ECLI:NL:GHSHE:2022:3985

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
200.314.343_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling in hoger beroep met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 mei 2022, waarin een omgangsregeling is vastgesteld voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader verzoekt om wijziging van de omgangsregeling, die in 2020 is vastgesteld, omdat hij van mening is dat de huidige regeling te beperkend is en niet in het belang van de kinderen. De moeder daarentegen stelt dat de gewijzigde regeling goed functioneert en dat de kinderen voldoende rust krijgen na hun verblijf bij de vader.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2022 zijn beide ouders gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De vader heeft zijn zorgen geuit over de beperkte tijd die hij met de kinderen doorbrengt en de impact van de regeling op hun welzijn. De moeder heeft echter benadrukt dat de kinderen na hun verblijf bij de vader vaak vermoeid zijn en dat er geen structuur is in de opvoeding bij de vader.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de door de rechtbank vastgestelde gewijzigde omgangsregeling in stand moet blijven. Het hof oordeelt dat deze regeling in het belang van de kinderen is, omdat zij hierdoor voldoende rust krijgen en de mogelijkheid hebben om een goede band met beide ouders te onderhouden. De vader heeft niet aangetoond dat de huidige regeling niet in het belang van de kinderen is, en zijn verzoek tot wijziging wordt afgewezen. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 17 november 2022
Zaaknummer : 200.314.343/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/379581 / JE RK 22-251
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk,
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] , hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 4 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het dictum van die beschikking is hieronder weergegeven sub 3.5.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 4 augustus 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de weekendregeling en de verdeling van de zomervakantie en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de GI tot wijziging van de weekendregeling en de verdeling van de zomervakantie af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Van Wijk namens de vader;
  • de moeder;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
De vader is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Aangezien de ondertoezichtstelling op 4 augustus 2022 is geëindigd, is de GI vanaf die datum geen belanghebbende meer.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 7 april 2022 (bij V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 19 september 2022);
  • de brief van de GI d.d. 19 september 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie zijn de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De moeder oefent het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Met ingang van 4 februari 2021 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is op 4 augustus 2022 geëindigd.
3.3.
Bij beschikking van 22 september 2020 heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en de kinderen, waarbij de kinderen eenmaal per veertien dagen bij de vader verblijven van vrijdag na school tot zondag 18.00 uur, iedere donderdag na school tot na het avondeten en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te verdelen.
Eerste aanleg
3.4.
De GI heeft op de voet van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een verzoek bij de rechtbank ingediend tot wijziging van de voornoemde omgangsregeling.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de bij beschikking van 22 september 2020 vastgestelde omgangsregeling als volgt gewijzigd:
  • de kinderen verblijven bij de vader iedere donderdag in de schoolweken na schooltijd tot 19.00 uur; de vader haalt ze op bij school en brengt ze terug naar de moeder;
  • de kinderen verblijven bij de vader om de week op vrijdag na school tot zondag
  • de ouders zullen in schoolvakanties ieder de helft van de tijd met de kinderen doorbrengen, met de uitzondering van de zomervakantie. De tweede en derde week van de zomervakantie (14 dagen) gaan de kinderen naar de vader en de laatste drie weken zijn de kinderen bij de moeder;
  • uiterlijk 30 september, aan het begin van het nieuwe schooljaar, zal de moeder per schooljaar de verdeling van de vakanties naar vader sturen; de vader kan uiterlijk
  • de kinderen verblijven na vakantie het weekend voorafgaand aan school bij de moeder;
  • indien Vaderdag en Moederdag niet in het weekend vallen van de desbetreffende ouder, gaan de kinderen op Vaderdag van 11:00-18:00 uur naar de vader (de moeder brengt ze naar de vader en de vader brengt ze terug naar de moeder) en als Moederdag in het weekend van de vader valt brengt de vader de kinderen om 11.00 uur naar de moeder.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten in hoger beroep
3.7.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Hij was gedurende de laatste fase van de relatie van partijen huisman en derhalve de verzorger van de kinderen. De moeder was nagenoeg fulltime werkzaam. Gedurende de relatie heeft de moeder nooit bezwaar gehad tegen de wijze waarop de vader de kinderen verzorgde en invulling gaf aan het ouderschap, ondanks het feit dat de ouders heel verschillend zijn in persoonlijkheid en opvoedstijl.
Sinds eind 2019 werd uitvoering gegeven aan de omgangsregeling zoals later vastgelegd in de beschikking van 22 september 2020. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het contact tussen de vader en de kinderen, dat heel hecht is, nog meer beperkt. In de tijd die de vader met de kinderen doorbrengt dient sprake te kunnen zijn van wezenlijk contact. Op donderdag is er nauwelijks tijd voor quality time en is de vader voor een groot deel van de tijd aan het op en neer rijden. De zaterdag is ook volgepland met scouting en basketbal. Er blijft geen tijd over voor een dagje weg, behalve op zondag. Op zondag slapen de kinderen uit en blijft er na het ontbijt ook nog maar weinig tijd over. Volgens de rechtbank is sprake van een kleine wijziging, maar voor de vader voelt het als een behoorlijke inperking van de regeling. Hij mist de kinderen heel erg. De vader krijgt nog steeds hulpverlening vanuit [instantie 1] .
De vader is in staat een goede invulling aan de zorg voor de kinderen te geven en daarbij de nodige rustmomenten in te lassen. Hij wil graag dat de kinderen op zondag bij hem blijven eten en tot 19.00 uur dan wel tot 18.00 uur bij hem kunnen zijn. Ten aanzien van de zomervakanties kunnen de kinderen in week twee, drie en vier bij hem verblijven en is hij eventueel ook bereid om de kinderen naar activiteiten te begeleiden. Hij begrijpt dat het voor de kinderen wenselijk is om aan activiteiten deel te nemen en de vader is daar graag bij betrokken. Voor wat betreft het overige deel van het verzoek van de GI kan de vader zich hierin vinden.
3.8.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De door de rechtbank gewijzigde regeling wordt inmiddels nagekomen en dient in stand te blijven. De moeder merkt dat de kinderen op zondag meer tijd hebben om weer in hun eigen omgeving te landen. De zomervakantie is ook goed verlopen. Wat niet is veranderd is dat de kinderen nog steeds oververmoeid van de vader terugkomen, waardoor ze op zondag op tijd naar bed moeten gaan. De vader zegt al vier jaar dat de kinderen een eigen bed krijgen, maar hiervan komt niets terecht. In zoverre is er niets veranderd. Het is nog een enkele keer voorgekomen dat activiteiten worden gemist. Een keer is [minderjarige 1] niet bij scouting geweest en een andere keer heeft hij een training basketbal gemist. De kinderen sluiten inmiddels wel aan bij kinderfeestjes waarvoor ze worden uitgenodigd. De moeder betwijfelt of de vader teveel activiteiten met de kinderen onderneemt zoals door de GI in eerste aanleg is aangevoerd. Ze krijgt dit van de kinderen niet terug. De kinderen zouden bij de vader wel veel gamen. Er is in ieder geval geen structuur en regelmaat en de kinderen gaan bij de vader te laat naar bed.
De moeder wil verder nog het volgende opmerken. De vader doet het voor komen alsof de moeder tijdens de relatie meer bezig was met carrière maken dan met de kinderen. Er moest echter brood op de plank komen. De vader werkte toen niet en nu nog steeds niet en hij draagt in zoverre in financieel opzicht niets aan de kinderen bij. Hij wil wel de lusten, maar niet de lasten. Verder klaagt de vader over het feit dat hij op donderdag veel op en neer moet rijden in verband met het basketbal van [minderjarige 1] , waardoor er weinig quality time met de kinderen is, maar zo gaat het in het normale leven ook. Dat is bij de moeder niet anders. Indien de vader zoals hij stelt meer bij de kinderen betrokken wil zijn staat de moeder daaraan niet in de weg. De vader geeft echter geen gehoor aan het verzoek van de therapeut van [minderjarige 1] om deel te nemen aan PMT en hij reageert niet op appjes van de clubjes van de kinderen. De moeder betwijfelt of het de vader er echt om te doen is om meer tijd met de kinderen te hebben. Zij vermoedt dat het motief van de vader gelegen is in de ouderstrijd.
De kinderen vinden het wel leuk om naar de vader te gaan. Indien in de toekomst de activiteiten van de kinderen in de zomervakantie komen te vervallen, dan heeft de moeder er geen bezwaar tegen om opnieuw naar de verdeling van deze vakantie te kijken.
3.9.
De raad adviseert om de door de rechtbank vastgestelde gewijzigde omgangsregeling in stand te laten. Deze regeling is voor de kinderen het hoogst haalbare.
Er is een gezinsopname bij [instantie 2] geweest en vanuit [instantie 2] is gezien dat de vader in de opvoeding structuurloos is en te weinig grenzen stelt en dat hij zich niet laat begeleiden. Er is ondersteuning aan de vader aangeboden, maar de vader gaat hier niet op in. Daar komt bij dat de vader zijn gevoelens over de moeder op de kinderen projecteert.
De vader heeft de kinderen ook iets te bieden. Hij is een echte jongensvader die leuke dingen met de kinderen doet. In de huidige regeling kunnen de kinderen van beide ouders profiteren en krijgen de kinderen ook voldoende rust om aan leren toe te komen.
Het wettelijk kader
3.10.
Op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Uit het derde lid volgt dat, zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd, de op grond van het eerste lid vastgestelde regeling als een regeling als bedoeld in artikel 1:377a lid 2 BW geldt.
Op grond van artikel 1:377 a lid 2 BW stelt de rechter in eerste aanleg op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
De overwegingen van het hof
3.11.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader dient te worden afgewezen. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot deze beslissing is gekomen.
3.12.
Het staat niet ter discussie dat de vader een leuke vader voor de kinderen is en dat de jongens graag naar de vader gaan. Het is belangrijk dat zowel de vader als de moeder in staat worden gesteld om een goede band met de kinderen te onderhouden en leuke activiteiten met hen te ondernemen. Daar staat tegenover dat het voor de kinderen eveneens van belang is dat zij voldoende rust krijgen, dat zij aan hun ontwikkelingstaken toekomen en dat zij in staat worden gesteld om aan sport en overige activiteiten te doen. Verder is het van belang dat de kinderen niet worden belast met de problematiek op ouderniveau en dat zij met beide ouders een onbelast contact kunnen hebben. De omgangsregeling die voorheen tussen de vader en de kinderen werd uitgevoerd kwam onvoldoende aan deze belangen van de kinderen tegemoet. Uit de stukken is gebleken dat er in mei 2021 een gezinsopname bij [instantie 2] heeft plaatsgevonden. Uit de bevindingen is onder meer naar voren gekomen dat de vader de kinderen onvoldoende structuur en grenzen biedt en dat hij rigide is in zijn denkbeelden over hoe het leven van de kinderen eruit dient te zien. De gezinsopname heeft tot enkele adviezen en doelen geleid, waarbij de vader hulp is aangeboden om aan deze doelen te werken. De vader heeft van dit aanbod echter geen gebruik gemaakt en het is de GI niet gelukt om in het belang van de kinderen de gestelde doelen te verwezenlijken. Dit heeft de GI er op goede gronden toe doen besluiten om bij de rechtbank een wijziging van de omgangsregeling te verzoeken.
Immers, uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is voldoende aannemelijk geworden dat de kinderen alle lange tijd extreem vermoeid van een weekend of vakantie bij de vader terugkomen. De kinderen geven zelf bij de moeder aan dat zij bij de vader later dan bij de moeder naar bed te gaan. Dit is ook uit het onderzoek bij [instantie 2] naar voren gekomen. De vader geeft in dit verband aan dat de kinderen soms op de bank in slaap vallen (zie onder meer proces-verbaal eerste aanleg), omdat hij hen zo weinig ziet. Daarbij speelt vermoedelijk ook dat de kinderen bij de vader nog steeds geen eigen bed hebben. Door grote vermoeidheid kwamen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] volgens de school op een gegeven moment niet meer aan leren toe.
Verder hebben zich bij de vader bij herhaling situaties voorgedaan dat de kinderen niet naar een activiteit of training zijn gegaan en zij van de vader de opdracht kregen om te zeggen dat ze toen ziek waren. Daargelaten dat de vader hiermee aan de kinderen geen goed voorbeeld geeft, leiden dergelijke situaties ertoe dat de kinderen worden belast.
Daar komt bij, wat ook uit het onderzoek van [instantie 2] naar voren is gekomen, dat de vader zijn gevoelens en emoties over de moeder op de kinderen projecteert. De kinderen dreigen hierdoor tussen de ouders klem te komen.
Hoewel de vader herhaaldelijk op dit gedrag is aangesproken en hem adviezen zijn gegeven door zowel [instantie 2] als de GI op het gebied van structuur, rust en regelmaat, heeft hij deze adviezen niet dan wel onvoldoende opgevolgd en is geen verbetering bij de vader waargenomen. De vader is niet bereid of onmachtig op zijn eigen gedrag te reflecteren, waardoor hij zijn eigen belang boven het belang van de kinderen stelt.
Inmiddels wordt de huidige door de rechtbank vastgestelde gewijzigde regeling nagekomen. Hiermee zijn niet alle bovenstaande belemmeringen weggenomen, maar hebben de kinderen in ieder geval meer tijd om na een verblijf bij de vader tot rust te komen en blijft er nog steeds voldoende tijd en ruimte over om een goede band met de vader te behouden.
3.13.
Dit alles maakt dat het hof met de raad van oordeel is dat de door de rechtbank vastgestelde gewijzigde regeling voor de kinderen het maximaal haalbare is en dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat die regeling in stand blijft, zodat de grieven van de vader niet kunnen slagen.
3.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd dient te worden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 4 mei 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, H. van Winkel en P.M.M. Mostermans en is op 17 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.