In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, geboren in respectievelijk 2010, 2012 en 2013. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep is gegaan, verzocht de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd tot 1 november 2022. De moeder betoogde dat er geen ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen was en dat de GI (Gecertificeerde Instelling) niet adequaat handelde. De vader van de kinderen steunde de GI en vreesde dat hij de kinderen nooit meer zou zien als de ondertoezichtstelling werd beëindigd. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om de ondertoezichtstelling te bekrachtigen, waarbij werd benadrukt dat beide ouders aan hun eigen ervaringen moeten werken om weer als ouders voor de kinderen te kunnen functioneren.
Het hof heeft de feiten en standpunten van alle betrokken partijen zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig waren en dat de GI en de Raad de juiste stappen ondernamen om de kinderen te ondersteunen. De moeder gaf aan bereid te zijn om mee te werken aan een behandeltraject, wat door het hof als positief werd gezien. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en verklaarde deze uitvoerbaar bij voorraad, waarmee de ondertoezichtstelling van de kinderen werd voortgezet.