ECLI:NL:GHSHE:2022:3943

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
20-001160-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake verkrachting door meerdere personen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de verdachte was veroordeeld voor verkrachting door twee of meer verenigde personen. De rechtbank had de verdachte een jeugddetentie van 10 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en de vordering van de benadeelde partij was toegewezen tot een bedrag van € 7.238,17, te vermeerderen met wettelijke rente. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak en niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de inconsistenties die door de verdediging werden aangevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen, maar later fragmentarisch is gaan verklaren, wat zijn geloofwaardigheid heeft aangetast.

Het hof heeft de bewijsmiddelen en de argumenten van de verdediging zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte samen met anderen de verkrachting heeft gepleegd. De verdediging's verzoek om de medeverdachte opnieuw als getuige te horen werd afgewezen, omdat het hof geen noodzaak zag voor aanvullend bewijs. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001160-21
Uitspraak : 26 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 26 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-865101-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
volgens eigen mondelinge opgave ter terechtzitting verblijvende te
[adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘verkrachting terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 7.238,17, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit een bedrag van € 238,17 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 7.000,- ter zake van immateriële schade. Verder is aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor een bedrag van € 7.238,17, te vermeerderen met de wettelijke rente, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 71 dagen gijzeling.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, onder aanvulling van gronden.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit en heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop het berust, met dien verstande dat het hof het vonnis aanvult met de navolgende bewijsoverwegingen.
Aanvullende bewijsoverwegingen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep – op de gronden als nader in de pleitnota verwoord – integrale vrijspraak bepleit. Deze gronden houden – samengevat – het volgende in. De verklaringen van aangeefster zijn inconsistent, tegenstrijdig en onbetrouwbaar en kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Ook de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] is niet betrouwbaar. Primair dient de verklaring van [medeverdachte 1] daarom te worden uitgesloten van het bewijs. Indien het hof de verklaring van [medeverdachte 1] toch voor het bewijs zou willen gebruiken, verzoekt de verdediging subsidiair om hem opnieuw als getuige te horen.
De verdachte heeft verklaard dat aangeefster seksuele handelingen verrichtte bij een ander en dat hij daar op een gegeven moment bij is gaan staan, waarbij hij zichzelf heeft afgetrokken. Daarbij zou zijn sperma op aangeefster terecht kunnen zijn gekomen. De verdachte is niet seksueel binnengedrongen bij aangeefster en zou evenmin een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het seksueel binnendringen bij aangeefster door een ander, laat staat dat de verdachte aangeefster daartoe zou hebben gedwongen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht evenals de rechtbank het primair tenlastegelegde, verkrachting terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, wettig en overtuigend bewezen op grond van de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] is niet voor het bewijs gebruikt. Gelet hierop, is niet aan de voorwaarde voldaan die ten grondslag ligt aan het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om hem opnieuw als getuige te horen. Ook overigens ziet het hof geen noodzaak om hem nogmaals als getuige te (laten) horen.
Anders dan de verdediging maar met de advocaat-generaal acht het hof de verklaringen van aangeefster betrouwbaar voor zover deze voor het bewijs zijn gebruikt. Zij heeft op de voor het bewijs meest redengevende feiten en omstandigheden in de kern genomen voldoende consistent en consequent verklaard en haar verklaringen vinden voldoende steun in de inhoud van andere bewijsmiddelen, zoals de resultaten van het opsporingsonderzoek met betrekking tot haar verdwenen telefoon en haar later in het water aangetroffen fiets, in de buurt van de plaats delict, en de resultaten van het DNA-onderzoek.
Het hof verwijst verder naar hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen op pagina 2 en 3 van het beroepen vonnis.
Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, dat hij er alleen bij is gaan staan toen aangeefster met een ander seksuele handelingen verrichtte en dat hij zichzelf daarbij heeft afgetrokken, waardoor zijn sperma op aangeefster terecht kan zijn gekomen, acht het hof niet aannemelijk geworden. Het hof gaat dan ook aan dat scenario voorbij. Met de rechtbank stelt het hof vast dat de verdachte zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Naargelang de verdachte werd geconfronteerd met belastende onderzoeksbevindingen van de politie en de resultaten van het DNA-onderzoek is hij fragmentarisch gaan verklaren en heeft hij zijn verklaringen telkens daarop afgestemd. Op nadere vragen van de rechtbank ter terechtzitting in eerste aanleg en van het hof ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte niet tot nauwelijks willen antwoorden. Het hof acht de verklaringen van de verdachte dan ook ongeloofwaardig.
Wat betreft het bewijs van dwang overweegt het hof het volgende. Ter terechtzitting in hoger beroep is aan de orde geweest dat een andere strafkamer van dit hof bij arresten van 18 juli 2022 in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] dwang niet bewezen heeft geacht en die medeverdachten heeft vrijgesproken van de primair tenlastegelegde verkrachting. De onderhavige strafkamer van het hof komt echter tot een andere waardering van de bewijsmiddelen en acht met de rechtbank dwang wel bewezen. Het hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen op pagina 3 en 4 van het vonnis en verwijst daar kortheidshalve naar.
Met betrekking tot het medeplegen (‘tezamen en in vereniging met anderen’) stelt het hof het volgende voorop. Voor een bewezenverklaring van medeplegen moet sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht moet zijn. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
Voor de vraag of sprake is van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt, nu het erom gaat dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de gebruikte bewijsmiddelen en hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen op pagina 4 van het beroepen vonnis, dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders bij de verkrachting van aangeefster, waarbij de intellectuele en materiële bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht was. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangeefster tezamen en in vereniging met anderen heeft verkracht.
Kortom, de door de verdediging gevoerde bewijsverweren worden verworpen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes, griffier,
en op 26 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Scheele is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.