ECLI:NL:GHSHE:2022:4069

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
200.314.713_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van gezagsoverheveling naar gecertificeerde instelling met betrekking tot aanmelding bij onderwijsinstelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant met betrekking tot de gezagsoverheveling naar een gecertificeerde instelling (GI) voor de aanmelding van twee minderjarigen bij een onderwijsinstelling. De ouders van de minderjarigen, geboren in Haïti, hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 30 mei 2022, waarin de GI werd belast met het gezag over de kinderen voor de aanmelding bij een onderwijsinstelling. De ouders zijn van mening dat de beschikking van de kinderrechter van 27 mei 2022, die de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing regelt, vernietigd moet worden, waardoor ook de rechtsgrond voor de bestreden beschikking zou vervallen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 oktober 2022 zijn de ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat, en de GI, vertegenwoordigd door haar medewerkers, gehoord. Het hof heeft ook de mening van de minderjarigen in overweging genomen. De GI heeft betoogd dat de beslissing van de rechtbank terecht is genomen en dat de ouders niet voldoende onderbouwd hebben waarom de beschikking niet in stand kan blijven. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderrechter op grond van artikel 1:265e BW bevoegd is om het gezag gedeeltelijk uit te oefenen door de GI, indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat de grieven van de ouders niet slagen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 24 november 2022 door mr. A.J.F. Manders, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 november 2022
Zaaknummer: 200.314.713/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/395997 / JE RK 22-522 & C/02/397131 JE RK 22-769
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. F.J.P. Baur
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
Deze zaak gaat over de volgende kinderen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (Haiti), hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (Haiti), hierna te noemen: [minderjarige 2] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 mei 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 augustus 2022, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan te melden bij een onderwijsinstelling alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 september 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Baur;
-de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is, gelet op de nauwe samenhang, ook de zaak met zaaknummer
200.314.712/01 (zie rechtsoverweging 3.3.)behandeld. In deze zaak wordt bij een afzonderlijke beschikking beslist.
2.3.2.
De vader heeft het hof bij aanvang van de mondelinge behandeling geïnformeerd dat de moeder niet op de mondelinge behandeling aanwezig zal zijn.
2.3.3.
Een collega van de vertegenwoordigers van de GI, [vertegenwoordiger van de GI 3] , heeft de mondelinge behandeling als toehoorder bijgewoond.
2.3.4.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling, afzonderlijk van elkaar, buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van deze gesprekken zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de aanvullende stukken van de zijde van de ouders
  • het V6-formulier d.d. 12 oktober 2022 met brief en bijlagen van de zijde van de ouders.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op 1 maart 2022 voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden, met ingang van 1 maart 2022 tot 1 juni 2022. Tevens is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van drie maanden, met ingang van 1 maart 2022 tot 1 juni 2022.
3.3.
Bij beschikking van 27 mei 2022 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 27 mei 2022 tot 27 mei 2023. De kinderrechter heeft daarnaast een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 27 mei 2022 tot 27 mei 2023. Voor [minderjarige 2] heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 27 mei 2022 tot 27 november 2022.
De ouders hebben tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld, bekend bij het hof onder zaaknummer
200.314.712/01.
De omvang van het geschil
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter – uitvoerbaar bij voorraad – de GI belast met het gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] met betrekking tot de aanmelding bij een onderwijsinstelling, voor [minderjarige 2] tot 27 november 2022 en voor [minderjarige 1] tot 27 mei 2023.
3.5.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De ouders voeren – samengevat – het volgende aan. De bestreden beschikking is gebaseerd op de beschikking van de rechtbank van 27 mei 2022 waarbij de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht heeft gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. Gelet hierop dient alles wat in het beroepschrift tegen die beschikking is opgenomen, hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Nu de beschikking van 27 mei 2022 moet worden vernietigd, ontvalt ook de rechtsgrond van de bestreden beschikking van 30 mei 2022.
3.7.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De GI meent dat de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, terecht is genomen. De GI heeft wettelijk gezien de mogelijkheid om tijdens een lopende ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing de rechtbank te verzoeken om haar gedeeltelijk in het gezag te belasten met betrekking tot de aanmelding van een minderjarige bij een onderwijsinstelling. Ook al zou de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing achteraf worden vernietigd, maakt dat niet dat de beschikking van 30 mei 2022 niet rechtsgeldig zou zijn gegeven en er ten tijde van het nemen van de beslissing door de kinderrechter, geen rechtsgeldige machtiging zou zijn. Bovendien hebben de ouders op geen enkele wijze gesteld – laat staan nader gespecificeerd en onderbouwd – dat de beslissing van de kinderrechter om de GI gedeeltelijk met het gezag te belasten niet in stand kan blijven.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:265e Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter bij de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing en ook nadat deze machtiging is verleend, op verzoek bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
3.8.2.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de verzoeken van de ouders in hoger beroep met betrekking tot de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing gezamenlijk behandeld met het hoger beroep gericht tegen het belasten van de GI met het gezag ten behoeve van de aanmelding bij een onderwijsinstelling. Omdat het hof deze maatregelen bij de beschikking in zaaknummer 200.314.712/01 zal bekrachtigen treft de grief van de ouders ten aanzien van het vervallen van de rechtsgrond van de bestreden beschikking geen doel. De grief van de ouders faalt aldus.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 mei 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.L.F.J. Schyns en is op 24 november 2022 in het openbaar uitgesproken door mr. A.J.F. Manders in tegenwoordigheid van de griffier.