ECLI:NL:GHSHE:2022:3897

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
200.304.871_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van mentor voor jongmeerderjarige met ernstige verstandelijke beperking

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een mentor voor een jongmeerderjarige met ernstige verstandelijke beperkingen. De vader van de jongmeerderjarige, die in eerste aanleg niet als mentor was benoemd, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 oktober 2021, waarin de moeder tot mentor was benoemd. De vader verzocht om zijn benoeming als mentor en stelde dat de moeder niet in het belang van de jongmeerderjarige zorgde. De moeder voerde aan dat de vader niet geschikt was als mentor, gezien zijn verleden en het gebrek aan contact met de jongmeerderjarige.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 september 2022 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de instelling waar de jongmeerderjarige verblijft. Het hof heeft vastgesteld dat de jongmeerderjarige, die sinds 2013 in de instelling verblijft, intensieve zorg nodig heeft en dat de moeder de belangrijkste gesprekspartner is voor het zorgteam. Het hof oordeelde dat de moeder de meest geschikte persoon is om als mentor op te treden, gezien de omstandigheden en de zorgbehoefte van de jongmeerderjarige.

Het hof heeft de grieven van de vader verworpen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van de continuïteit van zorg en de rol van de moeder in het leven van de jongmeerderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 november 2022
Zaaknummer: 200.304.871/01
Zaaknummers eerste aanleg: 9433700 TD VERZ 21-1264 en 9457136 TD VERZ 21-1333
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: aanvankelijk mr. A. Aksü, thans mr. L.F. Portier,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. van Gils-Lessy.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de jongmeerderjarige] , de onder mentoraat gestelde (hierna te noemen: [de jongmeerderjarige] );
- [instelling] , gevestigd te [vestigingsplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 oktober 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 januari 2022, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat het mentorschap (hof: van de moeder) wordt beëindigd en dat de vader de nieuwe mentor van [de jongmeerderjarige] wordt.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 25 april 2022, heeft de moeder verzocht de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken als ongegrond en/of onbewezen af te wijzen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 september 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Portier;
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Gils-Lessy;
- [instelling] , vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger instelling 1] en [vertegenwoordiger instelling 2] .
Het hof heeft afgezien van het horen van [de jongmeerderjarige] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 oktober 2021;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 4 februari 2022;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 19 juli 2022.
2.4.1.
De stukken die de vader zelf op 9 augustus 2022, op 14 september 2022 en op 27 september 2022 bij het hof heeft ingediend, zijn door het hof teruggestuurd naar zijn advocaat. Nu de vader vertegenwoordigd wordt door een advocaat in deze procedure, kan alleen die advocaat de stukken indienen. Bovendien zijn de stukken die op 27 september 2022 zijn overgelegd na de mondelinge behandeling ingediend, terwijl het hof hiervoor geen toestemming heeft gegeven.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] [de jongmeerderjarige] geboren.
[de jongmeerderjarige] woont sinds maart 2013 in een woning met 24-uurs begeleiding bij [instelling] in [vestigingsplaats] .
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant ten behoeve van [de jongmeerderjarige] een mentorschap ingesteld, met benoeming van de moeder tot mentor.
3.3.
De vader kan zich met deze beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
In eerste aanleg is de vader ten onrechte niet als belanghebbende gehoord.
De vader wil als mentor worden benoemd. Dit is ook de uitdrukkelijke voorkeur van [de jongmeerderjarige] .
De vader meent voorts dat [de jongmeerderjarige] bij hem dient te verblijven. Hij heeft een hechte band met [de jongmeerderjarige] en kan in zijn behoeften voorzien. Ook is de vader in staat de regierol van een mentor goed te vervullen. De moeder vult het mentorschap over [de jongmeerderjarige] niet op een behoorlijke manier in. Zij heeft nooit interesse in [de jongmeerderjarige] getoond en heeft hem daarom in een instelling laten verblijven.
De moeder heeft geen goede band met [de jongmeerderjarige] . Hierdoor raakt [de jongmeerderjarige] verder in een isolement.
De opname in [instelling] heeft een negatieve impact op [de jongmeerderjarige] . Hij is depressief en prikkelbaar door de opsluiting en het isolement waarin hij zich bevindt. [de jongmeerderjarige] krijgt binnen [instelling] te weinig activiteiten aangeboden. Daarnaast zijn de medewerkers van de instelling niet in staat om adequaat voor [de jongmeerderjarige] te zorgen. Als [de jongmeerderjarige] niet wil meewerken met de verzoeken van de medewerkers, wordt hij met geweld in toom gehouden. [de jongmeerderjarige] loopt daarbij letsel op.
[de jongmeerderjarige] is beter op zijn plek in een revalidatiecentrum als [revalidatiecentrum] . Daar kan hij een behandeling krijgen en deelnemen aan de dagbesteding.
De vader heeft in oktober 2021 voor het laatst contact gehad met [de jongmeerderjarige] .
3.5.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
[de jongmeerderjarige] heeft ernstige problematiek. Hij heeft intensieve zorg nodig. [instelling] biedt [de jongmeerderjarige] die zorg. [de jongmeerderjarige] raakt overprikkeld door het groepsgebeuren binnen [instelling] en wordt daarom één op één naast de groep begeleid. Om de veiligheid van [de jongmeerderjarige] en zijn begeleiders te waarborgen is er soms sprake van fysieke fixatie volgens de wet Zorg en Dwang.
De vader is niet geschikt als mentor. Hij erkent de problematiek van [de jongmeerderjarige] niet. De moeder betwist met nadruk dat de vader en [de jongmeerderjarige] een hechte band hebben en dat de vader in de
behoeften van [de jongmeerderjarige] kan voorzien. De vader is jarenlang niet in beeld geweest. In mei 2014 heeft de kinderrechter de vader het recht op omgang met [de jongmeerderjarige] ontzegd. Na zeven jaar zonder contact hebben de vader en [de jongmeerderjarige] elkaar in november 2020 voor het eerst weer gezien in de instelling. Er is daarna geprobeerd om de bezoekmomenten tussen de vader en
[de jongmeerderjarige] geleidelijk uit te breiden, maar vanaf juni 2021 zijn de bezoeken niet goed verlopen. De vader praatte negatief over de moeder, luisterde niet naar de instructies van de begeleiders van [de jongmeerderjarige] en stelde zich bedreigend op naar de begeleiders.
De moeder betwist dat het de wens is van [de jongmeerderjarige] dat de vader mentor over hem wordt. Door zijn problematiek kan [de jongmeerderjarige] zijn voorkeur niet uitspreken.
De moeder bezoekt [de jongmeerderjarige] meerdere malen per week en is goed op de hoogte van de situatie van [de jongmeerderjarige] en van zijn begeleidingsbehoefte. De moeder heeft het contactherstel tussen de vader en [de jongmeerderjarige] bij [instelling] nooit in de weg gestaan.
3.6.
De vertegenwoordigers van [instelling] hebben tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende naar voren gebracht.
[de jongmeerderjarige] functioneert op het ontwikkelingsniveau van een twee- tot driejarige. Hij praat in verbasterde zinnen met één of twee woorden.
[de jongmeerderjarige] woont in een eigen kamer. Hij komt niet in de algemene ruimtes, omdat hij daar te veel prikkels krijgt. Activiteiten worden [de jongmeerderjarige] aangeboden binnen zijn eigen kamer en zijn eigen tuin. Hij geniet van eten, filmpjes kijken, wandelen en spelletjes doen met zijn begeleider. Soms maakt [de jongmeerderjarige] met de begeleiding een wandeling over het terrein van de instelling. Op zijn manier is [de jongmeerderjarige] gelukkig.
Fysieke fixatie wordt alleen toegepast bij agressief gedrag van [de jongmeerderjarige] om de situatie veilig te houden. Dit vindt momenteel één à twee keer per week plaats volgens een signaleringsplan en alleen indien alternatieven niet toereikend zijn. Eerst wordt geprobeerd met verbale en non-verbale instructies en met grapjes om [de jongmeerderjarige] af te leiden en hem op die manier rustig te krijgen.
[de jongmeerderjarige] zal door zijn beperkingen nooit op een normaal niveau kunnen functioneren. Het doel van [instelling] is om de kwaliteit van zijn leven te verbeteren door vergroten van zowel zijn psychisch als lichamelijk welbevinden.
De instelling heeft eenmaal in de vier weken overleg met de moeder van [de jongmeerderjarige] . Er wordt dan besproken hoe het in de afgelopen periode is gegaan met [de jongmeerderjarige] en wat kan worden gedaan om zijn leven te verrijken.
[instelling] heeft geprobeerd om het contact tussen de vader en [de jongmeerderjarige] geleidelijk op te bouwen. De vader hield zich tijdens de bezoeken echter niet aan regels. Hij heeft zonder toestemming filmopnamen gemaakt en die op internet gezet. Op een gegeven moment is er beveiliging ingeschakeld bij de bezoeken van de vader aan [de jongmeerderjarige] . De bezoeken zijn in oktober 2021 stopgezet. De vader ontkent de problematiek van [de jongmeerderjarige] .
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
De vader heeft geen belang bij zijn grief dat hij in eerste aanleg ten onrechte niet als belanghebbende is gehoord. Het hoger beroep dient er mede toe eventuele onvolkomenheden van de procedure in eerste aanleg te herstellen. In hoger beroep is de vader in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over de benoeming van de moeder tot mentor over [de jongmeerderjarige] naar voren te brengen en van deze gelegenheid heeft hij ook gebruik gemaakt. Een eventueel gebrek uit de eerste aanleg is daarmee geheeld.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:452 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) benoemt de rechter bij
het uitspreken van het mentorschap of zo spoedig mogelijk daarna een mentor. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon.
Ingevolge artikel 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
3.7.2.
[de jongmeerderjarige] is een jongeman met een ernstige verstandelijke beperking (zijn ontwikkelingsniveau is vergelijkbaar met het niveau van een twee- tot driejarige), een autisme spectrum stoornis, niet-aangeboren hersenletsel en diabetes. Het niveau waarop [de jongmeerderjarige] communiceert is vergelijkbaar met dat van een eenjarige, in de vorm van verbasterde woorden en gebaren (zie de brief van [instelling] van 17 september 2021).
Vaststaat - dit is tussen partijen ook niet in geschil - dat [de jongmeerderjarige] als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is zijn nietvermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, als bedoeld in artikel 1:450 lid 1 BW. In hoger beroep is uitsluitend de benoeming van de persoon van de mentor aan de orde. Het hof neemt hierbij het volgende in overweging.
[de jongmeerderjarige] verblijft sinds maart 2013 in volledige zorg bij [instelling] in [vestigingsplaats] . Hij woont in een woning met 24-uurs begeleiding voor mensen met een complexe hulpvraag, gericht op gedragsproblematiek. Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder voor het zorgteam van de instelling de belangrijkste gesprekspartner was en is rondom de zorg voor [de jongmeerderjarige] . Naar het oordeel van het hof ligt het daarom het meest in de rede en is het in het belang van [de jongmeerderjarige] om in deze feitelijke situatie geen verandering aan te brengen en de moeder tot mentor over [de jongmeerderjarige] te benoemen. Dit is ook overeenkomstig de wens van de instelling.
De vader heeft gesteld dat de moeder de niet-vermogensrechtelijke belangen van [de jongmeerderjarige] in de afgelopen jaren niet behoorlijk heeft behartigd door hem in de instelling van [instelling] in Duizel te laten verblijven. Het hof is echter van oordeel dat mede gelet op de verklaring van de vertegenwoordigers van [instelling] tijdens de mondelinge behandeling op geen enkele wijze is gebleken dat [de jongmeerderjarige] in de instelling niet de voor hem meest passende zorg en behandeling krijgt. Wat de vader heeft laten zien om zijn stelling te onderbouwen is niet overtuigend. Meer in het bijzonder heeft [instelling] voldoende toelichting gegeven op de noodzaak van één op één begeleiding van [de jongmeerderjarige] naast de groep, het aanbod van activiteiten en de toepassing van fysieke fixatie. Ook overigens heeft de vader niet aannemelijk gemaakt en is ook niet gebleken dat de moeder geen goede invulling geeft aan het mentorschap. Integendeel, uit de verklaring van [instelling] tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de samenwerking tussen [instelling] en de moeder rondom de zorg voor [de jongmeerderjarige] goed is.
Aan de stelling van de vader dat [de jongmeerderjarige] de wens heeft dat de vader tot mentor over hem wordt benoemd gaat het hof voorbij. Voor het hof staat vast dat [de jongmeerderjarige] door zijn beperkingen
niet in staat is zich een mening te vormen over en een voorkeur uit te spreken voor een te benoemen mentor. Het hof heeft er daarom ook van afgezien om [de jongmeerderjarige] als belanghebbende te horen. Er zijn naar het oordeel van het hof bovendien gegronde redenen die zich tegen een benoeming van de vader als mentor verzetten. De vader heeft gesteld dat hij een hechte band heeft met [de jongmeerderjarige] , maar hij heeft [de jongmeerderjarige] voor het laatst in oktober 2021 gezien. De vader heeft in de jaren tussen 2014 en 2020 geen contact gehad met [de jongmeerderjarige] , nadat de kinderrechter bij beschikking van 6 mei 2014 het gezag van de vader over [de jongmeerderjarige] had beëindigd en de vader het recht op omgang met [de jongmeerderjarige] voor onbepaalde tijd had ontzegd. Nadat het contact tussen de vader en [de jongmeerderjarige] in november 2020 in de instelling was hersteld, heeft het gedrag van de vader tijdens de bezoeken aan [de jongmeerderjarige] ertoe geleid dat de contacten in oktober 2021 zijn stopgezet en dat de instelling aan de vader een terreinverbod heeft opgelegd. Van een hechte band tussen de vader en [de jongmeerderjarige] kan dus nauwelijks sprake zijn. Verder is er naar het oordeel van het hof geen enkel zicht op enige vorm van samenwerking tussen de vader en de instelling rondom de zorg voor [de jongmeerderjarige] . Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat de vader geen inzicht heeft in de beperkingen van [de jongmeerderjarige] en in de vraag om ondersteuning die hieruit voortkomt. Ook heeft de vader in het verleden blijk gegeven van een zeer vijandige houding jegens vertegenwoordigers van [instelling] . Gelet op dit alles oordeelt het hof dat de vader niet de geschikte persoon is om als mentor de niet-vermogensrechtelijke belangen van [de jongmeerderjarige] te beschermen.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de kantonrechter de moeder terecht tot mentor over [de jongmeerderjarige] heeft benoemd.
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de vader niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep tussen partijen compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 oktober 2021;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, H. van Winkel en E.M.C. Dumoulin en is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.