ECLI:NL:GHSHE:2022:3929

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
200.314.332_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsbescherming en de rol van de gecertificeerde instelling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2014, die onder toezicht staat van de Stichting Jeugdbescherming Brabant. De moeder van de minderjarige is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 27 mei 2022 de ondertoezichtstelling had verlengd tot 4 december 2022. De moeder is van mening dat de verlenging van de ondertoezichtstelling niet gerechtvaardigd is en dat deze in strijd is met internationale verdragen die de rechten van kinderen en vrouwen beschermen. De vader van de minderjarige heeft aangegeven dat hij het traject bij de gezinsmanager heeft stopgezet vanwege persoonlijke problemen en financiële moeilijkheden. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige nog steeds ernstig wordt bedreigd. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, omdat de GI nog niet in staat was om de situatie van de minderjarige en de ouders volledig te beoordelen en er nog geen duidelijke stappen zijn gezet richting een afronding van de ondertoezichtstelling. Het hof heeft benadrukt dat de GI de tijd moet krijgen om de rapportage van de gezinsmanager te bestuderen en om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor contactherstel tussen de minderjarige en de vader. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 4 december 2022, zodat de GI de gelegenheid heeft om verder onderzoek te doen en de situatie zorgvuldig te evalueren.

Uitspraak

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 10 november 2022
Zaaknummer : 200.314.332/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/395510 / JE RK 22-420
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] , mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden wordt aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.J.P. van Riel,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: de moeder is het niet eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 mei 2022 (mondeling uitgesproken) en op 10 juni 2022 op schrift uitgewerkt onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, ingekomen bij het hof op 4 augustus 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift van 21 september 2022, ingekomen bij het hof op 22 september 2022, heeft de GI het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 27 mei 2022;
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 18 augustus 2022;
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 23 september 2022, met bijlage.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 september 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van de vader;
- de GI: vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.1.
De raad heeft bij brief van 26 september 2022 aangegeven niet tijdens de mondelinge behandeling te zullen verschijnen.
2.4.2.
De vader is, zonder kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
[minderjarige] is door de vader erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.3.
[minderjarige] is met ingang van 4 mei 2020 onafgebroken onder toezicht gesteld van de GI.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 4 december 2022.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] moet niet verlengd worden. Verlenging van de ondertoezichtstelling levert strijd op met artikel 3 en 19 van het IVRK, artikel 31 van het verdrag van Istanbul en het verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), waarbij de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met het risico op geweld vanuit de vader richting de moeder en [minderjarige] . Volgens de moeder is er bij de vader sprake van coercive control en door te bepalen dat er onbegeleid contact moet komen en de GI de mogelijkheden daartoe moet onderzoeken, worden de rechten en de veiligheid van zowel de moeder als [minderjarige] geschonden.
3.7.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader heeft het traject bij de Gezinsmanager vanuit zijn kant stopgezet, omdat het hem te zwaar viel. De vader heeft er alles aan gedaan om mee te werken en te bewijzen dat er geen sprake is van een risico op geweld richting de moeder en [minderjarige] . Het beroepschrift van de moeder met daarin alle aantijgingen is hem zwaar gevallen. Daar komt nog bij dat de vader financiële problemen heeft, onder bewind staat en leeft van een uitkering uit hoofde van de Participatiewet. De vader verzoekt het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen. De vader ziet nog een taak voor de GI om te onderzoeken hoe de vader betrokken kan worden in het leven van [minderjarige] .
3.8.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. De GI vindt dat de bestreden beschikking bekrachtigd moet worden. De GI heeft de rapportage van de Gezinsmanager pas zeer recent ontvangen en heeft nog niet de gelegenheid gehad om te kunnen onderzoeken aan welke doelen binnen de lopende ondertoezichtstelling nog kan worden gewerkt. De GI wil zich hierover beraden en beoordelen of er een afronding kan plaatsvinden, dan wel dat er om verlenging verzocht zal worden. Het is daarom op dit moment te vroeg om de ondertoezichtstelling af te sluiten.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.3.
Evenals de rechtbank, en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en weging overneemt, is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd dient te worden. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.9.4.
Naar het oordeel van het hof wordt de ontwikkeling van [minderjarige] nog steeds ernstig bedreigd. De doelen van de ondertoezichtstelling die gericht waren op het vormgeven van het contact tussen [minderjarige] en de vader, het [minderjarige] kunnen geven van een eigen beeld van de vader in verband met zijn identiteitsontwikkeling en de ouders inzicht geven in het eigen aandeel in het geheel zijn niet (geheel) behaald. Onderhavig verzoek over de verlenging van de ondertoezichtstelling is bij de rechtbank gelijktijdig behandeld met het verzoek om vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . Dit laatste verzoek is bij beschikking van dezelfde datum (27 mei 2022) door de rechtbank afgewezen, omdat de ouders een eindbeslissing wilden én omdat de ondertoezichtstelling verlengd werd door de rechtbank: dit gaf De Gezinsmanager de gelegenheid om te onderzoeken of er nog mogelijkheden waren tot contactherstel en zo nodig een verzoek omgang in te dienen.
In de afgelopen periode is vervolgens geprobeerd om onder begeleiding van de Gezinsmanager de contacten tussen [minderjarige] en de vader te hervatten en de ouders hierin ondersteuning te bieden. Er hebben begin 2022 twee begeleide contacten plaatsgevonden tussen [minderjarige] en de vader. Uit het verslag van de Gezinsmanager van 21 september 2022 blijkt dat de vader het traject op 23 mei 2022 heeft stopgezet, omdat er op dit moment teveel speelt in het leven van de vader. De advocaat van de vader heeft dit tijdens de mondelinge behandeling verder toegelicht. Uit de rapportage blijkt voorts dat zowel de GI als de Gezinsmanager hebben geprobeerd contact te leggen met de vader om de hulpverlening en de bezoeken met [minderjarige] te kunnen hervatten. De vader heeft hier niet aan meegewerkt. De Gezinsmanager adviseert de GI om het contact tussen [minderjarige] en de vader voor nu te laten rusten. De vader moet de afspraken rondom de omgangsregeling kunnen dragen en daarin het belang van [minderjarige] kunnen zien. De vader lukt het op dit moment niet, zo blijkt uit de rapportage, om te investeren in de vader-zoon-relatie. [minderjarige] heeft de contactmomenten als plezierig ervaren, maar het afbreken van het contact is voor [minderjarige] een traumatische ervaring. De Gezinsmanager heeft in dit verband de GI geadviseerd de situatie rondom het verbreken van het contact uit te leggen aan [minderjarige] op een leeftijds-adequate manier waarin ook de moeder wordt ondersteund. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling hierover aangegeven geen rol meer te zien voor de GI en dat het niet nodig is om veel gewicht aan een dergelijk gesprek te hechten, omdat [minderjarige] het verbreken van het contact tussen hem en de vader goed heeft opgepakt.
Het hof is van oordeel dat de GI de tijd dient te krijgen om de rapportage van de Gezinsmanager, die daags voor de mondelinge behandeling beschikbaar kwam, te bestuderen en er daar waar nodig vervolg aan te kunnen geven. De GI heeft hierover aangegeven nog niet de gelegenheid te hebben gehad om te kunnen beoordelen welke vervolgstappen zij mogelijk nog zou willen zetten, en aan welke doelen er nog gewerkt kan worden. Een gesprek met [minderjarige] over het verbreken van het contact behoort daarin tot de mogelijkheden. Ook wil de GI onderzoeken of de ondertoezichtstelling afgerond kan worden, dan wel dat de GI om een verlenging zal verzoeken.
De ondertoezichtstelling loopt op dit moment nog tot 4 december 2022 en de GI dient de gelegenheid te krijgen om gedurende die periode een en ander op zorgvuldige wijze vorm te geven. Daarbij past ook een verder onderzoek naar de mogelijkheden tot contactherstel, dan wel een afronding van de ondertoezichtstelling op dit moment.
Gelet op de situatie die is ontstaan lukt het de ouders niet om gezamenlijk de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. Dit betekent dat voldaan is aan de vereisten van artikel 1:255 en 1:260 BW en dat de ondertoezichtstelling verlengd zal worden tot 4 december 2022.
3.9.5.
Hoewel dit niet uit het petitum van het beroepschrift van de moeder blijkt, heeft de moeder in het lijf van het beroepschrift het hof verzocht een deskundige te benoemen op grond van artikel 810a lid 2 Rv. Het hof zal dit verzoek afwijzen, omdat dit niet mede tot de beslissing van de zaak kan leiden. Als uit deskundig onderzoek zou blijken er sprake is van risico op geweld vanuit de vader richting de moeder en [minderjarige] , zoals de moeder betoogt, maakt dit de beslissing van het hof niet anders, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 mei 2022 (mondeling uitgesproken) en op 10 juni 2022 op schrift uitgewerkt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en E.M.C. Dumoulin en is op 10 november 2022 uitgesproken door mr. P.P.M. van Reijsen in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.