ECLI:NL:GHSHE:2022:4058

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
200.308.285_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot deelname aan BOR3-traject in het kader van gezagskwesties en omgangsregeling

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het personen- en familierecht, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen de vader en de moeder van een minderjarige, geboren in 2017. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om de vernietiging van een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het gezamenlijk gezag over de minderjarige is beëindigd en de moeder alleen het gezag heeft gekregen. De vader stelt dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die een wijziging van het gezag rechtvaardigen en dat hij nog steeds instemt met beslissingen over de minderjarige. De moeder daarentegen betoogt dat de vader al meer dan twee jaar geen contact heeft met de minderjarige en dat zijn houding een gezamenlijke gezagsuitoefening onmogelijk maakt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 oktober 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vader heeft aangegeven dat hij niet wil meewerken aan begeleide omgang, terwijl de moeder dit wel noodzakelijk acht. De Raad voor de Kinderbescherming is ook betrokken bij de procedure.

Op de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over deelname aan een BOR3-traject, wat inhoudt dat de vader onder begeleiding van een gespecialiseerde instantie zal werken aan contactherstel met de minderjarige. Het hof heeft besloten om de behandeling van de zaak aan te houden tot 1 juni 2023, in afwachting van de voortgang van het BOR-traject. De beslissing van het hof houdt in dat de vader en de minderjarige gerechtigd zijn tot omgang met elkaar in het kader van de Begeleide Omgangsregeling (BOR) niveau 3, waarbij de invulling van het traject aan de instantie wordt overgelaten. De verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 november 2022
Zaaknummer: 200.308.285/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/272137 / FA RK 19-4510
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. P. Winkens.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 maart 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende;
- het verzoek van de moeder tot vaststelling van het eenhoofdig gezag af te wijzen;
- een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, dan wel een omgangsregeling, vast te stellen waarbij de vader en [minderjarige] een dagdeel onbegeleid omgang hebben voor de duur van twee uur per keer, waarbij het contact binnen twee maanden wordt opgebouwd naar de regeling zoals is opgenomen in het ouderschapsplan van juni 2019;
- dan wel een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of omgangsregeling vast te stellen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 6 juli 2022, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. De Gruijl;
-de moeder, bijgestaan door mr. Winkens;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 7 december 2021.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben van september 2014 tot eind 2018 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen zijn van 29 mei 2019 tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk belast geweest met het gezag over [minderjarige] .
3.2.
Na het beëindigen van de relatie hebben partijen afspraken gemaakt over [minderjarige] . Deze afspraken zijn neergelegd in een ouderschapsplan dat partijen in juni 2019 hebben getekend. In dit ouderschapsplan zijn partijen onder meer overeengekomen dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken waarbij [minderjarige] op zondag van 10:00 uur tot maandag 08:00 uur en op woensdag van 10:00 uur tot donderdag 18:00 uur bij de vader verblijft net als de helft van de vakanties en feestdagen.
3.3.
Bij beschikking van 19 mei 2020 heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder aangaande het wijzigen van de contactregeling, in die zin dat [minderjarige] en de vader contact hebben onder begeleiding van [instantie 1] , en het gezamenlijk gezag te wijzigen in die zin dat de moeder voortaan alleen het gezag over [minderjarige] zal uitoefenen, aangehouden in afwachting van een rapport en advies van de raad.
3.4.
Bij beschikking van 21 april 2021 heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de contactregeling tussen [minderjarige] en de vader voorlopig, tot daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van de [instantie 2] (BOR-traject) waarbij de invulling en uitbreiding van het BOR-traject wordt overgelaten aan de [instantie 2] .
In afwachting van de rapportage van de [instantie 2] is iedere verdere beslissing aangehouden.
De omvang van het geschil
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezamenlijk ouderlijk gezag beëindigd en bepaald dat de moeder alleen het ouderlijk gezag heeft over [minderjarige] . Voorts heeft de rechtbank de bij het ouderschapsplan van juni 2019 tussen partijen overeengekomen verdeling van zorg- en opvoedingstaken gewijzigd en bepaald dat de vader, indien hij tot contactherstel met [minderjarige] wenst te komen, daarvoor eerst begeleiding van een daartoe gespecialiseerde instelling dient te accepteren.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
Gezag
3.7.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden omdat er geen sprake zou zijn van constructieve communicatie en het in onderling overleg nemen van beslissingen aangaande [minderjarige] . De vader geeft nog steeds overal zijn toestemming voor. Daarbij is de enkele omstandigheid dat er thans geen communicatie bestaat tussen partijen onvoldoende reden om het gezamenlijk gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag. Het voorval in 2020 doet daar niet aan af, aangezien de vader zich houdt aan de schorsingsvoorwaarden en aan het straat- en contactverbod.
De vader belemmert de moeder niet in de uitoefening van haar gezag en gezamenlijke uitoefening is dan ook nog steeds mogelijk. Daarnaast heeft [minderjarige] geen last van de gezagspositie van de vader. De vader begrijpt dat het uitoefenen van het gezag niet alleen inhoudt dat hij simpelweg toestemming geeft als de moeder daar om vraagt, maar dat hij echt moet meebeslissen. De vader kan dat in het belang van [minderjarige] doen.
Omdat beide ouders het belang van [minderjarige] voorop stellen is het mogelijk om onderling tot oplossingen te komen. Beide ouders dienen zich dan open te stellen voor contactherstel.
De vader vreest dat dat hij door de gezagsbeëindiging steeds verder uit het leven van [minderjarige] verwijderd raakt, aangezien hij op dit moment ook geen omgang met haar heeft. Het is dan ook van belang dat hij het gezag over [minderjarige] blijft behouden.
3.8.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De vader heeft inmiddels al meer dan twee jaar geen contact met [minderjarige] . De vader weet op dit moment in het geheel niet hoe het met [minderjarige] is, wat er in haar leven speelt en wat belangrijk voor haar is. De vader raakt door zijn eigen toedoen steeds verder verwijderd uit het leven van [minderjarige] .
De houding van de vader geeft evenmin een basis om samen beslissingen te nemen. De vader is inmiddels veroordeeld. Tijdens zijn proeftijd van twee jaar mag er vanwege het contactverbod geen contact zijn tussen partijen. Het is duidelijk dat er nog steeds wordt gevreesd voor de veiligheid van de moeder als zij wel in contact komt met de vader. De vader bagatelliseert dit en legt daarnaast ook nog eens de schuld bij de moeder. Hij stelt immers dat ook de moeder haar best moet doen om het contact te herstellen, zonder dat hij inziet dat de eerste stap bij hemzelf ligt. De vader geeft geen er enkele blijk van dat hij inziet wat in het belang van [minderjarige] is. Zelfs het feit dat hij is veroordeeld, maakt niet dat hij inziet dat hij verkeerd bezig was.
De raad heeft weliswaar gesteld dat de moeder nog niet in haar gezagsuitoefening wordt belemmerd, maar dat de vader wel stappen moet gaan zetten. De vader heeft echter (nogmaals) duidelijk aangegeven deze stappen niet te gaan zetten en als gevolg daarvan zal er geen contact zijn tussen [minderjarige] en de vader. Gezamenlijke gezagsuitoefening is op deze wijze niet mogelijk en niet in het belang van [minderjarige] .
Omgangregeling3.9. De vader voert – samengevat – het volgende aan. De vader wil uit principe niet meewerken aan begeleide omgang. Het is zijn ervaring dat begeleide omgang niet werkt. De ouders dienen zelf een omgangsregeling vast te stellen, zoals zij hebben gedaan in het ouderschapsplan van juni 2019. Een BOR3-traject is geen oplossing voor de lange termijn.
De oorspronkelijke omgangsregeling dient, met een opbouw, weer te worden opgepakt. Er kan worden gestart met videobellen, waarna [minderjarige] een dagdeel omgang heeft met haar vader. Daarna kan er worden opgebouwd naar de regeling zoals die is vastgelegd in het ouderschapsplan van 2019. De vader vreest voor de impact van zijn afwezigheid op [minderjarige] : hij is bang [minderjarige] te verliezen en vreest daarbij dat [minderjarige] in een soortgelijke problematische opvoedingssituatie terecht zal komen als waarin hij zelf opgroeide.
De vader heeft altijd goed voor [minderjarige] gezorgd. Ook blijkt dat [minderjarige] het steeds vaker heeft over de vader.
De vader heeft het moeilijk door het gemis van [minderjarige] en het gebrek aan toezicht op haar veiligheid en belangen. Het handelen van de vader komt voort uit zijn eigen angst en is te herleiden naar zijn verleden. De vader wil [minderjarige] graag zien en het contact met de moeder wenst hij te herstellen. Een kind hoort te allen tijde voorop te staan en de ouders horen daar samen aan te werken.
3.10.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De vader blijft twijfels plaatsen bij het handelen van de moeder door te stellen dat er een gebrek aan toezicht is op de belangen en veiligheid van [minderjarige] . Dit standpunt van de vader is vreemd aangezien hij alle contacten met [minderjarige] uit principiële redenen zelf afhoudt. Als de vader hieraan had meegewerkt, had hij kunnen zien dat de moeder goed voor [minderjarige] zorgt. De vader wil dit echter simpelweg niet zien. Reeds in november 2020 heeft de raad uitgebreid gemotiveerd waarom de omgang onder begeleiding dient plaats te vinden. De vader is klaarblijkelijk, bijna twee jaar verder, nog steeds van mening dat hij het zelf allemaal wel beter weet en ziet opnieuw zijn eigen aandeel hierin niet.
De moeder vindt het, met name voor [minderjarige] , erg jammer dat de vader deze kansen laat liggen. [minderjarige] vraagt inderdaad naar haar vader. De moeder probeert de vader dan in het leven van [minderjarige] te betrekken door foto’s van de vader aan [minderjarige] te laten zien en met haar over de vader te praten. De moeder is echter wel van mening dat contacten veilig moeten zijn. De moeder staat daarom volledig achter een BOR-regeling en kan niet begrijpen dat de vader uit principe hieraan niet wil meewerken en daardoor zijn dochter al meer dan twee jaar niet ziet.
Overeenstemming BOR3-traject
3.11.
De vader heeft het hof bij aanvang van de mondelinge behandeling geïnformeerd dat partijen voorafgaand aan de mondelinge behandeling overeenstemming hebben bereikt over deelname aan een BOR3-traject. Desgevraagd heeft de vader aan het hof kenbaar gemaakt dat met name door tijdsverloop zijn standpunt is gewijzigd ten aanzien van het meewerken aan een BOR3-traject. De vader ziet nu in dat hij onder begeleiding van de [instantie 2] en door samen te werken met de moeder, moet gaan werken aan contactherstel met [minderjarige] .
Gelet op de bereikte overeenstemming heeft de vader het hof verzocht om partijen in een beschikking te verwijzen naar een BOR-3 traject bij de [instantie 2] ( [ontmoetingsplek] ).
Ten aanzien van het verzoek met betrekking tot het gezag heeft de vader gesteld dat omdat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, er geen dringende noodzaak bestaat om op dit verzoek nu een eindoordeel te geven. De vader verzoekt het hof zowel de beslissing ten aanzien van de omgangsregeling als de beslissing over het gezag voor de duur van zes maanden aan te houden in afwachting van het verloop van het BOR-traject.
3.12.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat partijen overeenstemming hebben bereikt over deelname aan en verwijzing naar een BOR3-traject. De moeder staat achter het BOR3-traject en zal hieraan haar medewerking verlenen. De moeder vindt het in het belang van [minderjarige] dat de omgang tussen haar en de vader een kans krijgt. De moeder heeft ingestemd met het verzoek van de vader om de behandeling van de verzoeken ten aanzien van het gezag en de omgangsregeling voor zes maanden aan te houden.
De motivering van de beslissing
3.13.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling aan partijen kenbaar gemaakt dat het hof de behandeling van de zaak, zowel ten aanzien van het verzoek met betrekking tot het gezag als de omgangsregeling, pro forma aan zal houden tot 1 juni 2023 en partijen in de beschikking zal verwijzen naar een BOR3-traject bij de [instantie 2] ( [ontmoetingsplek] ). Daarnaast is tijdens de mondelinge behandeling met partijen en de raad afgesproken dat de [instantie 2] ( [ontmoetingsplek] ) het (eind)verslag van het BOR3-traject naar de raad stuurt, waarna de raad dit verslag bij het hof zal indienen en, indien de raad dat noodzakelijk acht, aanvullend zal rapporteren en adviseren. Daarnaast is het van belang dat als het traject niet start of voortijdig wordt afgesloten, dat de raad hiervan op de hoogte wordt gesteld en het hof hierover wordt geïnformeerd.
3.14.
Gelet op het voorgaande beslist het hof als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bepaalt dat de vader en [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , gerechtigd zijn tot omgang met elkaar in het kader van de module Begeleide Omgangsregeling (BOR) niveau 3 van de [instantie 2] ( [ontmoetingsplek] ), waarbij de invulling van het BOR-traject wordt overgelaten aan de [instantie 2] ( [ontmoetingsplek] );
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de raad uiterlijk op 1 juni 2023 (pro forma) de rapportage van de [instantie 2] ( [ontmoetingsplek] ) omtrent de voortgang bij het hof in te dienen en, indien de raad dat noodzakelijk acht, aanvullend te rapporteren en adviseren, waarna het hof partijen zal informeren over de verdere voortgang van de procedure;
verzoekt de raad, indien het BOR-traject niet is gestart of voortijdig wordt afgesloten, zo spoedig mogelijk het hof daarvan op de hoogte te stellen onder overlegging van het bericht van de [instantie 2] ( [ontmoetingsplek] ) daarover; waarna het hof partijen zal informeren over de verdere voortgang van de procedure;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en N.E.J.M. Stoof en is op 24 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier