eigenaar woning adres 2] , de eigenaar van de woning, heeft verklaard dat hij op 17 juni 2017 een zoemend geluid uit de schuur hoorde komen, dat hij vervolgens telefonisch met de verdachte heeft gesproken en dat hij op 20 juni 2017 opnieuw ter plaatse was gekomen. Hij zag dat het gras was gemaaid en hoorde dat er nog steeds een zoemend geluid uit de schuur kwam. De vraag is of de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij de schuur aan een derde had onderverhuurd, voldoende gewicht in de schaal legt om tot dezelfde conclusie als de verdediging te kunnen komen. In dat verband kan vastgesteld worden dat de verdachte een (onder)huurcontract betreffende de schuur heeft kunnen overleggen. De persoon – [huurder] – die daarin als huurder stond vermeld is door de politie gehoord, maar verklaarde niets van het huurcontract te weten. Verder werd door de verbalisant geconstateerd dat het uiterlijk van [huurder] niet overeenkwam met het signalement dat de verdachte van de huurder had opgegeven.
Het hof is, gelet op de bovenvermelde feiten en omstandigheden, van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte de schuur aan een derde had onderverhuurd ten tijde van de hennepkwekerij. Het hof betrekt in zijn overweging tevens dat het huurcontract is gedateerd 31 maart 2017, maar dat buurvrouw [getuige 1] heeft verklaard dat de schuur op het moment dat verdachte in de woning kwam wonen (vanaf eind 2016) direct geblindeerd werd. Ook acht het hof het van betekenis dat de elektriciteits- en watermeter zich niet in de schuur bevonden maar in de hal van de woning alwaar de verdachte woonachtig was en dat deze waren gemanipuleerd. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is ook overigens niet gebleken van de betrokkenheid van derden in dit verband.
Concluderend is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat iemand anders dan de verdachte verantwoordelijk is voor de aangetroffen hennepkwekerij en – in het verlengde daarvan – voor de illegaal weggenomen stroom en het water.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het bewijsmiddel blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 primair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 primair en feit 3 primair tenlastegelegde wordt telkens als volgt gekwalificeerd:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van 447 hennepplanten. Ten behoeve daarvan heeft de verdachte tevens de voor de hennepkwekerij benodigde elektriciteit door middel van een illegale aansluiting op het elektriciteitsnetwerk weggenomen – met alle veiligheidsrisico’s van dien – en hiermee netbeheerder [benadeelde 1] in haar vermogensbelang benadeeld. Daarnaast heeft de verdachte (het voor de hennepkwekerij benodigde) water weggenomen door middel van illegale manipulatie van de watermeter. Hiermee heeft de verdachte niet alleen het nutsbedrijf [benadeelde 2] benadeeld, maar heeft hij ook direct gevaar veroorzaakt voor het openbare drinkwaternet. De verdachte heeft zich ogenschijnlijk slechts laten leiden door de wens in korte tijd veel geld te verdienen. Hennep kan gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Daarnaast is het algemeen bekend dat het telen van hennep steeds meer gepaard gaat met andere, ook zware vormen van criminaliteit. Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs, met alle daarbij komende maatschappelijke problemen. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 december 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld en dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De verdachte is in het verleden ook enkele malen onherroepelijk veroordeeld ter zake van Opiumwetdelicten. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Uit het verhoor bij de politie en het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de verdachte gescheiden is, dat hij drie kinderen heeft, zzp’er is en dat zijn netto-inkomsten € 3.000,00 per maand bedragen.
Het hof overweegt ambtshalve nog het volgende.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden. Namens de verdachte is op 29 mei 2019 hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. Het hof doet heden bij arrest van 2 februari 2022 einduitspraak. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 2 jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
De redelijke termijn is derhalve in de fase van het hoger beroep met ongeveer acht maanden overschreden, zonder dat die overschrijding door bijzondere omstandigheden wordt gerechtvaardigd. Het hof houdt rekening met die overschrijding van de redelijke termijn en zal deze ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis passend en geboden is. Nu de redelijke termijn is overschreden, zal de duur van de op te leggen taakstraf evenwel worden gematigd met 20 uren.
Met oplegging van voormelde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 3.779,17, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering ziet op de illegaal weggenomen stroom en de daarmee samenhangende kosten die de netbeheerder heeft moeten maken.
Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het bewezenverklaarde van het onder feit 2 primair tenlastegelegde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De vordering is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet inhoudelijk betwist. Genoegzaam is komen vast te staan dat de gestelde schade door de bewezenverklaarde gekwalificeerde diefstal door de verdachte is ontstaan.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2017, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder feit 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 3.779,17. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde van het onder feit 2 primair tenlastegelegde tot het bedrag van
€ 3.779,17 (zegge: drieduizend zevenhonderdnegenenzeventig euro en zeventien cent)als vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde van het onder feit 2 primair tenlastegelegde een bedrag te betalen van
€ 3.779,17 (zegge: drieduizend zevenhonderdnegenenzeventig euro en zeventien cent)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente 28 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 47 (zevenenveertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide voormelde betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen en mr. E.C.M. van der Valk, griffiers,
en op 2 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Pelsser voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.