ECLI:NL:GHSHE:2022:3898

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
200.306.397_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 november 2021. De vader, vertegenwoordigd door mr. H.H.C. van de Kerkhof, verzoekt de beschikking te vernietigen en het verzoek van de moeder, vertegenwoordigd door mr. R.W. de Gruijl, om de zorgregeling voor hun minderjarige kind, geboren in 2013, uit te breiden met een vakantieregeling af te wijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 oktober 2022, waarbij de moeder niet aanwezig was. De vader stelt dat de moeder niet in staat is om de zorg voor het kind tijdens de vakanties op zich te nemen, en dat de huidige zorgregeling niet wordt nageleefd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de bestaande afspraken te handhaven, gezien de problematiek rondom de moeder.

Het hof overweegt dat op basis van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter kunnen worden voorgelegd. De rechter kan besluiten om een eerdere beslissing te wijzigen indien de omstandigheden zijn gewijzigd. In dit geval is het hof van oordeel dat een uitbreiding van de zorgregeling met een vakantieregeling niet in het belang van het kind is, gezien de huidige situatie van de moeder en de afspraken die zijn gemaakt in de kortgedingprocedure. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af, waarbij de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 november 2022
Zaaknummer: 200.306.397/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/368232 /FA RK 21-848
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.H.C. van de Kerkhof,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013, hierna te noemen [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 7 februari 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, onder compensatie van kosten, opnieuw rechtdoende het verzoek van de moeder gericht op de uitbreiding van de zorg voor het minderjarig kind van partijen gedurende de vakanties alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ontvangen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van de Kerkhof;
  • mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl, waarnemer van mr. De Gruijl;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De moeder is niet verschenen op de mondelinge behandeling.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vader van 17 februari 2022;
  • het rapport van de raad van 4 februari 2020, ontvangen op 24 februari 2022;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de man van 12 september 2022, ontvangen op 13 september 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vader.
3.2.
Bij beschikking van 24 september 2020 heeft dit hof onder meer een zorgregeling vastgesteld tussen de moeder en [minderjarige] . Deze regeling houdt in dat [minderjarige] één weekend per veertien dagen bij de moeder verblijft, evenals de helft van de feestdagen.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de beschikking van het hof van 24 september 2020 gewijzigd wat betreft de zorgregeling en bepaald dat de zorgregeling wordt aangevuld met de volgende vakantieregeling:
  • in de eerstvolgende schoolvakantie verblijft [minderjarige] maximaal vijf dagen aaneengesloten bij de moeder;
  • in de twee schoolvakanties daarna verblijft [minderjarige] maximaal één week bij de moeder;
  • daarna verblijft [minderjarige] de helft van de vakanties bij de moeder;
  • de verdeling van de vakanties bepalen de vader en de moeder in onderling overleg.
3.4.
In het kader van een door de moeder gestarte kortgedingprocedure zijn partijen op
8 april 2022 bij de voorzieningenrechter overeengekomen dat de moeder met ingang van
17 april 2022 één zondag in de veertien dagen van 12.00 tot 15.00 uur omgang heeft met [minderjarige] , waarbij de moeder [minderjarige] haalt en brengt.
3.5.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen te kennen gegeven dat de rechtbank naar aanleiding van een raadsrapport van 2 september 2022 op 30 september 2022 mondeling een ondertoezichtstelling heeft uitgesproken over [minderjarige] voor de duur van één jaar.
3.6.
De vader voert aan dat de moeder het niet aankan om gedurende de helft van de vakanties de zorg voor [minderjarige] te dragen. De rechtbank heeft zich gebaseerd op een verslag van de gezinsvoogd, maar dit verslag is gedateerd en geeft geen juist beeld van de mogelijkheden van de moeder en de belasting die de zorg voor [minderjarige] voor haar meebrengt. De moeder besteedt van meet af aan een groot deel van de zorg voor [minderjarige] uit aan derden. De vader voert verder aan dat recent is komen vast te staan dat de moeder op dit moment niet in staat is om de zorg voor [minderjarige] gedurende de reguliere weekenden op zich te nemen, en in het verlengde hiervan ook gedurende de vakantieperiodes niet in staat is om de zorg ter hand te nemen. In onderling overleg hebben partijen met de betrokken hulpverleners een regeling getroffen waarin is overeengekomen dat de zorg die de moeder voor [minderjarige] zal dragen, voorlopig beperkt zal worden tot een dagdeel per twee weken. Deze regeling wordt door de moeder niet altijd nagekomen, [minderjarige] heeft haar moeder pas vier keer gezien dit jaar.
3.7.
De moeder refereert zich aan het oordeel van het hof. Partijen hebben in overleg met de betrokken hulpverleners op 8 april 2022 nieuwe afspraken gemaakt. De moeder heeft om het weekend contact met [minderjarige] . Het is voor de moeder lastig om vervoer te regelen en daarom gaat het contact af en toe niet door. Ook het videobellen komt door allerlei omstandigheden niet goed van de grond. De moeder hoopt dat er door regie vanuit de GI een stabiel contact tussen haar en [minderjarige] tot stand kan komen.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de afspraken zoals die zijn gemaakt in de kortgedingprocedure te handhaven. Een vakantieregeling is op dit moment niet mogelijk en ook niet binnen een afzienbare termijn. Het is een lastige situatie voor alle betrokkenen en met name voor [minderjarige] . Het is belangrijk dat de GI regie gaat voeren en met partijen nagaat wat haalbaar is.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter kunnen worden voorgelegd. In het geval van een geschil over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waaronder een vakantieregeling, kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing daarover wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
In hoger beroep gaat het om de vakantieregeling, inhoudende dat [minderjarige] de helft van de vakanties bij haar moeder doorbrengt en dat partijen in onderling overleg de verdeling van de vakanties bepalen. Inmiddels is duidelijk dat partijen na de bestreden beschikking in een kortgedingprocedure nieuwe afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Deze afspraken houden in dat de moeder één zondag in de veertien dagen van 12.00 tot 15.00 uur omgang heeft met [minderjarige] , waarbij de moeder [minderjarige] haalt en brengt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat deze regeling maar sporadisch wordt uitgevoerd. Ook is er onlangs een ondertoezichtstelling uitgesproken. De vader heeft onweersproken gesteld dat de moeder op dit moment niet in staat is om meer zorg te dragen voor [minderjarige] dan in de regeling, zoals hiervoor is weergegeven, is overeengekomen. Ook de raad is van mening dat een verdeling van de vakanties niet aan de orde kan zijn, gelet op de problematiek die nu speelt.
3.9.3.
Op grond van het voorgaande acht het hof een uitbreiding van de zorgregeling, in die zin dat de bestaande zorgregeling wordt uitgebreid met een vakantieregeling, niet in het belang van [minderjarige] . Daarom zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het inleidend verzoek van de moeder om de oorspronkelijke zorgregeling aan te vullen met een vakantieregeling, alsnog afwijzen.
3.9.4.
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, gelet op de aard van de zaak.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
10 november 2021;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend (subsidiair) verzoek van de moeder om de beschikking van het hof van 24 september 2020 te wijzigen wat betreft de zorgregeling en te bepalen dat de zorgregeling wordt aangevuld met een vakantieregeling;
compenseert de proceskosten in beide instanties, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, H. van Winkel en M.A. Stammes en is op 10 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.