Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het verzoek van de moeder tot vaststelling van het eenhoofdig gezag af te wijzen;
- een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, dan wel een omgangsregeling, vast te stellen waarbij de vader en [minderjarige] een dagdeel onbegeleid omgang hebben voor de duur van twee uur per keer, waarbij het contact binnen twee maanden wordt opgebouwd naar de regeling zoals is opgenomen in het ouderschapsplan van juni 2019;
- dan wel een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of omgangsregeling vast te stellen die het hof juist acht.
3.De beoordeling
In afwachting van de rapportage van de [instantie 2] is iedere verdere beslissing aangehouden.
De vader belemmert de moeder niet in de uitoefening van haar gezag en gezamenlijke uitoefening is dan ook nog steeds mogelijk. Daarnaast heeft [minderjarige] geen last van de gezagspositie van de vader. De vader begrijpt dat het uitoefenen van het gezag niet alleen inhoudt dat hij simpelweg toestemming geeft als de moeder daar om vraagt, maar dat hij echt moet meebeslissen. De vader kan dat in het belang van [minderjarige] doen.
Omdat beide ouders het belang van [minderjarige] voorop stellen is het mogelijk om onderling tot oplossingen te komen. Beide ouders dienen zich dan open te stellen voor contactherstel.
De vader vreest dat dat hij door de gezagsbeëindiging steeds verder uit het leven van [minderjarige] verwijderd raakt, aangezien hij op dit moment ook geen omgang met haar heeft. Het is dan ook van belang dat hij het gezag over [minderjarige] blijft behouden.
De houding van de vader geeft evenmin een basis om samen beslissingen te nemen. De vader is inmiddels veroordeeld. Tijdens zijn proeftijd van twee jaar mag er vanwege het contactverbod geen contact zijn tussen partijen. Het is duidelijk dat er nog steeds wordt gevreesd voor de veiligheid van de moeder als zij wel in contact komt met de vader. De vader bagatelliseert dit en legt daarnaast ook nog eens de schuld bij de moeder. Hij stelt immers dat ook de moeder haar best moet doen om het contact te herstellen, zonder dat hij inziet dat de eerste stap bij hemzelf ligt. De vader geeft geen er enkele blijk van dat hij inziet wat in het belang van [minderjarige] is. Zelfs het feit dat hij is veroordeeld, maakt niet dat hij inziet dat hij verkeerd bezig was.
De raad heeft weliswaar gesteld dat de moeder nog niet in haar gezagsuitoefening wordt belemmerd, maar dat de vader wel stappen moet gaan zetten. De vader heeft echter (nogmaals) duidelijk aangegeven deze stappen niet te gaan zetten en als gevolg daarvan zal er geen contact zijn tussen [minderjarige] en de vader. Gezamenlijke gezagsuitoefening is op deze wijze niet mogelijk en niet in het belang van [minderjarige] .
De oorspronkelijke omgangsregeling dient, met een opbouw, weer te worden opgepakt. Er kan worden gestart met videobellen, waarna [minderjarige] een dagdeel omgang heeft met haar vader. Daarna kan er worden opgebouwd naar de regeling zoals die is vastgelegd in het ouderschapsplan van 2019. De vader vreest voor de impact van zijn afwezigheid op [minderjarige] : hij is bang [minderjarige] te verliezen en vreest daarbij dat [minderjarige] in een soortgelijke problematische opvoedingssituatie terecht zal komen als waarin hij zelf opgroeide.
De vader heeft altijd goed voor [minderjarige] gezorgd. Ook blijkt dat [minderjarige] het steeds vaker heeft over de vader.
De vader heeft het moeilijk door het gemis van [minderjarige] en het gebrek aan toezicht op haar veiligheid en belangen. Het handelen van de vader komt voort uit zijn eigen angst en is te herleiden naar zijn verleden. De vader wil [minderjarige] graag zien en het contact met de moeder wenst hij te herstellen. Een kind hoort te allen tijde voorop te staan en de ouders horen daar samen aan te werken.
De moeder vindt het, met name voor [minderjarige] , erg jammer dat de vader deze kansen laat liggen. [minderjarige] vraagt inderdaad naar haar vader. De moeder probeert de vader dan in het leven van [minderjarige] te betrekken door foto’s van de vader aan [minderjarige] te laten zien en met haar over de vader te praten. De moeder is echter wel van mening dat contacten veilig moeten zijn. De moeder staat daarom volledig achter een BOR-regeling en kan niet begrijpen dat de vader uit principe hieraan niet wil meewerken en daardoor zijn dochter al meer dan twee jaar niet ziet.
Gelet op de bereikte overeenstemming heeft de vader het hof verzocht om partijen in een beschikking te verwijzen naar een BOR-3 traject bij de [instantie 2] ( [ontmoetingsplek] ).