ECLI:NL:GHSHE:2022:3969

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
200.275.831_01 en 200.279.084_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling verdeling nalatenschappen ouders in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep over de verdeling van de nalatenschappen van de ouders van de betrokken partijen. De zaak is ontstaan uit eerdere vonnissen van de rechtbank Limburg, waarbij de verdeling van de nalatenschappen van de vader en moeder aan de orde was. Het hof heeft in een tussenarrest van 17 mei 2022 beslissingen genomen over de verdeling van de nalatenschappen en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om actuele boedelbeschrijvingen over te leggen. De appellant, die pro se optreedt, heeft bezwaren geuit tegen de door de geïntimeerden opgestelde boedelbeschrijvingen en de wijze van afwikkeling van de nalatenschappen. Het hof heeft de ingediende boedelbeschrijvingen beoordeeld en vastgesteld dat de door de geïntimeerden gemaakte berekeningen correct zijn, waarbij het saldo van de nalatenschap van de moeder op € 116.698,50 en die van de vader op € 97.500,24 is vastgesteld. De verdeling van de nalatenschappen is vervolgens opnieuw vastgesteld, waarbij de erfgenamen van de ouders elk een deel van de nalatenschap toebedeeld hebben gekregen. Het hof heeft de bestreden vonnissen vernietigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is op 15 november 2022 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.275.831/01 en 200.279.084/01
arrest van 15 november 2022
in de zaak met zaaknummer
200.275.831/01van
[appellant] pro se en als versterferfgenaam van [persoon A] (deze laatste hierna: [persoon A] ),
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. G.H.J. Spee te Nijmegen,
tegen

1.[geïntimeerde 1] , pro se en als versterferfgenaam van [persoon A] ,wonende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. G.G.J. van Kooten te Veldhoven,
2.
[geïntimeerde 2] , pro se en als versterferfgenaam van [persoon A] ,wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.P.M. Bergmans te Maastricht,
3.
[geïntimeerde 3] , pro se en op de voet van artikel 118 Rv opgeroepen als versterferfgenaam van [persoon A] ,wonende te [woonplaats] ,
niet verschenen,
4.
[geïntimeerde 4],
pro se en op de voet van artikel 118 Rv opgeroepen als versterferfgenaam van [persoon A] ,
wonende te [woonplaats] ,
niet verschenen,
geïntimeerden,
in de zaak met zaaknummer
200.279.084/01van
[appellant],
pro se en als versterferfgenaam van [persoon A] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. G.H.J. Spee te Nijmegen,
tegen

1.[geïntimeerde 1] pro se en als versterferfgenaam van [persoon A] ,wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [geïntimeerde 1] ;
advocaat: mr. G.G.J. van Kooten te Veldhoven,
2.
[geïntimeerde 2] , pro se en als versterferfgenaam van [persoon A] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. J.P.M. Bergmans te Maastricht,
3.
[geïntimeerde 3] , pro se en op de voet van artikel 118 Rv opgeroepen als versterferfgenaam van [persoon A] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [geïntimeerde 3] ,
niet verschenen,
4.
[geïntimeerde 4],
pro se en op de voet van artikel 118 Rv opgeroepen als versterferfgenaam van [persoon A] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [geïntimeerde 4] ,
niet verschenen,
geïntimeerden,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 17 mei 2022 in het hoger beroep (in de zaak 200.275.831/01) van de door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer C/03/255289 / HA ZA 18-491 gewezen vonnissen van 28 augustus 2019 en 15 januari 2020 en in het hoger beroep (in de zaak 200.279.084/01) van het (aanvullend) vonnis van 19 februari 2020, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in beide zaken blijkt uit:
  • het tussenarrest van 17 mei 2022;
  • de akte van [geïntimeerde 1] van 14 juni 2022 met producties 10 t/m 17;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde 2] van 12 juli 2022;
  • de antwoordakte van [appellant] van 12 juli 2022;
  • de brief van het hof aan partijen van 31 augustus 2022 waarin is aangegeven dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] een antwoordakte mogen nemen op de antwoordakte van [appellant] ;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde 1] van 4 oktober 2022;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde 2] van 4 oktober 2022.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof diverse beslissingen genomen inzake de verdeling van de nalatenschappen van vader en moeder en is [geïntimeerde 1] in de gelegenheid gesteld om – rekening houdend met deze beslissingen – een actuele onderhandse boedelbeschrijving voor beide nalatenschappen over te leggen.
6.2.
[geïntimeerde 1] heeft onderhandse boedelbeschrijvingen opgesteld en aan de hand daarvan, rekening houdend met de beslissingen van het hof in het tussenarrest, het saldo van de nalatenschap van moeder becijferd op € 116.698,83 en het saldo van de nalatenschap van vader op € 97.500,24 (productie 11 [geïntimeerde 1] ).
In deze boedelbeschrijvingen is rekening gehouden met de netto verkoopopbrengst van de woning ad € 197.024,56, de getaxeerde waarde van de [merk auto] van € 750,- en de getaxeerde waarde van de [merk auto] van € 300,-. [geïntimeerde 1] heeft tevens de kosten van de depotrekening bij de notaris in mindering gebracht op het beschikbare saldo van de nalatenschappen.
6.3.
[geïntimeerde 2] heeft in zijn antwoordakte aangegeven dat hij zich aansluit bij de reactie van [geïntimeerde 1] , nu hij ervan overtuigd blijft dat zij correct, integer en met alle goede bedoelingen handelt om de afwikkeling van beide nalatenschappen, ook voor [appellant] , tot een goed einde te brengen. Voor het overige refereert [geïntimeerde 2] zich aan het oordeel van het hof.
6.4.
[appellant] is het, kort gezegd, niet met alle opgevoerde posten eens. Verder merkt hij in zijn antwoordakte op dat hij heeft verzocht om [geïntimeerde 1] te veroordelen een overdrachtsnotitie te laten verstrekken, waarin zij rekening en verantwoording aflegt over het door haar gevoerde beheer van de nalatenschappen. Daartoe is zij niet veroordeeld en [appellant] stelt dat het daardoor voor hem onmogelijk is zich een goed beeld te verschaffen van deze boedelbeschrijvingen. Hij kan het bestaan en de toedracht van de schulden van moeder en vader en vice versa niet herleiden omdat veel betalingen gedaan zijn via de privérekening van [geïntimeerde 1] , waar zij geen inzage in heeft willen geven.
6.5.
Het hof heeft in het tussenarrest van 17 mei 2022 in rechtsoverweging 3.33 al een bindende eindbeslissing gegeven, inhoudende dat [geïntimeerde 1] aan haar verplichtingen ter zake van het doen van rekening en verantwoording aan [appellant] en de overige erfgenamen heeft voldaan.
Voor een dergelijke beslissing geldt dat daarvan in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen. Dit kan volgens vaste jurisprudentie anders zijn indien de beslissing berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag, dan wel indien de eisen van een goede procesorde om een andere reden meebrengen dat de rechter zijn eindbeslissing heroverweegt, om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.
Voor zover [appellant] met zijn stelling op deze uitzondering een beroep heeft willen doen, ziet het hof geen aanleiding om deze beslissing te herzien. [appellant] heeft niet gemotiveerd waarom het hof op de bindende eindbeslissingen moet terugkomen. Ook overigens ziet het hof hier geen aanleiding toe.
6.6.
Het hof zal de door [geïntimeerde 1] opgestelde boedelbeschrijvingen als uitgangspunt nemen en beoordelen of de door [appellant] opgeworpen bezwaren aanleiding geven om posten te corrigeren.
Depotrekening
6.7.
[appellant] stelt dat de in de boedelbeschrijving opgenomen kosten van de depotrekening bij de notaris daar niet thuis horen, omdat dit geen nalatenschapsschulden zijn. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] refereren zich aan het oordeel van het hof.
6.8.
De vraag of deze kosten nalatenschapsschulden zijn is niet relevant. Al zou dat niet zo zijn, dan nog geldt dat [geïntimeerde 1] deze kosten op praktische wijze heeft verrekend met het beschikbare saldo van de nalatenschappen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om op dit onderdeel de boedelbeschrijvingen aan te passen, nu deze kosten zien op de verdeling van de verkoopopbrengst van de woning waar alle partijen in gerechtigd zijn.
Positie [geïntimeerde 3]
6.9.
Ten aanzien van de positie van [geïntimeerde 3] stelt [appellant] dat de legitieme portie moet worden gerelateerd aan de waarde van de activa en passiva op de peildatum, waardoor [geïntimeerde 3] niet hoeft bij te dragen in de lasten die nadien zijn opgekomen, maar ook dat hij niet profiteert van de nagekomen vruchten. Volgens [appellant] dient de som van € 187,63 dan ook buiten beschouwing te blijven.
Het door [geïntimeerde 1] aan [geïntimeerde 3] toegerekende bedrag van € 495,- dient ook buiten beschouwing te blijven omdat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde 3] dit bedrag ten behoeve van de nalatenschappen heeft voldaan.
Op de legitieme portie moet de waarde van de brommer (€ 290,-), die [geïntimeerde 3] geschonken heeft gekregen, in mindering worden gebracht.
6.10.
[geïntimeerde 1] erkent in haar antwoordakte dat de legitieme portie van [geïntimeerde 3] gerelateerd moet worden aan de waarde van de activa en passiva op de peildatum. Verder stelt zij gemotiveerd dat de aan [geïntimeerde 3] toegerekende betaling van € 495,- moet worden meegenomen in de boedelbeschrijving. Over de brommer voert [geïntimeerde 1] aan dat in eerste aanleg de door [appellant] aangegeven waarde iedere onderbouwing miste, zodat hiermee in de boedelbeschrijving door [geïntimeerde 1] terecht geen rekening is gehouden. [appellant] heeft volgens [geïntimeerde 1] tegen beide posten geen grieven gericht.
6.11.
Het hof is van oordeel dat tussen partijen niet in geschil is dat de legitieme portie van [geïntimeerde 3] gerelateerd moet worden aan de waarde van de activa en passiva op de peildatum. [appellant] heeft becijferd dat een som van € 187,63 buiten beschouwing moet blijven. [geïntimeerde 1] heeft dit bedrag niet betwist, zodat het hof dit bedrag in mindering zal brengen op de door [geïntimeerde 1] becijferde legitieme portie van [geïntimeerde 3] ad € 4.723,71 (productie 13 bij de akte na mondelinge behandeling van [geïntimeerde 1] ).
6.12.
Over het aan [geïntimeerde 3] toegerekende bedrag van € 495,- is het hof van oordeel dat de rechtbank hierover een beslissing heeft gegeven waartegen [appellant] geen grief heeft gericht. Pas in de antwoordakte na de mondelinge behandeling heeft [appellant] over deze post een nieuwe grief geformuleerd. De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel brengt mee dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan in de memorie van grieven, dan wel (in geval van incidenteel appel) in de memorie van antwoord worden aangevoerd. Een uitzondering hierop doet zich niet voor.
Het hof zal dan ook de boedelbeschrijvingen niet corrigeren naar aanleiding van dit door [appellant] opgeworpen bezwaar.
6.13.
Het hof overweegt dat – anders dan [geïntimeerde 1] stelt – [appellant] wel een grief heeft gericht tegen onder andere de niet in aanmerking genomen (waarde van de) brommer (zie grief 7, memorie van grieven onder 3.29). Het hof is echter van oordeel dat [appellant] , gezien de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde 1] , niet, althans onvoldoende, onderbouwd heeft gesteld dat aan de brommer een waarde moet worden toegekend van € 290,-. Het hof zal hier dan ook aan voorbij gaan.
Aanhangwagen
6.14.
[appellant] stelt voorts dat de aanhangwagen, waarvan [geïntimeerde 1] heeft erkend dat die aanwezig was, ontbreekt in de boedelbeschrijving. [appellant] kent daar een waarde aan toe van € 250,-.
[geïntimeerde 1] betwist dat de aanhangwagen nog een restwaarde heeft.
6.15.
Het hof overweegt dat [appellant] enkel gesteld heeft dat de waarde van de aanhangwagen in redelijkheid op € 250,- gesteld moet worden, zonder dit nader te onderbouwen. Gezien de betwisting door [geïntimeerde 1] had onderbouwing van dit bedrag echter wel op zijn weggelegen. Nu hij dit niet heeft gedaan gaat het hof aan deze niet onderbouwde stelling voorbij.
Inboedel en foto’s
6.16.
[appellant] stelt dat de inboedel, ook al is daar geen waarde aan toegekend, wel in de boedelbeschrijving opgenomen moet worden. Daarnaast wenst hij de originele foto’s waar hij zelf op staat en negatieven daarvan van [geïntimeerde 1] te ontvangen.
6.17.
[geïntimeerde 1] stelt dat [appellant] in eerste aanleg geen vordering heeft ingesteld over de foto’s. Zij is echter wel bereid de foto’s die in de woning zijn aangetroffen te controleren om te zien of daar foto’s bij zijn waar [appellant] op staat. Zij heeft toegezegd dat de foto’s waar [appellant] alleen op staat in origineel naar hem toegezonden worden en dat van de foto’s waar [appellant] en meerdere gezinsleden opstaan [geïntimeerde 1] een kopie aan [appellant] zal verstrekken.
6.18.
Het hof gaat ervan uit dat [geïntimeerde 1] deze toezegging zal nakomen en wijdt daar om die reden geen verdere overweging aan. Gezien het feit dat [appellant] geen vordering over de foto’s heeft ingesteld, behoeft daar niet op te worden beslist.
6.19.
Voor wat betreft de inboedel verwijst het hof naar rechtsoverweging 3.27 van het tussenarrest van 17 mei 2022.
Auto’s
6.20.
Tot slot acht [appellant] het redelijk dat ten aanzien van de te verkopen auto’s bepaald wordt dat deze niet aan een familielid of andere bekende worden verkocht en dat [geïntimeerde 1] met bewijsstukken onderbouwt welke opbrengst er is gerealiseerd.
6.21.
Het hof overweegt dat [geïntimeerde 1] voor de door haar opgestelde boedelbeschrijving van de nalatenschap van vader twee taxatierapporten heeft laten uitbrengen om de waarde van de twee auto’s vast te laten stellen. Het hof zal deze getaxeerde waarden bij de vaststelling van de verdeling van beide nalatenschappen in aanmerking nemen. Mocht bij verkoop blijken dat de waarde niet gelijk is aan de getaxeerde waarde, dan zal [geïntimeerde 1] dit moeten verrekenen met de hierna vastgestelde erfdelen. Het hof zal niet bepalen dat de auto’s niet aan een familielid of andere bekende worden gekocht, aangezien [geïntimeerde 1] heeft aangegeven dat de erfgenamen één gezamenlijk belang hebben, namelijk een zo gunstig mogelijke opbrengst dan wel voorkoming van kosten indien een verkoop niet meer mogelijk blijkt en de auto’s naar de sloop moeten. Aan wie er dan verkocht wordt, doet dan niet ter zake. Het hof zal ook niet bepalen dat [geïntimeerde 1] met bewijsstukken moet onderbouwen welke opbrengst is gerealiseerd, nu dit al in haar taak als executeur is begrepen.
Vaststelling verdeling
6.22.
Rekening houdend met het voorgaande zal het hof de nalatenschappen van moeder en vader vaststellen.
Nalatenschap moeder
6.23.
Het saldo van de nalatenschap van moeder heeft [geïntimeerde 1] becijferd op € 116.698,50 (zie productie 11 [geïntimeerde 1] ). Ieder van de deelgenoten is hiervan 1/6e deel erfgenaam. [geïntimeerde 1] heeft de door haar ontvangen huurinkomsten en de door haar betaalde kosten voor de woning en degelijke met haar erfdeel verrekend. Ook is het door [appellant] betaalde bedrag met zijn erfdeel verrekend. Dit is door partijen niet betwist. Het hof zal dan overeenkomstig de boedelbeschrijving van de nalatenschap van moeder (producties 12 en 13 [geïntimeerde 1] ) de erfdelen als volgt vaststellen:
de erfgenamen van [persoon A] : € 19.898,58
[appellant] : € 20.210,83
[geïntimeerde 2] : € 19.898,58
[geïntimeerde 1] : € 16.893,68
[geïntimeerde 3] : € 19.898,58
[geïntimeerde 4] : € 19.898,58
Nalatenschap vader
6.24.
Het saldo van de nalatenschap van vader heeft [geïntimeerde 1] becijferd op € 97.500,24 (productie 11 [geïntimeerde 1] ). [geïntimeerde 3] is in de nalatenschap van vader in de legitieme gesteld. Zijn legitieme aanspraak heeft [geïntimeerde 1] becijferd op € 4.723,71 (productie 12 [geïntimeerde 1] ). Hierop dient in mindering gebracht te worden het hiervoor onder 6.11 genoemde bedrag ad € 187,63 zodat de legitieme aanspraak van [geïntimeerde 3] € 4.536,08 bedraagt. Het bedrag van € 187,63 dient vervolgens over de overige erfgenamen, die ieder voor 1/5e deel gerechtigd zijn in de nalatenschap van vader, verdeeld te worden, ofwel ieder € 37,52. Op deze erfdelen heeft [geïntimeerde 1] ook hier de door haar ontvangen huurinkomsten en de door haar betaalde kosten voor de woning en degelijke met haar erfdeel verrekend alsmede is het door [appellant] betaalde bedrag met zijn erfdeel verrekend. Het hof zal de erfdelen in de nalatenschap van vader als volgt vaststellen:
de erfgenamen van [persoon A] : € 19.043,14 (€ 19.005,62 + € 37,52)
[appellant] : € 19.355,39 (€ 19.317,87 + € 37,52)
[geïntimeerde 2] : € 19.043,14 (€ 19.005,62 + € 37,52)
[geïntimeerde 1] : € 16.479,32 (€ 16.441,80 + € 37,52)
[geïntimeerde 3] : € 4.536,08
[geïntimeerde 4] : € 19.043,14 (€ 19.005,62 + € 37,52)
6.25.
Nu het hof de verdeling van de nalatenschappen opnieuw zal vaststellen, zullen de bestreden vonnissen van 28 augustus 2019, 15 januari 2020 en het aanvullend vonnis van 19 februari 2020 worden vernietigd.
6.26.
Het hof zal, gelet op de relatie tussen partijen en de aard van het geschil, de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij in beide instanties zijn eigen kosten draagt.

7.De uitspraak

Het hof:
in beide zaken:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
stelt de verdeling van de nalatenschap van moeder aldus vast dat van het saldo van deze nalatenschap per 14 juni 2022 van € 116.698,50 aan (de erfgenamen van) [persoon A] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] ieder toekomt een bedrag van € 19.898,58, aan [appellant] een bedrag van € 20.210,83 en aan [geïntimeerde 1] een bedrag van € 16.893,68;
stelt de verdeling van de nalatenschap van vader aldus vast dat van het saldo van deze nalatenschap per 14 juni 2022 van € 97.500,42 aan (de erfgenamen van) [persoon A] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 4] ieder toekomt een bedrag van € 19.043,14, aan [appellant] een bedrag van € 19.355,39, aan [geïntimeerde 1] een bedrag van € 16.479,32 en aan [geïntimeerde 3] een bedrag van € 4.536,08;
compenseert de proceskosten in beide instanties in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, M.E. Smorenburg en J. van der Steenhoven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 november 2022.
griffier rolraadsheer