ECLI:NL:GHSHE:2022:3994

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
200.314.453_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen na heftige opvoedsituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder tot ondertoezichtstelling van haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder had in eerste aanleg een verzoek ingediend bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, dat op 19 juli 2022 was afgewezen. De moeder stelde dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling bedreigd werden en dat zij hulp nodig hadden binnen een gedwongen kader. De vader, die de kinderen sinds augustus 2021 bij zich heeft, voerde aan dat de kinderen goed gedijen en dat er geen ontwikkelingsbedreiging is. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 oktober 2022 zijn zowel de moeder als de vader gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen, ondanks hun heftige ervaringen in het verleden, momenteel goed functioneren en geen behoefte hebben aan ondertoezichtstelling. De kinderen hebben zelf aangegeven geen contact met de moeder te willen en voelen zich veilig bij de vader. Het hof concludeert dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging en dat de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling niet zijn vervuld. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 17 november 2022
Zaaknummer : 200.314.453/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/307093 / JE RK 22-1236
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G. Demir.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. van Biezen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Limburg, vestiging [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1](hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005;
  • [minderjarige 2](hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 augustus 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden, het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alsnog toe te wijzen en wel voor een termijn van één jaar en waar nodig reeds voorlopig onder toezicht te stellen voor een periode van ten hoogste drie maanden, althans de duur van de ondertoezichtstelling te beperken tot zes maanden, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof passend acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 september 2022, heeft de vader verzocht de moeder in het door haar ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek van de moeder af te wijzen; kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Van Kerkhof, kantoorgenoot van en waarnemend voor mr. Demir, namens de moeder;
- de vader, bijgestaan door mr. Van Biezen;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De moeder is met bericht van verhindering niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 juli 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De vader en de moeder hebben op 29 november 2013 te [plaats 1] hun partnerschap laten registreren. Bij beschikking van 16 februari 2015 heeft de rechtbank Den Haag de ontbinding van hun geregistreerd partnerschap uitgesproken. Deze beschikking is op 12 maart 2015 ingeschreven in het betreffende register van de burgerlijke stand. Tijdens de relatie van de vader en de moeder voorafgaand aan het geregistreerd partnerschap zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
3.2.
De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met toestemming van de moeder erkend. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij wonen bij de vader en hebben sinds augustus 2021 geen contact meer gehad met de moeder.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, eveneens van 19 juli 2022 (zaaknummer C/03/297540 / FA RK 21-3909), heeft de rechtbank - voor zover thans van belang - bepaald dat:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijf bij de vader hebben;
- er geen zorgregeling tussen de moeder en de kinderen wordt vastgelegd;
- de vader de moeder maandelijks schriftelijk informeert over hoe het met de kinderen gaat en een actuele foto bijvoegt;
- de door de vader te betalen kinderbijdrage op nihil wordt gesteld.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals door haar raadsman aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zij wijzen de moeder volledig af en hebben al geruime tijd een ernstig loyaliteitsconflict. De bijzondere curator heeft dat ook geconstateerd. De rechtbank gaat er ten onrechte van uit dat hiervoor hulpverlening binnen het vrijwillig kader tot stand zal komen. De moeder stelt hoger beroep in om hulp binnen het gedwongen kader te bewerkstelligen zodat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de hulp krijgen die zij zo hard nodig hebben. Zij doet dit niet om contact tussen haar en de kinderen te forceren. De moeder is zich er van bewust dat de ouder-kind relatie dusdanig verstoord is dat de kinderen op dit moment niet de ruimte voelen om het contact met de moeder op te pakken. Wel is de moeder van mening dat de vader de kinderen ook geen emotionele toestemming geeft om contact met de moeder te zoeken. De kinderen worden volledig weggestreept uit het leven van de moeder. Evenmin informeert hij de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Ter verwerking van de live-events die de kinderen hebben meegemaakt is het voor hen van groot belang dat zij hulpverlening krijgen. De vader heeft geen hulp gezocht en hij wil dat ook niet. De moeder wijst er nog op dat het voor [minderjarige 1] , gezien zijn leeftijd, bijna te laat is. Zodra hij meerderjarig is, zal hij zelf moeten beslissen en niet ontvankelijk zijn voor deelname aan enig hulpverleningstraject. Voor zover de vader van mening is dat het voor de kinderen voldoende is om met een familielid te praten, voert de moeder aan dat er meer kennis en kunde voor nodig is om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de tools te geven die zij nodig hebben om te kunnen verwerken wat er gebeurd is.
Daarnaast is gebleken dat de vader gezagsbeslissingen blijft nemen zonder de moeder daarbij te betrekken. Ook dat is een zorgelijke ontwikkeling. De enige mogelijkheid om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de hulp te geven die zij nodig hebben is middels een ondertoezichtstelling.
3.7.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. Eind 2014 is de moeder zonder overleg met de vader met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van [plaats 1] naar [plaats 2] vertrokken. De vader heeft hier destijds in berust om de goede vrede te bewaren. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaven na een tijdje echter aan graag bij de vader te willen wonen omdat de moeder niet goed voor hun zorgde en zij de kinderen verwaarloosde. Zo werd er nauwelijks voor hen gekookt, moesten ze vaak alleen blijven, misten ze veel lessen op school omdat er door hen fotoshoots gedaan moesten worden en werd van hen verwacht dat ze op hun halfbroertje zouden passen. Met behulp van de kinderombudsman heeft [minderjarige 1] mede namens [minderjarige 2] een brief naar de kinderrechter gestuurd met het verzoek hen te helpen weg te gaan bij de moeder. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds augustus 2021 onafgebroken bij de vader. Er is inmiddels een raadsonderzoek geweest en er is vanwege een andere zaak betreffende ouderlijke verantwoordelijkheden een bijzondere curator in de zin van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) benoemd. Deze bijzondere curator heeft aangegeven dat de relatie tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] enerzijds en de moeder anderzijds beschadigd is en dat er onder begeleiding van deskundige hulpverlening moet worden bezien of contactherstel haalbaar is. De bijzondere curator is van mening dat de kinderen vanwege hun leeftijd hier een bijzondere stem in hebben. De raad heeft de vader en de moeder geadviseerd hulpverlening in te schakelen om het contact tussen de moeder en [minderjarige 2] op gang te brengen en de relatie te herstellen. Wanneer [minderjarige 2] positieve ervaringen opdoet, komt er wellicht bij [minderjarige 1] ook ruimte. De raad heeft, aldus de vader, geconcludeerd dat er geen ruimte is om harde afspraken te maken over het contact tussen de moeder en de kinderen. Het contact zou er wel moeten zijn maar door dit nu af te dwingen, wordt er naar verwachting enkel meer weerstand gecreëerd. De moeder voert thans geen nieuwe inzichten, feiten of omstandigheden aan die zouden maken dat van dit advies zou moeten worden afgeweken. De vader stelt dat de moeder middels de ondertoezichtstelling contact met de kinderen probeert te forceren. De moeder ontkent dit weliswaar maar het een kan niet los van het ander worden gezien. Door het instellen van het hoger beroep blijft de moeder de wensen van de kinderen negeren. Uit de met de kinderen gevoerde gesprekken is immers duidelijk naar voren gekomen dat zij op dit moment geen ruimte voelen om het contact met de moeder op te pakken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] willen juist de rust die zij nu bij de vader ervaren. Zij hebben het vertrouwen in de moeder verloren. Gezien de omstandigheden waaronder zij bij de moeder opgroeiden, is dat begrijpelijk. De moeder laat haar eigen belangen prevaleren boven die van de kinderen. Dit blijkt des te meer uit het feit dat de moeder nog steeds geen enkele duidelijkheid heeft verschaft over de financiële inkomsten van de fotoshoots van de afgelopen jaren, terwijl de kinderen hier veel vragen over hebben.
De stelling van de moeder dat de kinderen niet openstaan voor hulpverlening binnen het vrijwillig kader, vindt geen steun in de feiten. [minderjarige 1] heeft zelf de weg gevonden naar de kinderombudsman en naar de kinderrechter. Zolang de kinderen geen duidelijke hulpvraag hebben, is de inzet van hulpverlening ook niet eens aan de orde. Het gaat momenteel goed met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij ervaren wel stress van het hoger beroep maar de structuur en geborgenheid die zij ervaren binnen het gezinsleven bij de vader heeft hen weer vertrouwen gegeven in een ouder en familie. Op school gaat het ook goed met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Er is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging en daarmee niet voldaan aan de vereisten voor een ondertoezichtstelling.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling afgeraden om een ondertoezichtstelling op te leggen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben weliswaar heftige gebeurtenissen meegemaakt maar zelf voor verandering gekozen. Er is geen sprake van negatieve beïnvloeding door de vader. Het lukt de moeder niet om de kinderen enige erkenning te geven voor hetgeen zij bij haar hebben meegemaakt. Dit zou (op termijn) best schadelijk kunnen zijn maar maakt niet dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Een ondertoezichtstelling zou de situatie alleen maar verslechteren. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten midden in het proces om alles een plekje te geven en zijn druk doende hun leven bij de vader weer op orde te krijgen. De raad ziet geen ontwikkelingsbedreiging en evenmin ziet de raad dat de vader geen hulp zou willen inzetten indien dat nodig mocht blijken.
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Op grond van het tweede lid van artikel 1:255 BW is een ouder ook bevoegd een ondertoezichtstelling te verzoeken indien de raad daartoe niet over gaat.
3.9.3.
Voorop gesteld dient te worden dat de moeder geen ondertoezichtstelling in het kader van de omgang verzoekt. De moeder erkent dat de relatie dusdanig verstoord is dat dit nu niet afgedwongen kan worden. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] geven zelf ook duidelijk aan geen contact met de moeder te willen.
3.9.4.
De moeder stelt dat de ondertoezichtstelling nodig is om de zorgen die er volgens haar bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn (met name een loyaliteitsconflict) weg te nemen. De moeder heeft de gestelde zorgen echter niet onderbouwd. Het hof heeft overigens ook geen concrete aanwijzingen dat het op dit moment niet goed gaat met de kinderen. Bij de gesprekken van het hof met de kinderen hebben zij gemotiveerd aangegeven geen contact met de moeder te wensen. Voorts hebben zij verklaard dat het goed gaat op hun opleiding respectievelijk school en dat zij goed in hun vel zitten en zich veilig voelen bij de vader. Ook uit de overgelegde stukken en het verdere verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weliswaar veel hebben meegemaakt in de opvoedsituatie bij de moeder, maar dat zij op dit moment mentaal sterk en positief in het leven staan. Zij hebben een fijne gesprekspartner aan hun tante, bij wie zij regelmatig spontaan langs gaan en die hun situatie goed kent. Er zijn ook geen zorgen over de opvoedsituatie bij de vader. Voorts is het hof ervan overtuigd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , eventueel met hulp van de vader, zelf de weg naar de hulpverlening weten te vinden indien dat op enig moment in de toekomst nodig mocht zijn. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben immers al eerder zelf hulp weten te vinden, toen zij via de kinderombudsman gebruik maakten van de informele rechtsingang.
3.9.5.
Er is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging en met de raad is het hof van oordeel dat dwingende hulpverlening binnen een ondertoezichtstelling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] contraproductief zal werken. Er is niet voldaan aan het wettelijke criterium als bedoeld in artikel 1:255 BW.
3.9.6.
Ten overvloede geeft het hof de moeder mee dat zij onvoldoende inzicht lijkt te hebben over hoe de kinderen de opvoedsituatie bij de moeder hebben ervaren. De kinderen hebben geen vertrouwen meer in de moeder omdat zij hun noden en behoeftes onvoldoende heeft onderkend en gezien. Er is sprake van een grote discrepantie tussen de visie van de moeder en de visie van de kinderen. Het is de vraag of juridische procedures dat kunnen oplossen.
De slotsom
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van de moeder dient te worden afgewezen en dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Roermond van 19 juli 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.D.M. Lamers, en M.A. Stammes en is op 17 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.