ECLI:NL:GHSHE:2022:3908

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
200.311.994_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging zorgregeling in hoger beroep met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 26 april 2022 aangevochten, waarin de zorgregeling was vastgesteld. De vader verzocht om een wijziging van de zorgregeling, zodat [minderjarige] eenmaal per twee weken van vrijdag na school tot zondagavond bij de moeder verblijft. De moeder, als belanghebbende, heeft verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel dit verzoek af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 augustus 2022 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De vader heeft aangevoerd dat de huidige regeling te belastend is voor [minderjarige] en dat een weekendregeling meer rust en stabiliteit zou bieden. De moeder heeft echter betoogd dat de huidige regeling goed functioneert en dat zij nauw betrokken wil blijven bij het leven van [minderjarige]. De Raad heeft geadviseerd de huidige regeling in stand te houden, omdat deze in het belang van [minderjarige] is.

Het hof heeft overwogen dat de huidige zorgregeling al geruime tijd loopt en dat deze is vastgesteld op advies van de GI en de Raad. Het hof concludeert dat het niet in het belang van [minderjarige] is om de zorgregeling te wijzigen, vooral gezien de aanstaande hulpverleningstrajecten voor de ouders. De bestreden beschikking van de rechtbank is dan ook bekrachtigd, waarbij het hof de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaart.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 november 2022
Zaaknummer: 200.311.994/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/302078 / JE RK 22-286
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.P.F. Rober.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder]wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.M.A. Jegers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.2. Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 juni 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog te bepalen dat er een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tot stand komt zoals door de vader is voorgesteld, inhoudende dat [minderjarige] eenmaal per twee weken van vrijdag voor/na school tot zondagavond 18.00 uur bij de moeder verblijft, dan wel een dusdanige regeling te treffen die het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 augustus 2022, heeft de moeder verzocht de vader in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 13 april 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige] woont bij de vader.
3.2.
Op 14 augustus 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI). De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 14 mei 2022. Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 26 april 2022 is het verzoek van de GI de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van één jaar, afgewezen.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter op verzoek van de GI destijds, bepaald dat [minderjarige] in het kader van de zorg- en opvoedingstaken van dinsdag na schooltijd tot donderdag voor schooltijd bij de moeder verblijft en de overige dagen bij de vader.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat de bestreden beschikking onvoldoende is gemotiveerd en niet in stand kan blijven. [minderjarige] gaat naar een alternatieve school en de vader merkt dat dit schoolsysteem in combinatie met de doordeweekse omgang met de moeder te belastend en vermoeiend is voor [minderjarige] . Na de omgangsmomenten met de moeder heeft [minderjarige] moeite met de regels bij de vader. Het kost de vader bijna twee dagen om haar weer in haar normale ritme te krijgen. Er hebben de afgelopen periode twee incidenten plaatsgevonden ten aanzien van de zorgregeling. Eén keer kon de moeder [minderjarige] niet komen ophalen omdat ze in contact was geweest met iemand die besmet was met het coronavirus. Dat de moeder haar toen niet op kwam halen was voor [minderjarige] moeilijk. Daarnaast had de vader ter compensatie van een vakantie aangeboden [minderjarige] zes aaneengesloten dagen bij de moeder te laten verblijven. Uiteindelijk is [minderjarige] maar vier dagen bij de moeder geweest, omdat de moeder een burn-out zou hebben. In het weekend kan de moeder leuke dingen doen met [minderjarige] . De vader gunt de moeder ook haar quality time met [minderjarige] . Een weekendregeling, met een uitbreiding naar de vrijdag, zal voor [minderjarige] meer rust en stabiliteit brengen dan de doordeweekse omgang, ook omdat er dan minder wisselingen tussen de ouders plaats hoeven te vinden. De vrijdag zorgt ervoor dat de moeder betrokken blijft bij de school van [minderjarige] . Een co-ouderschap, waar de GI naar toe wilde werken, kan echt nog niet aan de orde zijn. Partijen zijn doorverwezen naar [stichting] om het solo parallel ouderschap vorm te geven. Dit traject start de week na de mondelinge behandeling. De moeder heeft ook nog een lange weg te gaan in verband met haar behandeltraject. Er is nog een wachtlijst van 18 maanden. Omdat de moeder doordeweeks bezig zal zijn met dit traject, is de voorgestelde weekendregeling ook voor de moeder minder belastend. Nadat de hulpverlening zijn vruchten al dan niet heeft afgeworpen kunnen de ouders de door de vader voorgestelde weekendregeling evalueren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader het aanbod gedaan om de door hem voorgestelde zorgregeling uit te breiden met de woensdagmiddag in de weken dat [minderjarige] niet in het weekend bij de moeder zou zijn.
3.6.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat alle partijen die bij [minderjarige] betrokken zijn of waren (de GI, de raad, de hulpverlening en de school) achter de huidige regeling staan. Alleen de vader niet. Hij streeft een weekendregeling voor de moeder na. De moeder wil echter geen weekendmoeder zijn. Zij wil juist nauw betrokken zijn bij het leven van [minderjarige] , dus ook bij school, en zij heeft hard gewerkt zover te komen. De school van [minderjarige] heeft gerapporteerd dat [minderjarige] zich niet anders gedraagt als zij bij de moeder verblijft. De moeder stimuleert [minderjarige] om vrienden te maken op school en om klasgenoten uit te nodigen bij haar te komen spelen. [minderjarige] vraagt de moeder om haar daarbij te helpen. De moeder hoopt uiteindelijk op een co-ouderschapsregeling en is ervan overtuigd dat ze dit op termijn aankan. De moeder hoopt dat partijen tijdens het traject solo parallel ouderschap bij [stichting] nader tot elkaar kunnen komen en dat deze vorm van hulpverlening ervoor zorgt dat zij de volgende stap kan zetten in het verder uitbreiden van de zorgregeling. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij dezelfde band met de moeder kan opbouwen als met de vader. De moeder staat op een wachtlijst van [instelling] , met als inzet nog weerbaarder te worden, maar zij betwist dat de wachtlijst 18 maanden duurt. Bovendien is de moeder van mening dat deze aanvullende hulpverlening bij [instelling] voor haar los gezien kan worden van de uitbreiding van de zorgregeling. De moeder is nu al voldoende sterk en stabiel. De moeder betwist ook dat [minderjarige] last heeft van de huidige regeling. Deze loopt al geruime tijd goed. Ook is nergens uit gebleken dat de wisselingen voor [minderjarige] vervelend zouden zijn.
3.7.
De raad heeft geadviseerd de huidige zorgregeling in stand te houden. De GI heeft zich tijdens de ondertoezichtstelling uitdrukkelijk beziggehouden met het tot stand brengen van deze regeling. Dit is een zorgvuldig traject geweest waarbij de zorgregeling steeds voorzichtig is uitgebreid. De huidige regeling is in het belang van [minderjarige] omdat het voor jonge kinderen belangrijk is om regelmatig contact te hebben met beide ouders. Voor [minderjarige] is het verder waardevol om op doordeweekse dagen bij de moeder te zijn, omdat zij dan ook door de moeder wordt verzorgd en opgevoed. De moeder heeft de afgelopen periode laten zien dat ze deze regeling aankan en op een enkel incident na loopt de regeling goed. Partijen zullen tijdens het hulpverleningstraject bij [stichting] verder worden ondersteund. De raad acht het niet in het belang van [minderjarige] om in de tussentijd de zorgregeling te wijzigen.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
De GI is de procedure in eerste aanleg gestart toen [minderjarige] nog onder toezicht stond van de GI. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Op 14 mei 2022 is de ondertoezichtstelling geëindigd. Uit lid 3 van bovengenoemd artikel volgt dat zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd, de op grond van het eerste lid vastgestelde regeling geldt als een regeling als bedoeld in artikel 1:253a lid 2 sub a BW.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.3.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de huidige zorgregeling al ruim acht maanden of langer loopt en dat de rechtbank de huidige zorgregeling heeft vastgelegd op advies van de GI en de raad. De zorgregeling is afgestemd op de mogelijkheden van de moeder en waarborgt het regelmatig contact tussen [minderjarige] en de moeder. Ook krijgt de moeder binnen deze regeling de kans om haar pedagogische kwaliteiten te laten zien doordat [minderjarige] op doordeweekse dagen bij haar verblijft en ze betrokken is bij school. De komende periode zullen partijen een hulpverleningstraject voor het inzetten van solo parallel ouderschap starten bij [stichting] . De insteek van dit traject is dat de ouders leren hoe ze samen het ouderschap van [minderjarige] kunnen vormgeven. Daaruit vloeit ook voort dat zij gaan bepalen welke zorgregeling het meest passend is voor [minderjarige] . Met de raad is het hof van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is om de zorgregeling in afwachting van de uitkomst van dit traject te wijzigen. Daar komt bij dat [minderjarige] in de door de vader voorgestelde regeling minder overnachtingen bij de moeder heeft en de moeder steeds een relatief lange periode niet ziet. Met de door de vader voorgestelde woensdagmiddag zou er wel een extra moment zijn, maar slechts kort.
Verder is het hof, mede gelet op de verklaring van de school van [minderjarige] , niet gebleken dat de wisselingen tussen de ouders en de huidige doordeweekse omgang met de moeder te belastend zijn voor [minderjarige] .
Conclusie
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking bekrachtigd dient te worden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 26 april 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.I. Peereboom - Van Drunick en is op 10 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.