ECLI:NL:GHSHE:2022:4062

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
200.311.962_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarige in het kader van een beschermingsprogramma

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de moeder eenhoofdig gezag over hun minderjarige kind is toegewezen. De vader, momenteel gedetineerd, verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen, terwijl de moeder zich verzet tegen dit verzoek. De minderjarige, geboren in België, verblijft samen met de moeder in een beschermingsprogramma vanwege veiligheidsrisico's. De vader betwist de toewijzing van het gezag aan de moeder en stelt dat hij in het belang van het kind wil handelen, ondanks zijn strafrechtelijke verleden. De moeder daarentegen stelt dat de vader een gevaar vormt voor haar en het kind, en dat hij geen rol kan spelen in het leven van de minderjarige. Het hof heeft de zaak op 10 oktober 2022 mondeling behandeld en heeft kennisgenomen van de standpunten van beide partijen, de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling. Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, waaronder de veiligheidsrisico's en de huidige situatie van de vader, concludeert het hof dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 november 2022
Zaaknummer: 200.311.962/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/02/382635 FA RK 21-841 en C/02/388297 FA RK 21-3625
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.M. van den Dungen,
tegen
[de moeder],
verblijvende op een bij het hof bekend geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A.M.J. de Wit.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , België.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 april 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 juni 2022, heeft de vader het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen wat betreft de toewijzing van het verzoek tot eenhoofdig gezag van de moeder over [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] , België, op [geboortedatum] 2020.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 juli 2022, heeft de moeder het hof verzocht, het hoger beroep van de vader af te wijzen. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van den Dungen;
-de moeder, bijgestaan door mr. De Wit (beiden via CMS);
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Voor de GI is geen vertegenwoordiger ter mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 5 juli 2022;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 29 september 2022.
2.4.1.
Na de mondelinge behandeling is op 10 oktober 2022 met toestemming van het hof
ingekomen van de zijde van mr. Van den Dungen de beschikking van 11 maart 2022 van de
rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, inzake de verlenging van de
ondertoezichtstelling van de voornoemde minderjarige [minderjarige] .
2.5.
Het hof heeft ambtshalve op 13 oktober 2022 schriftelijk aan de GI vragen gesteld ten
behoeve van de onderhavige zaak. Op 18 oktober 2022 is het antwoord van de GI ingekomen. Vervolgens zijn partijen in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. De reactie van de kant van de moeder (met bijlage) is ingekomen op 3 november 2022. De reactie van de kant van de vader is ingekomen op 4 november 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarige.
3.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , België.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 5 augustus 2022 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat het gezag over [minderjarige] aan de moeder alleen toekomt. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing, voor zover het de gezagsbeslissing betreft, niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het navolgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan de moeder toekomt. Hij voert aan dat er geen redenen bestaan op grond waarvan de noodzaak bestaat dat het gezag gewijzigd wordt; er is volgens de vader niet aan de wettelijke criteria voldaan.
Hoewel de vader niet ontkent dat hij in het verleden in aanraking is geweest met justitie en voor enkele feiten is vervolgd, is er geen verband tussen zijn strafrechtelijke veroordeling en het afnemen van het ouderlijk gezag. Het onderzoek van justitie naar de verdenking van de vader over doodsbedreigingen tegen de moeder loopt nog. Hij wordt echter al schuldig geacht voordat zijn schuld in rechte vast staat. De vader benadrukt dat hij zijn criminele gedrag achter zich heeft gelaten maar dat hij achtervolgd blijft door de omstandigheid dat hij in aanraking is geweest met justitie. Hij benadrukt echter dat hij het roer heeft omgegooid en hij zich volledig wil inzetten voor zijn zoon. Hij wil een goede vader zijn en wil betrokken zijn bij het leven van [minderjarige] . De vader wil weer actief invulling gaan geven aan zijn ouderschap. Hij heeft altijd het belang van [minderjarige] voorop gesteld. Hij ontkent dat er sprake was van een moeizame communicatie tussen vader en moeder.
Daarbij komt dat hij, nadat hij zijn zorgen over de onveilige situatie bij de moeder thuis en de nieuwe partner van de moeder heeft geuit, niets meer heeft gehoord van de raad, de GI of de politie. Verder gaat de raad er volgens de vader ten onrechte vanuit dat er stukken bestaan van een beschermingsprogramma aangaande de moeder. Bovendien is het niet nodig dat de vader op de hoogte is van het adres van de moeder om gezamenlijk het gezag uit te kunnen oefenen.
Tot slot benadrukt de vader dat hij geen enkele gezagsbeslissing zal tegenwerken en mede daarom niet inziet waarom het kind klem of verloren zal raken.
3.6.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het navolgende aan. Zij betwist de grief van de vader en verwijst naar de stukken in eerste aanleg. De vader was lange tijd onvindbaar en recent nog actief in het criminele milieu. Op dit moment is hij gedetineerd en de moeder zit in een beschermingsprogramma. De vader speelt geen enkele rol in het leven van [minderjarige] . Hij mag zelfs om veiligheidsreden niet weten waar [minderjarige] verblijft.
Gelet op de huidige feitelijke situatie, die door de vader zelf is veroorzaakt, is het simpelweg niet mogelijk dat de vader een rol kan uitoefenen inzake het gezag. Hij moet nog enkele lange gevangenisstraffen uitzitten en wordt vervolgd voor verschillende delicten waaronder poging tot moord op de moeder. Daarbij komt dat de vader [minderjarige] feitelijk niet kent en niet kan aansluiten bij zijn leefwereld. Dat er geen contact is tussen de vader en [minderjarige] zal niet binnen afzienbare tijd veranderen. Het is daarom niet het belang van [minderjarige] dat ouders samen met het ouderlijk gezag belast blijven. Dit maakt dat de bestreden beschikking bekrachtigd dient te worden.
3.7.
De raad heeft ter mondelinge behandeling verklaard geen aanleiding te zien om het in eerste aanleg gegeven advies te wijzigen en refereert zich aan het raadsonderzoek in het kader van de ondertoezichtstelling.
3.8.
Omdat er van de GI geen vertegenwoordiger ter mondelinge behandeling bij het hof aanwezig was, heeft het hof de GI alsnog gevraagd om informatie over de huidige stand van zaken en om haar visie op de voorliggende gezagskwestie te geven. De GI rapporteert in haar brief 18 oktober 2022 dat de moeder vanaf de aanvang van de ondertoezichtstelling op een geheim adres verblijft en al langer dan een jaar gebruik maakt van een Aware (alarmeringssysteem dat in Nederland gebruikt wordt ter bestrijding van huiselijk geweld), wat aangeeft dat er een groot veiligheidsrisico is. Omdat [minderjarige] met de moeder in hetzelfde beschermingsprogramma zit, is het gezamenlijk uitoefenen van het gezag, gezien deze omstandigheden, in de ogen van de GI onmogelijk.
De vader vormt nog steeds een gevaar voor de veiligheid van de moeder en haar kinderen en daarmee voor de ontwikkeling van [minderjarige] . De vader is niet in staat om een vorm van samenwerking met de GI aan te gaan en is onvoldoende in staat om te handelen in het belang van [minderjarige] , aldus de GI.
De vader heeft hierop gereageerd en aangevoerd dat [minderjarige] geen getuige is geweest van huiselijk geweld en dat hier ook nooit sprake van is geweest. Ook geeft hij aan altijd in het belang van [minderjarige] te hebben gehandeld en hij het [minderjarige] gunt om contact met beide ouders te hebben. De vader ziet zowel mogelijkheden voor gezag als omgang. Zonder gezag voelt de vader zich volledig buiten spel gezet.
De moeder heeft geantwoord op de brief van de GI dat de GI haar standpunt bevestigt dat uitoefening van het gezamenlijk gezag simpelweg onmogelijk is en niet in het belang is van [minderjarige] .
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen.
Ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.2.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden (die het hof na zelfstandige beoordeling en weging overneemt en tot de zijne maakt) het verzoek van de moeder tot het verkrijgen van eenhoofdig gezag toegewezen. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
De moeder en [minderjarige] verblijven in het kader van een beschermingsprogramma nog steeds op een geheim adres. Gelet op het feit dat de moeder met [minderjarige] al langer dan een jaar (en nog steeds) gebruik maakt van een alarmeringssysteem (Aware), gaat het hof voorbij aan de stelling van de vader dat de veiligheid van de moeder en [minderjarige] niet in gevaar is. Dat de doodsbedreigingen van de vader die gericht zijn tegen de vrouw, de reden zijn voor het optuigen van een dergelijk systeem, is uit de stukken voldoende aannemelijk. Ook blijkt uit de brief van de GI van 18 oktober 2022 en uit de stukken dat de vader tijdens de lopende ondertoezichtstelling niet bereid is om in gesprek te gaan met de GI en om zijn medewerking te verlenen aan de volgens de GI benodigde hulpverlening. De vader heeft dan ook van zijn kant niet laten zien dat hij uit is op een veilig contact met [minderjarige] en heeft onvoldoende weerlegd, dat de verdenking dat hij een gevaar vormt voor de veiligheid van de moeder, op valse gronden berust.
Vanwege genoemde veiligheidsredenen, is er geen enkel contact tussen ouders mogelijk. Voor de moeder is het dan ook niet mogelijk om samen met de vader de benodigde beslissingen te nemen over [minderjarige] . Gezamenlijk gezag levert een onaanvaardbaar risico op dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen ouders. Gelet op de genoemde houding van de vader jegens de hulpverlening en in aanmerking genomen dat de GI in haar brief van 18 oktober 2022 nog schrijft dat er tijdens de laatste contacten met politie en betrokken hulpverlening opnieuw is gesproken over de veiligheid van moeder en er opnieuw acties uitgezet moeten worden omdat er signalen van onveiligheid binnen komen (zomer 2022), verwacht het hof niet dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt.
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en het verzoek van de vader afwijzen.
3.11.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 april 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, H. van Winkel, H.M.A.W. Erven en is op 24 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.