ECLI:NL:GHSHE:2022:3851

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
20-003716-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 20 november 2019. De verdachte was aangeklaagd voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs en voor het medeplegen van witwassen. De rechtbank had de verdachte schuldig bevonden en een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep vernietiging van het vonnis en een gevangenisstraf van 32 maanden. De verdachte pleitte voor integrale vrijspraak, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. Het hof voegde bewijsmiddelen toe aan de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de verdachte bewust de kans had aanvaard dat zijn producten gebruikt zouden worden voor illegale doeleinden. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de opgelegde straf en legde een gevangenisstraf van 32 maanden op, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn. De verdachte werd ook veroordeeld tot verbeurdverklaring van enkele voertuigen en een geldbedrag.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003716-19
Uitspraak : 4 november 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, van 20 november 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-993209-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen/stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit’ (
  • de voortgezette handeling van:
- ‘medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander middelen/inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen/stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit’ (
feit 2 primair) en
- ‘medeplegen van eenvoudig witwassen’ (
feit 3) en voorts
- ‘ ‘medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd’ (
feit 3),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts zijn een Mercedes Benz met [kenteken 1] , een Mercedes Benz met [kenteken 2] en een geldbedrag ter hoogte van € 650,- verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd onder de feiten 1 tot en met 3 en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden. Voorts is gevorderd dat het beslag verbeurd wordt verklaard.
Namens verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Voor wat betreft het beslag is teruggave aan de verdachte verzocht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de strafmotivering.
Aanvulling bewijsmiddelen
In aanvulling op de bewijsmiddelen waarop de rechtbank heeft gebaseerd dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 primair bewezenverklaarde heeft begaan, zal het hof de volgende bewijsmiddelen toevoegen.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van Team Generieke Opsporing van de Dienst Landelijke Recherche (DLR, met nummer LERCF16005-558, (pagina’s 2278-2282), inhoudende de verklaring van [getuige] , d.d. 21 november 2017, voor zover inhoudende:
(pagina 2278)
Dit verhoor zal worden afgenomen in de vraag/antwoordstructuur:
V: Vraag
A: Antwoord
O: Opmerking verbalisant(en)
(pagina 2279)
V: Kunt u ons iets vertellen over uw bedrijfsactiviteiten?
A: Het verzorgen van financiële administratie van particulieren en ondernemingen en het verzorgen van belastingaangiftes.
V: Sinds wanneer kent u [verdachte] ?
A: Dan moet ik even kijken sinds wanneer wij zijn administratie zijn gaan doen.
O De getuige kijkt in zijn administratie.
A: Dat was dan vanaf 2014.
V: Sinds wanneer doet u de boekhouding voor [verdachte] en zijn ondernemingen.
A: Sinds 2014.
V: Voor welke ondernemingen van [verdachte] doet u de boekhouding?
A: [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 4] .
Het proces-verbaal van verhoor getuige van Team Generieke Opsporing van de Dienst Landelijke Recherche (DLR, met nummer LERCF16005-1038, (pagina’s 2287-2295), inhoudende de verklaring van [getuige] , werkzaam als bestuurder bij [bedrijf 5] , d.d. 21 november 2017, voor zover inhoudende:
(pagina 2287)
Dit verhoor zal worden afgenomen in de vraag/antwoordstructuur:
V: Vraag
A: Antwoord
O: Opmerking verbalisant(en)
(pagina 2292)
O: Na afloop van het vorige verhoor heeft u gezegd dat u het weleens met [verdachte] erover had gehad dat er misschien een mogelijkheid was dat de machines die hij verkocht in verkeerde handen zouden vallen. [verdachte] zou hierop de volgende reactie hebben gegeven “Dat maakt mij niets uit, als ik er maar geld mee kan verdienen” of woorden van gelijke strekking.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A: Dat klopt, ik heb het er weleens met hem overgehad dat met de machines xtc tabletten gemaakt kunnen worden.
V: Heeft u weleens met hem gesproken om dit te voorkomen?
A: Ja maar hij zegt dat hem dat niets kan schelen. Hij gaf aan dat het beter via hem kon lopen en legaal worden ingekocht en verkocht dan via de zwarte markt. Nu wordt er tenminste belasting over betaald.
V: Aanvaarde [verdachte] bewust de kans dat de machines in het criminele circuit terecht kwamen?
A Hij wist dat die mogelijkheid aanwezig was.
Aanvulling bewijsoverweging
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de verdachte van het medeplegen van het onder feit 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is dat duidt op medeplegen van de verdachte met een natuurlijk persoon of een rechtspersoon.
In aanvulling op hetgeen de rechtbank in het vonnis heeft opgenomen onder het kopje ‘
bewijsoverwegingen t.a.v. de feiten 1 en 2’overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt vast dat de verdachte in 2014 een onderneming is gestart waarbij hij voor een aanzienlijk bedrag, te weten voor € 100.000,-, een website heeft overgenomen ter zake van de verkoop van tabletteermachines, kleur- en hulpstoffen en bindmiddelen, terwijl de verdachte desgevraagd naar eigen zeggen ter terechtzitting in hoger beroep geen enkele affiniteit heeft met deze producten. Gelet op de verklaring van de verdachte evenals op hetgeen overigens uit het dossier naar voren komt lijkt de keuze van verdachte om deze onderneming op te starten vooral te zijn ingegeven door het gemakkelijk en in korte tijd veel geld verdienen. Middels het overnemen en uitbreiden van deze website werd de verdachte handelaar in een nichemarkt. Immers, de combinatie van de specifieke producten die de verdachte aanbood (tabletteermachines, kleurstoffen en bindmiddelen) was evident gericht op een afnemersgroep die zich bezig hield met de productie van drugs. Uit de verklaring van de [getuige] volgt dat de verdachte ook wist dat met de tabletteermachines xtc tabletten geproduceerd konden worden. Verdachte zou tegen [getuige] hebben gezegd dat hem dat niets kon schelen als hij er maar geld mee kon verdienen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte zelf ook verklaard dat hij wist dat er mogelijk illegale producten met de tabletteermachine gemaakt konden worden. Uit de verklaring van de verdachte bij de politie volgt bovendien dat hij wist van de problemen die zijn voorganger [naam] met justitie had, omdat er drugsresten op een machine waren aangetroffen. Daar komt bij dat de verdachte vrijwel alleen contant verkocht en geen (btw) facturen opmaakt. De verdachte noteerde voorts geen gegevens van zijn afnemers en of hij aan iemand verkocht, bepaalde hij naar eigen zeggen aan de hand van de indruk die hij van iemand kreeg. Door op deze wijze deze combinatie van producten aan te bieden en te verkopen heeft verdachte naar het oordeel van het hof bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de kopers geen legale afnemers waren en dat zijn producten dus gebruikt zouden worden voor het illegaal produceren van drugs. Dat er wel een aantal legale verkopen tussen hebben gezeten doet hier niets aan af, nu zulks kan worden aangemerkt als een positieve – niet strafbare – bijvangst waar de onderneming van de verdachte niet primair op was gericht.
Dat niet is gebleken dat de goederen die de verdachte heeft verkocht in de periode voordat [medeverdachte] erbij betrokken was, gebruikt zijn voor de productie van drugs, maakt het voren overwogene niet anders. Voor strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet is immers niet vereist dat de gedragingen vervolgens ook daadwerkelijk hebben geresulteerd in een misdrijf zoals is omschreven in artikel 10a van de Opiumwet.
In aanvulling op hetgeen de rechtbank heeft overwogen over het bewezenverklaarde medeplegen onder feit 2 primair overweegt het hof dat ook de frequentie waarmee en de inhoud waarover de verdachte en [medeverdachte] met elkaar communiceerden zoals blijkt uit de in het dossier opgenomen tapgesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] in de periode maart 2017 tot en met juni 2017 (zie bijlage I bij het vonnis, bewijsmiddel 07, dossierpagina’s 230-252) wijzen op een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] ten behoeve van voormelde nichemarkt.
Ter onderbouwing van de grieven tegen het bewezenverklaarde medeplegen van witwassen en medeplegen van eenvoudig witwassen heeft de raadsvrouw bij de pleitnota meerdere stukken aan het hof overgelegd waaruit in de visie van de verdediging zou moeten blijken dat er geen sprake is geweest van medeplegen van (eenvoudig) witwassen. Het hof is, mede gelet op de bevestiging van het vonnis ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 primair, van oordeel dat de inhoud van deze stukken onvoldoende is voor de conclusie dat de rechtbank op onjuiste gronden tot bewezenverklaring van de witwas-varianten (feit 3) is gekomen.
De verweren van de raadsvrouw worden ook in hoger beroep in volle omvang verworpen.
Verbetering bewijsoverweging
Ten aanzien van het bewezenverklaarde medeplegen van eenvoudig witwassen van een geldbedrag van € 650,- heeft de rechtbank – kort gezegd – overwogen dat dit verwijt zo sterk in het verlengde ligt van het oorspronkelijke grondmisdrijf en daarbij verwezen naar feit 1, dat de rechtbank aanneemt dat sprake is van een voortgezette handeling. Het hof stelt vast dat de rechtbank hier onmiskenbaar, gelet op enerzijds de uiteenlopende tenlastegelegde en bewezenverklaarde perioden van feit 1 en feit 2 primair en op anderzijds de kwalificatie als hiervoor weergegeven ter zake van de voortgezette handeling van feit 2 primair en het medeplegen van eenvoudig witwassen onder feit 3, gedoeld heeft op het grondmisdrijf als bewezenverklaard onder feit 2 primair in plaats van feit 1. Het hof leest aldus dit onderdeel van de bewijsoverweging in het vonnis dienovereenkomstig verbeterd.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht, om bij een bewezenverklaring, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met een taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van synthetische drugs en het (meermalen) medeplegen van (eenvoudig) witwassen van de daaruit voortkomende verdiensten. Daartoe heeft de verdachte zich gedurende een langere periode bezig gehouden met de inkoop, verkoop en distributie van drugsgerelateerde materialen. Eerst heeft de verdachte een jaar zelfstandig tabletteermachines en grondstoffen verkocht waarna hij de verkoop later via [medeverdachte] liet lopen. Door de handelwijze van de verdachte heeft hij een bijdrage geleverd aan de keten die zich bezig houdt met de productie van harddrugs, die zich voornamelijk afspeelt in de (georganiseerde) criminele (onder)wereld waarin grote winsten worden behaald en welke activiteiten gepaard gaan met vormen van grof geweld en ondermijning van de legale bovenwereld. Het is voorts algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van gebruikers van deze middelen. De verdachte heeft bij het plegen van de bewezenverklaarde feiten gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van derden.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 augustus 2022, betreffende het justitieel verleden van de verdachte. Voorts heeft het hof oog gehad voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof acht in beginsel de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Schending redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn bij de behandeling in eerste aanleg is overschreden en dat de rechtbank daar reeds in de opgelegde straf rekening mee heeft gehouden.
De aanvang van de termijn in hoger beroep stelt het hof vast op de datum waarop namens de verdachte hoger beroep is ingesteld, te weten 27 november 2019. Het einde van de termijn stelt het hof op 4 november 2022, de datum waarop het hof arrest zal wijzen. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, overschreden met ruim 11 maanden.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden met aftrek van voorarrest.
Een straf zoals voorgesteld door de verdediging doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
32 (tweeëndertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. C.A. van Roosmalen, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 4 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.