ECLI:NL:GHSHE:2022:3987

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
200.314.358_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot opheffing ondertoezichtstelling en vernietiging machtiging uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling en vernietiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. P.R. Klaver, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verleend aan de gecertificeerde instelling (GI) en het verzoek van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling was afgewezen. De kinderen staan sinds 18 maart 2019 onder toezicht van de GI, en de ondertoezichtstelling was laatstelijk verlengd tot 18 maart 2023.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2022 zijn de moeder, de GI, de vader en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De moeder voerde aan dat zij alles doet om contact tussen de kinderen en de vader te faciliteren, maar dat zij geen vertrouwen meer heeft in de GI. De GI daarentegen stelde dat de kinderen sinds de uithuisplaatsing bij de vader nauwelijks contact met de moeder hebben gehad en dat de moeder niet meewerkt aan een goede omgangsregeling. De vader bevestigde dat de kinderen goed gedijen bij hem en dat hij hen stimuleert om contact met de moeder te hebben.

Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk blijven, omdat de kinderen nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd. De moeder werd als blokkerende factor gezien in het contact tussen de kinderen en de vader. Het hof concludeerde dat de situatie niet verbeterd is en dat de verzoeken van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling en vernietiging van de machtiging tot uithuisplaatsing moesten worden afgewezen. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof verklaarde deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 november 2022
Zaaknummer: 200.314.358/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/02/396459 / JE RK 22-610 en C/02/397410 / JE RK 22-815
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.R. Klaver,
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] 2008,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum] 2011,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 augustus 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen in die zin dat alsnog wordt vernietigd de uitspraak ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing zodanig dat er geen uithuisplaatsing wordt opgelegd en voorts dat alsnog wordt toegewezen het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen op 17 oktober 2022, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 1 september 2022. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 11 mei 2022;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 17 oktober 2022;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de moeder voorgedragen brief, overgelegd op 25 oktober 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 18 maart 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 18 maart 2023.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank (onder zaaknummer C/02/396459 ) een machtiging verleend aan de GI om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 11 mei 2022 tot uiterlijk 18 maart 2023 uit huis te plaatsen bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, en (onder zaaknummer C/02/397410) het verzoek van de moeder tot opheffen van de ondertoezichtstelling afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder wordt ten onrechte als blokkerende factor gezien als het gaat om ongestoord contact tussen de vader en de kinderen. De moeder doet alles wat in haar vermogen ligt om ervoor te zorgen dat het goed gaat met de kinderen en dat dit contact er kan zijn. Door de gebeurtenissen in het verleden heeft zij geen vertrouwen meer in de GI. De moeder kan er met het vrijwillig hulpverleningskader vanuit de gemeente voor zorgen dat er een goede zorgregeling wordt uitgevoerd. Er is hulpverlening van [instantie] beschikbaar, maar deze kan niet gestart worden zolang de ondertoezichtstelling loopt. Met goede ondersteuning moeten de kinderen hun hoofdverblijf weer bij de moeder kunnen hebben.
3.6.
De GI voert in haar verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling,
- kort samengevat- het volgende aan.
De kinderen zijn op 13 mei 2022 overgeplaatst naar de vader. De jeugdbeschermer heeft daarbij de assistentie van politie ingezet omdat de moeder geen gehoor gaf aan het verzoek van de jeugdbeschermer om de overplaatsing te realiseren. Het doel van de overplaatsing was een regeling waarbij de kinderen bij beide ouders de helft van de tijd zouden zijn. Deze regeling was vanuit een verblijf van de kinderen bij de moeder niet mogelijk, omdat er geen omgang tussen de vader en de kinderen tot stand kwam. De kinderen hebben sinds de overplaatsing naar de vader slechts via sociale media contact gehad met de moeder, omdat de moeder de kinderen niet wil ontmoeten zolang ze bij de vader wonen. De kinderen begrijpen
niet dat de moeder zo reageert. De kinderen ontwikkelen zich volgens de school goed bij de vader. De moeder heeft aangegeven dat ze zich onveilig voelt bij contact met de kinderen als zij ook contact hebben met de vader. Uit niets is gebleken dat de vader een gevaar is voor de kinderen. De moeder denkt dat dit wel zo is en belast daarmee de kinderen, waardoor zij hun niet de gelegenheid kan bieden om onbelast contact te mogen hebben met hun vader. De GI ziet daarom nog steeds redenen om de kinderen bij de vader te laten wonen. De GI heeft Bureau Jeugdzorg ingeschakeld om een bemiddelende rol te spelen bij het contactherstel tussen de moeder en de kinderen, maar zij zijn niet verder gekomen dan twee gesprekken met de moeder. De GI is vervolgens op zoek gegaan naar een persoon uit het netwerk van de moeder om deze bemiddeling op zich te nemen, maar dit is tot op heden niet gelukt.
3.7.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende aangevoerd.
De kinderen zijn inmiddels gewend bij de vader en het gaat goed met hen. Zij hebben wel via sociale media contact met de moeder, maar hebben haar sinds de uithuisplaatsing niet meer gezien. De kinderen hebben aangegeven dat zij dit nog niet willen. De vader stimuleert de kinderen om contact te hebben met de moeder, maar vindt ook dat de GI een bemiddelende rol moet spelen bij het contactherstel. De kinderen hebben wel contact met de familie van de moeder. Daarnaast hebben zij sinds de uithuisplaatsing weer contact met de familie van de vader. Het is goed voor de kinderen om contact te hebben met beide ouders en de vader wil uiteindelijk toewerken naar een co-ouderschapsregeling.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd.
De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing dienen in stand te blijven. Het lukt partijen niet om de kinderen contact te laten hebben met beide ouders. De kinderen worden gedwongen te kiezen en zitten daardoor al jarenlang klem. Waar ze eerst voor de moeder kozen, kiezen ze nu voor de vader. Het is de hulpverlening tot nu toe niet gelukt om hier verandering in te brengen. Het vertrouwen van de moeder in de GI is geschaad door dingen die er in het verleden met de hulpverlening en de regievoering misgegaan zouden zijn. De samenwerking tussen de moeder en de GI verloopt daarom moeizaam. De raad heeft er echter geen vertrouwen in dat de problematiek van de kinderen in het vrijwillig kader kan worden opgelost. De problemen tussen de ouders maken dat kinderen niet normaal contact kunnen hebben met beiden. De oplossing moet zijn dat beide ouders uitdragen dat het goed is om contact te hebben met de andere ouder. Bij een verblijf van de kinderen bij vader blijft er ruimte voor een verdeling van de zorgtaken van de kinderen. Daar zijn beide ouders verantwoordelijk voor. Een eerste stap is het vinden van een partij die met de moeder in gesprek kan gaan.
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Ondertoezichtstelling
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:261 lid 1 BW kan de rechter de ondertoezichtstelling opheffen wanneer de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer zijn vervuld.
3.9.3.
Op basis van de overgelegde stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat de kinderen nog altijd ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat ook overigens is voldaan aan de vereisten, genoemd in artikel 1:255 BW. De rechtbank heeft in bestreden beschikking geoordeeld dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging is gelegen in het niet mee kunnen of willen werken door de moeder aan het tot stand brengen van onbelast contact tussen de kinderen en de vader en dat de moeder niet bereid of in staat is om gebruik te maken van de nodige hulpverlening om onbelast contact met beide ouders te realiseren en zo de ontwikkelingsbedreiging op te heffen.
Sinds de kinderen bij de vader zijn geplaatst hebben zij nauwelijks contact meer met de moeder en hebben zij de moeder niet meer gezien. De kinderen zitten in een loyaliteitsconflict en hebben daardoor het gevoel dat zij moeten kiezen voor één van de ouders. In het verleden is het niet gelukt om de hulp die er nodig was om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen op te heffen in het vrijwillig kader te realiseren. Ook nu heeft het hof er geen vertrouwen in dat de nodige samenwerking en verbetering tot stand komt door hulpverlening in het vrijwillig kader en dat het de ouders in dat vrijwillig kader zal lukken om ervoor te zorgen dat de kinderen met beide ouders onbelast contact hebben. Het hof zal daarom het verzoek van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling afwijzen.
Machtiging tot uithuisplaatsing
3.9.4.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.5.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. Het hof voegt daar het volgende aan toe. In de vier jaar voorafgaand aan de uithuisplaatsing kwam een structurele contactregeling tussen de vader en de kinderen op geen enkele manier van de grond doordat de daarvoor noodzakelijke medewerking van de moeder ontbrak. Uit de overgelegde stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is niet gebleken dat de moeder bij een thuisplaatsing van de kinderen wel haar medewerking aan contact met de vader zal verlenen. Ook is een thuisplaatsing bij de moeder nu niet aan de orde omdat de kinderen vanaf mei 2022 nauwelijks contact met de moeder hebben gehad en haar niet hebben gezien. Gelet daarop acht het hof het in het belang van de kinderen dat de uithuisplaatsing bij de vader wordt voortgezet.
Conclusie
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 mei 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en P.M.M. Mostermans en is op 17 november 2022 in het openbaar uitgesproken door
mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, griffier.