ECLI:NL:GHSHE:2022:3958

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
20-002786-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1997, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden voor opzettelijk handelen in strijd met het verbod van de Opiumwet. De politierechter had vastgesteld dat de verdachte op 21 april 2021 in de gemeente Borsele ongeveer 388,8 gram heroïne aanwezig had. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis, waarbij de verdediging primair een vrijspraak bepleitte en subsidiair een lichtere straf vroeg, gezien het feit dat de verdachte een first offender was.

Het hof heeft het beroep van de verdachte behandeld en de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis van de politierechter. Na het onderzoek op de zitting heeft het hof geconcludeerd dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. Het hof heeft de bewijsvoering van de politie en het NFI in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat er een sluitende 'chain of evidence' was, die bevestigde dat de verdachte de heroïne had weggegooid vanuit zijn auto.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden. De inbeslaggenomen heroïne werd onttrokken aan het verkeer. Het hof heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor de samenleving in zijn overwegingen meegenomen, en heeft geoordeeld dat een lichtere straf niet passend was, ondanks het feit dat de verdachte voor het eerst met de Opiumwet in aanraking kwam.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002786-21
Uitspraak : 3 november 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 26 november 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-216030-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft verdachte ter zake van:
-opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
De verdediging heeft primair een vrijspraakverweer gevoerd en heeft subsidiair een straftoemetingverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 april 2021 te [locatie] , gemeente Borsele, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 388,8 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 april 2021 in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad 388,8 gram heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is in de kern allereerst aangevoerd dat verdachte niets uit zijn auto heeft gegooid. Verder is aangevoerd dat er geen “chain of evidence” kan worden vastgesteld dat hetgeen uit de auto is gegooid, ook datgene is wat in de berm is aangetroffen. Evenmin kan worden vastgesteld dat wat in de berm is aangetroffen hetgeen is waarvan het NFI heeft vastgesteld dat het heroïne is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt [1] .
Voor wat betreft het uit de auto gooien heeft verbalisant [verbalisant] gerelateerd [2] dat hij ziet dat er uit een rijdende auto via het geopende raam van het bijrijdersportier een plastic zak uit de auto wordt gegooid en dat deze op de groenstrook tussen de rijbaan en het fietspad terechtkomt. Nadat verbalisant [verbalisant] de auto een stopteken heeft gegeven, blijkt alleen verdachte in de auto te zitten.
Aanvullend heeft deze verbalisant gerelateerd [3] dat op het moment dat er iets uit de auto werd gegooid, de afstand tot zijn voertuig ongeveer 150 meter tot 200 meter was en dat het algemene verkeersbeeld zeer rustig was en er ten tijde van de dumping geen andere voertuigen of personen in de omgeving waren.
Verder is door voormelde verbalisant over het moment van het uit de auto gooien nog gerelateerd [4] , dat tijdens de “vlucht” de uit de auto gegooide zak tegen de deurstijl/bovenzijde van het openstaande raam van de auto is gekomen, waardoor deze zak uiteenviel in meerdere transparante plastic zakken. In totaal waren het drie zakken die open waren en waarin verschillende kleine verpakkingen zaten, met een zelfde transparante verpakking als de grote zakken. Het waren ook zakken met transparante verpakkingen waarvan de verbalisant had gezien dat deze uit het raam werden gegooid. In de omgeving van deze zakken lag(en) geen andere goederen of afval.
Uit een kennisgeving inbeslagneming [5] volgt dat de drie aangetroffen zakken in beslag zijn genomen, dat het gewicht van de totale inhoud 388 gram bedroeg en dat daaraan een goednummer is gekoppeld eindigend op “6070”.
Verder blijkt uit een bewijs van ontvangst (overdracht) [6] dat een monster uit het goednummer eindigend op “6070” is genomen en dat daaraan een goednummer eindigend op “6536” alsmede het spooridentificatienummer AAJD6418NL zijn gekoppeld.
Uit een ter zitting in hoger beroep op 20 oktober 2022 overgelegde aanvraag NFI-onderzoek [7] blijkt dat stukken van overtuiging aan het NFI zijn toegezonden waarbij vorenstaande goednummers van de bronpartij (eindigend op “6070”) en de monsterpartij (eindigend op “6536”) alsmede voormeld SIN-nummer (AAJD6418NL) worden genoemd.
Het NFI heeft op de aanvraag gerapporteerd dat de monsterpartij heroïne bevatte [8] .
Het hof is – anders dan de verdediging – van oordeel dat vorenstaand samenstel van bevindingen een sluitende “chain of evidence” oplevert. Met andere woorden, uit de bevindingen en hetgeen is gerelateerd omtrent de inbeslagneming, monsterneming en inzending aan het NFI volgt dat verdachte de zak uit de auto heeft gegooid, dat deze zak in meerdere kleine zakjes in de berm is terechtgekomen, dat de inhoud van deze zakjes is bemonsterd en aan het NFI is toegezonden en dat dit uiteindelijk heeft vastgesteld dat het ging om heroïne. Daarmee is bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en wordt het andersluidende standpunt van de verdediging verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft 388,8 gram heroïne aanwezig gehad. Daarvoor heeft de politierechter aan verdachte een gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd. Achter dit oordeel heeft de advocaat-generaal zich geschaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat met een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf kan worden volstaan. Daarbij is gewezen op de omstandigheid dat verdachte first offender is.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijk strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat harddrugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Evenals de politierechter legt het hof aan verdachte op een gevangenisstraf van 2 maanden. Deze straf is in lijn met hetgeen de oriëntatiepunten straftoemeting indiceren voor een hoeveelheid harddrugs die verdachte aanwezig heeft gehad.
Het hof gaat voorbij aan het betoog van de verdediging om een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf op te leggen nu de ernst van het bewezenverklaarde feit zich verzet tegen oplegging van een dergelijke strafmodaliteit. Dat verdachte first offender is voor wat betreft Opiumwetdelicten doet hieraan niet af.
Beslag
De inbeslaggenomen heroïne [9] zal ingevolge het bepaalde in artikel 13a Opiumwet aan het verkeer onttrokken worden verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de inbeslaggenomen 388,8 gram heroïne.
Aldus gewezen door:
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 3 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P.T. Gründemann is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.De paginanummers in de hierna opgenomen voetnoten verwijzen – voor zover niet anders wordt vermeld - naar het proces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, basisteam Zeeuws-Vlaanderen, registratienummer: [nummer], doorgenummerde dossierpagina’s 1 t/m 33.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 21 april 2021, p. 3
3.Proces-verbaal van bevindingen van 22 april 2021, p. 5
4.Separaat proces-verbaal van bevindingen van 17 augustus 2021
5.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 31
6.Separaat Aanvullend proces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, basisteam Zeeuws-Vlaanderen, van 9 december 2021
7.Aanvraag onderzoek Nederland Forensisch Instituut, afdeling verdovende middelen, van 24 april 2021
8.Rapport NFI van 21 juni 2021, p. 30.
9.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 31