In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling en vernietiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. P.R. Klaver, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verleend aan de gecertificeerde instelling (GI) en het verzoek van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling was afgewezen. De kinderen staan sinds 18 maart 2019 onder toezicht van de GI, en de ondertoezichtstelling was laatstelijk verlengd tot 18 maart 2023.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2022 zijn de moeder, de GI, de vader en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De moeder voerde aan dat zij alles doet om contact tussen de kinderen en de vader te faciliteren, maar dat zij geen vertrouwen meer heeft in de GI. De GI daarentegen stelde dat de kinderen sinds de uithuisplaatsing bij de vader nauwelijks contact met de moeder hebben gehad en dat de moeder niet meewerkt aan een goede omgangsregeling. De vader bevestigde dat de kinderen goed gedijen bij hem en dat hij hen stimuleert om contact met de moeder te hebben.
Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk blijven, omdat de kinderen nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd. De moeder werd als blokkerende factor gezien in het contact tussen de kinderen en de vader. Het hof concludeerde dat de situatie niet verbeterd is en dat de verzoeken van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling en vernietiging van de machtiging tot uithuisplaatsing moesten worden afgewezen. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof verklaarde deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.