Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (Haiti), hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (Haiti), hierna te noemen: [minderjarige 2] .
gevestigd te [vestigingsplaats] .
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
200.314.713/01behandeld. In deze zaak wordt bij een afzonderlijke beschikking beslist.
- de brief d.d. 25 augustus 2022, ontvangen op 29 augustus 2022, met bijlagen van de zijde van de ouders;
- het V6-formulier d.d. 12 oktober 2022 met brief en bijlagen van de zijde van de ouders.
3.De beoordeling
Er moet een traject worden ingezet om de kinderen te begeleiden in de terugplaatsing bij de ouders. De kinderen kunnen uiteindelijk weer thuis wonen, maar zij moeten wel beseffen dat de ouders de baas zijn in huis. Door toedoen van de instanties leven de kinderen met het besef dat hun wil bepalend is. De instanties doen echter niet aan waarheidsvinding. Het gezin van de ouders is ernstig beschadigd. De overheid zal dit recht moeten zetten en een schadevergoeding moeten betalen. Gelet op de karaktermoord die op de ouders is gepleegd vinden de ouders €100.000,- een billijk bedrag. De naam van de ouders, en zeker die van de moeder, is besmet. Dit terwijl de moeder de kinderen heeft gered. Als de moeder dit niet had gedaan waren de kinderen bij aankomst in Nederland naar een kindertehuis gegaan.
.De ouders hebben daarnaast een gesprek met de raad over het advies op grond van het raadsrapport, afgehouden en hebben niet van de mogelijkheid gebruik gemaakt om hun reactie op het concept raadsrapport te geven.
Daar komt bij dat er sinds de bestreden beschikking de volgende nieuwe omstandigheden zijn. [minderjarige 1] is tot rust aan het komen in het gezinshuis en na stabilisatie van hem zal worden bekeken of voor hem hulpverlening noodzakelijk is. [minderjarige 2] heeft herbelevingen en nachtmerries, waardoor het noodzakelijk is dat er voor haar op korte termijn hulpverlening wordt ingezet. Daarnaast hebben de kinderen, anders dan bij de rechtbank, gebruik gemaakt van de gelegenheid om hun mening kenbaar te maken. De kinderen hebben in de kindgesprekken ondubbelzinnig kenbaar gemaakt dat zij geen contact meer met de ouders willen en niet terug willen keren naar huis. Beide kinderen hebben in hun eigen bewoordingen aangegeven zich niet veilig te voelen in de thuissituatie bij de ouders en met name bij [minderjarige 2] is een forse angst merkbaar voor eventuele terugkeer naar de ouders. Deze mening van de kinderen in combinatie met het feit dat er sinds de bestreden beschikking geen enkel zicht is gekomen op de (on)mogelijkheden van de ouders om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen weer te dragen, maakt dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het belang van hun verzorging en opvoeding noodzakelijk is. Ook de omstandigheid dat de kinderen sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] (oktober 2021) en [minderjarige 2] (februari 2022) geen contact meer met de ouders hebben gehad, maakt dat een thuisplaatsing van de minderjarigen op dit moment niet aan de orde is.