ECLI:NL:GHSHE:2022:4035

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
20-001759-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van aan zijn schuld te wijten zwaar lichamelijk letsel en overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1961, werd beschuldigd van medeplegen van aan zijn schuld te wijten zwaar lichamelijk letsel en van het opzettelijk overtreden van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet. De zaak betreft een arbeidsongeval waarbij een werknemer zwaar lichamelijk letsel opliep doordat hij met zijn arm bekneld raakte in een ontladingsmachine. De verdachte en medeverdachten hebben een onveilige werksituatie gecreëerd door werknemers arbeid te laten verrichten binnen de gevarenzone van de machine, terwijl deze niet volledig buiten werking was gesteld, in strijd met de veiligheidsvoorschriften van de fabrikant. Het hof oordeelde dat de verdachte, als bedrijfsleider, verantwoordelijk was voor het creëren van deze onveilige situatie en dat hij de zorgplicht van de werkgever niet had nageleefd. De rechtbank had eerder een taakstraf van 25 uren opgelegd, subsidiair 13 dagen hechtenis. Het hof bevestigde de bewezenverklaring van de feiten, maar legde de taakstraf in geheel voorwaardelijke zin op, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof benadrukte dat de focus van de strafoplegging bij de rechtspersoon diende te liggen, gezien de omstandigheden van de zaak en de aandacht voor veiligheid binnen het bedrijf na het ongeval. De uitspraak is gedaan in het kader van het economisch strafrecht, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor het medeplegen van de feiten, die als eendaadse samenloop werden gekwalificeerd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001759-19
Uitspraak : 23 november 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 mei 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-995102-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte terzake van:
de eendaadse samenloop van
medeplegen van aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt
en
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan,
veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 25 uren, subsidiair 13 dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen onder 1 en onder 2 ten laste is gelegd, meerdaadse samenloop zal aannemen en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 22 uren, subsidiair 11 dagen hechtenis.
Namens verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit en subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, onder aanvulling en verbetering van:
- de bewijsvoering;
- de kwalificatie van het bewezenverklaarde en
met uitzondering van:
- de opgelegde straf en de strafmotivering en
- de aangehaalde toepasselijke wettelijke bepalingen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft kanttekeningen geplaatst bij de feitelijke omstandigheden waaronder de verweten gedragingen zich zouden hebben voorgedaan, het opzet daarop van de verdachte en het causaal verband tussen het handelen/nalaten enerzijds en het te duchten gevaar anderzijds. Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd – kort samengevat – dat geen sprake is van een causaal verband tussen het handelen in strijd met het Arbeidsomstandighedenbesluit en het ongeval, zodat het ongeval niet in redelijkheid aan het handelen of nalaten van verdachte is toe te rekenen.
De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat, toen door een van de werknemers het veiligheidssysteem van de ontladingsmachine telkens werd omzeild, door de directie van de [rechtspersoon] externe expertise is ingeschakeld in de persoon van de heer [adviseur] . Dit heeft geleid tot een veiligheidsprotocol dat uitgaat van het zogenaamde vierogen-principe, welke werkwijze bij meerdere bedrijven die zich bezighouden met de productie van keramische producten, werd gehanteerd. Deze werkwijze is niet primair vanuit economisch oogpunt in het leven geroepen maar juist ter bescherming van werknemers, aldus de raadsman. Bovendien was de werkwijze niet evident onveilig en werd er niet structureel in de gevaren-zone gewerkt. Het ongeval was ook niet in strafrechtelijk verwijtbare mate voorzienbaar voor de verdachte omdat de werkwijze reeds jarenlang met instemming van de directie werd gehanteerd, in de praktijk goed liep en voor alle medewerkers duidelijk was. Bovendien is er geen sprake geweest van gevaarlijke situaties die zich eerder binnen de gevarenzone van de machine hadden voorgedaan. Het handelen van het slachtoffer [slachtoffer] zelf heeft bovendien in zeer grote mate bijgedragen aan het letsel.
Het vereiste bewijs voor opzet ontbreekt, ook in voorwaardelijke zin.
De bewijsvoering
Het hof is met de rechtbank van oordeel het ten laste gelegde onder 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte heeft als bedrijfsleider een werknemer arbeid laten verrichten in de gevarenzone van een niet geheel buitenwerking gestelde machine, wetende dat dit wel was voorgeschreven door de fabrikant van de machine in de handleiding bevattende veiligheidsvoorschriften. Het hof verwijst in het bijzonder naar de verklaring van [adviseur] van het Technisch Centrum Keramische Industrie die als bewijsmiddel 6 in het vonnis van de rechtbank is opgenomen.
De afgesproken werkwijze kan geenszins worden gerechtvaardigd door te verwijzen naar het later opgestelde protocol, alleen al omdat er sprake was van structureel werken binnen de veiligheidszone. Blijkens de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen stond het slachtoffer immers al geruime tijd (de hele dag) in de gevarenzone en kwam het zeker één keer per week voor dat een werknemer een hele dag in die zone moest staan. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesteld dat deze situatie incidenteel voorkwam, waarvoor het protocol wel was opgesteld. Bovendien werd het protocol niet nageleefd, doordat niet telkens expliciet goedkeuring van de bedrijfsleiding werd gegeven voor het werken in de gevarenzone.
Dit handelen moet aangemerkt worden als in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig.
Het hof is van oordeel dat door de verdachte willens en wetens een onveilige situatie is gecreëerd door, in plaats van het handhaven van de veiligheidsinstructies van de fabrikant van de ontladingsmachine, te werken met een protocol dat qua veiligheidsvoorschriften was afgezwakt ten opzichte van het protocol dat door de veiligheidsadviseur was ingebracht en daarmee onveiliger dan de veiligheidsinstructies van de fabrikant. Met het afzwakken van de veiligheid neemt de aanmerkelijkheid van de kans op ongevallen toe. Dat het slachtoffer en anderen mogelijk niet gehandeld zouden hebben conform de afgesproken werkwijze, doet niet af aan de aanmerkelijke kans. Veiligheidsregels dienen immers de werknemers ook te beschermen tegen menselijke fouten. De verdachte heeft deze kans, die ook is gerealiseerd, bewust aanvaard.
In het economisch strafrecht dient de term opzet in beginsel te worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat het opzet alleen gericht hoeft te zijn op de verweten gedraging, in dit geval het laten verrichten van werkzaamheden bij de ontladingsmachine waarbij de door de fabrikant voorgeschreven veiligheidsvoorschriften waren omzeild, en niet op de wederrechtelijkheid daarvan. De verdachte wordt als ervaren bedrijfsleider verondersteld bekend te zijn met de op werkgever rustende verplichting tot het naleven van de zorgplichten voortvloeiende uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandig-hedenbesluit. Uit het bovenstaande volgt dat de verdachte, als bedrijfsleider werkzaam binnen de rechtspersoon [rechtspersoon] ., heeft nagelaten de genoemde zorgplichten van de werkgever na te leven door de beveiligings-instructies van de fabrikant niet te handhaven, maar een andere onveiligere werkwijze toe te staan. Reeds hiermee is het causaal verband gegeven.
Het verweer wordt verworpen.
Het hof acht de ten laste gelegde feiten (overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en lichamelijk letsel door schuld), net als de rechtbank bewezen en bevestigt deze onder aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen, als in dit arrest weergegeven.
Aanvulling van bewijsmiddelen
De bewijsvoering komt mede te berusten op:
 Een geschrift, te weten een uittreksel uit de kamer van Koophandel d.d. 16 februari 2017, pagina 36-37, voor zover inhoudende:
Rechtspersoon
Rechtsvorm Besloten Vennootschap
Statutaire naam [rechtspersoon] .
Statutaire zetel [vestigingsplaats]

Onderneming

Handelsnaam [rechtspersoon]
Activiteiten Vervaardiging van keramische producten voor de bouw
Vestiging
Bezoekadres [vestigingsplaats]
Enig aandeelhouder [aandeelhouder]

Bestuurders

Naam [bestuurder 1]
Geboortedatum en -plaats [geboortedatum] , [geboorteplaats]
Bevoegdheid gezamenlijk bevoegd (met andere bestuurder(s)
Naam [bestuurder 2]
Geboortedatum en -plaats [geboortedatum] , [geboorteplaats]
Bevoegdheid gezamenlijk bevoegd (met andere bestuurder(s)
Verbeteringen van bewijsmiddelen
Het hof verbetert de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, in die zin dat:
 bewijsmiddel 1 wordt
aangevuldmet de opmerking van de arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar op pagina 76:
Ik informeerde de heer [slachtoffer] over een ongevalsonderzoek door inspectie SZW. Ik deelde hem mede dat ik hem wilde horen als getuige in verband met het onderzoek naar het arbeidsongeval dat hem op 30 november 2015 op de [rechtspersoon] . gelegen aan [vestigingsplaats] was overkomen.
 uit bewijsmiddel 2 wordt
geschraptde zinsnede op pagina 53:
Er zijn bij deze manier van werken wel kleine, bijna, ongevallen gebeurd. Alles bij elkaar een keer of drie/vier, tijdens het proces. De leiding is daarvan op de hoogte.
Verbetering bewijsoverwegingen
Het hof verenigt zich met de bewijsoverwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven onder het kopje “Het oordeel van de rechtbank” op de pagina’s 3 tot en met 7, met uitzondering van de volgende overwegingen, die door het hof worden
geschrapt:
(pagina 5 vonnis)
Die voorzienbaarheid klemt temeer nu de gehanteerde werkwijze - volgens verklaring van
werknemer [getuige] - heeft geleid tot een aantal kleine bijna-ongevallen, waarvan de
leiding volgens hem op de hoogte was. Verdachte heeft dat laatste ter terechtzitting
weersproken. De rechtbank ziet echter geen reden om aan deze verklaring van [getuige] te
twijfelen. Daarbij betrekt de rechtbank dat er op regelmatige basis werkoverleggen
plaatsvonden waarbij veiligheid een vast agendapunt was. De notulen van die overleggen
werden ter hand gesteld aan het management. De rechtbank neemt aan dat ofwel de door
[getuige] omschreven situaties in de werkoverleggen ter sprake zijn gebracht dan wel dat
deze - gelet op de ernst daarvan - direct ter kennis van de leiding zijn gebracht.
(pagina 6 vonnis bovenaan)
(…) maar ook was verdachte ervan op de hoogte dat zich enkele gevaarlijke situaties binnen de gevarenzone van de machine hadden voorgedaan.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat - gezien de andersluidende verklaring van [getuige] bij de raadsheer-commissaris in hoger beroep, inhoudende dat zijn verklaring over de kleine bijna-ongevallen zag op ongevallen als gevolg van het wegpakken van de stenen - niet in voldoende mate kan worden vastgesteld dat de door [getuige] aangehaalde kleine bijna-ongevallen te maken hadden met de gehanteerde en van de veiligheids-voorschriften afwijkende werkwijze, hetgeen de verdachte ook heeft betwist.
Echter, reeds de omstandigheid dat door werknemers onbewust of bewust fouten gemaakt kunnen worden maakt dat, gezien het feit dat de fabrikant van de ontladingsmachine veiligheidsvoorzieningen had getroffen, menselijk falen en de mogelijke en evidente gevolgen daarvan op of nabij een machine als de onderhavige met veel bewegende onderdelen, waarbij het risico op beknelling reëel is, voorzienbaar was.
Aanvulling bewijsoverwegingen
Medeplegen
Het hof stelt als toetsingskader het volgende voorop.
Allereerst geldt volgens bestendige jurisprudentie dat voor het medeplegen van een kwaliteitsdelict als onder feit 2 ten laste gelegd, niet is vereist dat alle medeplegers de kwaliteit van werkgever bezitten. Voldoende is dat een van hen de kwaliteit bezit en dat de ander daar weet van heeft of althans bewust de kans daarop aanvaardt.
[slachtoffer] was als uitzendkracht uitgeleend aan [rechtspersoon] in [vestigingsplaats] , alwaar hij al 5 jaar werkzaam was en onder meer werkzaamheden verrichtte bij de ontladingsmachine in de fabriek. Het hof is van oordeel dat de verdachte rechtspersoon [rechtspersoon] voldoet aan het bepaalde van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet en te beschouwen is als werkgever van het slachtoffer [slachtoffer] , hetgeen door de verdachte ook niet wordt betwist.
Voorts moet voor medeplegen op grond van bestendige jurisprudentie daarbij sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht dient te zijn.
Uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van het hof dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij alle deelnemers een voldoende materiële bijdrage van voldoende gewicht aan het delict hebben bijgedragen. De werkwijze die afwijkend was van de door de fabrikant opgestelde veiligheidsvoorschriften en die als onveilig wordt beschouwd, was bekend bij de verdachte, zijnde de bedrijfsleider binnen de rechtspersoon, en de medeverdachten en medebestuurders van de rechtspersoon [bestuurder 1] en [bestuurder 2] en was al jaren binnen het bedrijf een gangbare werkwijze. Er is door de leiding onderling over gesproken en uiteindelijk is de werkwijze met ieders instemming in een protocol vastgelegd. Onder deze omstandigheden is er sprake van medeplegen.
Kwalificatie
De rechtbank heeft geoordeeld dat ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De regeling van de bepalingen van samenloop geeft uitdrukking aan de gedachte dat iemand niet twee keer mag worden bestraft voor wat in wezen één strafrechtelijk relevant verwijt oplevert. Het gaat daarbij met andere woorden om het voorkomen van – kort gezegd – onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing bij een gelijktijdige berechting van verschillende, mogelijk sterk samenhangende strafbare feiten. Volgens inmiddels bestendige jurisprudentie geldt dat naar huidig inzicht een enigszins uiteenlopen van de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet in de weg staat aan het aannemen van eendaadse samenloop indien het in essentie om hetzelfde feitencomplex gaat. Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feiten-complex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.
In het onderhavige geval oordeelt het hof als volgt. De bewezenverklaarde feiten hebben gelijktijdig en op dezelfde locatie plaatsgevonden en zijn voortgekomen uit een wilsbesluit. Naar het oordeel van het hof worden echter in artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet verschillende belangen beschermd die in zodanige mate uiteen lopen dat sprake is van meerdaadse samenloop. De beschermde belangen van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht betreffen immers het menselijk lichaam en de lichamelijke integriteit an sich, terwijl de strekking van de arbeidsomstandig-hedenwet is gericht op het voeren door werkgevers van een dusdanig beleid inzake arbeids-omstandigheden dat er geen nadelige invloed is op de veiligheid en gezondheid van de medewerkers.
De kwalificatie van de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten behoort naar het oordeel van het hof te luiden als hieronder vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt;
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet en het daarop berustende artikel 7.4, derde lid, van het Arbeids-omstandighedenbesluit, door werknemers arbeid te laten verrichten binnen de gevarenzone van een ontladingsmachine terwijl deze, in strijd met de veiligheidsvoorschriften van de fabrikant van die machine, niet helemaal buiten werking was gesteld. Daardoor is een van de werknemers, te weten [slachtoffer] , op 30 november 2015 met zijn arm bekneld geraakt in de ontladingsmachine en heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele armbreuk, opgelopen. [slachtoffer] heeft daardoor maandenlang geheel niet en langdurig niet volledig kunnen werken.
Het hof overweegt dat de verdachte en de medeverdachten een onveilige situatie hebben gecreëerd door te werken met een protocol dat onveiliger was dan de veiligheidsinstructies van de fabrikant van de ontladingsmachine en dat dit mede vanwege het halen van de productie werd gedaan. Op zichzelf genomen mag een commercieel bedrijf handelen vanuit winst/productiedoeleinden, maar niet als daardoor de veiligheid van werknemers ernstig in gevaar komt.
Het hof heeft bij de straftoemeting ten voordele van de verdachte meegewogen dat hij, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 september 2022, niet eerder ter zake van enig strafbaar feit is veroordeeld.
Tevens heeft het hof acht geslagen op de omstandigheden dat na het ongeval flinke investeringen zijn gedaan om het productieproces te verbeteren en dat de werkwijze, waarbij in de gevarenzone van de ontladingsmachine werd gewerkt terwijl deze nog in werking is, niet meer wordt gehanteerd. Het hof overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting naar voren komt dat binnen de [rechtspersoon] oog is voor de veiligheid van werknemers, maar dat ten aanzien van het werken bij de ontladingsmachine destijds een verkeerde keuze is gemaakt.
Het hof is van oordeel dat het opleggen van een straf zoals de rechtbank heeft gedaan, te weten een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 25 uur, subsidiair 13 dagen hechtenis, in beginsel een passende straf is. Daarbij overweegt het hof dat, zelfs wanneer wordt uitgegaan van een aanvang van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in december 2015 zoals door de verdediging is aangevoerd, de rechtbank reeds in ruime mate rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg terwijl de rechtbank daartoe niet gehouden was gezien het aantal uren werkstraf dat is opgelegd (lager dan 100 uur).
Het hof ziet echter aanleiding om de door de rechtbank opgelegde taakstraf in geheel voorwaardelijke zin op te leggen. Alles overziend is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak, gezien de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en de aandacht die, zeker na het ongeval, aan veiligheid binnen het bedrijf is besteed, het zwaartepunt wat betreft de strafoplegging bij de rechtspersoon [rechtspersoon] . dient te liggen.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Ten slotte heeft het hof geconstateerd dat ook in hoger beroep voornoemde redelijke termijn is overschreden. Tussen het instellen van het hoger beroep namens de verdachte op 6 juni 2019 en het arrest van het hof op 23 november 2022 is een periode van 3 jaar en ruim 5 maanden verstreken. De redelijke termijn is in hoger beroep derhalve overschreden met 1 jaar en ruim 5 maanden, zonder dat dit aan de verdediging is te wijten. Echter, gezien de oplegging van een taakstraf in geheel voorwaardelijke zin, zal het hof met deze vaststelling volstaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 308 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7.4 van het Arbeidsomstandigheden-besluit, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van het bewezen verklaarde en de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Kwalificeert het onder 1 en 2 bewezenverklaarde als hiervoor vermeld.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
25 (vijfentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenstaande.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 23 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.