In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant met betrekking tot de gezagsoverheveling naar een gecertificeerde instelling (GI) voor de aanmelding van twee minderjarigen bij een onderwijsinstelling. De ouders van de minderjarigen, geboren in Haïti, hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 30 mei 2022, waarin de GI werd belast met het gezag over de kinderen voor de aanmelding bij een onderwijsinstelling. De ouders zijn van mening dat de beschikking van de kinderrechter van 27 mei 2022, die de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing regelt, vernietigd moet worden, waardoor ook de rechtsgrond voor de bestreden beschikking zou vervallen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 31 oktober 2022 zijn de ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat, en de GI, vertegenwoordigd door haar medewerkers, gehoord. Het hof heeft ook de mening van de minderjarigen in overweging genomen. De GI heeft betoogd dat de beslissing van de rechtbank terecht is genomen en dat de ouders niet voldoende onderbouwd hebben waarom de beschikking niet in stand kan blijven. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderrechter op grond van artikel 1:265e BW bevoegd is om het gezag gedeeltelijk uit te oefenen door de GI, indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat de grieven van de ouders niet slagen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 24 november 2022 door mr. A.J.F. Manders, in aanwezigheid van de griffier.