ECLI:NL:GHSHE:2022:3835

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
20-000418-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling tijdens carnavalsfeest met een ijzeren stoel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1966 en wonende te Best, was eerder veroordeeld voor mishandeling en vrijgesproken van poging tot zware mishandeling. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze vrijspraak. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 15 weken, waarvan 5 weken voorwaardelijk, en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.285,50. De verdachte heeft ontkend het primair tenlastegelegde te hebben begaan, maar het hof heeft op basis van getuigenverklaringen vastgesteld dat de verdachte op 23 februari 2020 tijdens een carnavalsfeest in Best met een ijzeren stoel op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 61 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.883,00, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000418-21
Uitspraak : 2 november 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 9 februari 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-273093-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van de subsidiair tenlastegelegde mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag, alsmede een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Tevens heeft de politierechter beslist op de vordering van de benadeelde partij. De verdachte is vrijgesproken van de onder primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 weken, waarvan 5 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze zal toewijzen tot een bedrag van € 2.285,50, bestaande uit € 1.035,50 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering heeft de advocaat-generaal gesteld dat deze dient te worden afgewezen.
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 februari 2020 te Best ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, met een stoel in het gezicht en/of op het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 23 februari 2020 te Best [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, met een stoel en/of met zijn handen en/of vuisten in het gezicht en/of op het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 23 februari 2020 te Best ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, eenmaal met een stoel op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 28 februari 2020, dossierpagina’s 7-17, betreffende de verklaring van [slachtoffer] , voor zover inhoudende:

(dossierpagina 7)
Ik doe aangifte van zware mishandeling. Dit feit is gepleegd in het zalencentrum
[locatie] gevestigd te Best. Ik bevond mij daar op zondag 23
februari 2020.
Ik stond in de patio. Opeens kreeg ik een harde klap op mijn hoofd en vanaf dat moment was ik buiten bewustzijn. Ik werd die avond wakker in het ziekenhuis. Ik had verschrikkelijk veel pijn aan heel mijn lichaam.
Ik hoorde van vrienden dat ik hard op mijn hoofd was geslagen door een manspersoon verkleed als clown. Deze heeft mij met een metalen stapelstoel hard op mijn hoofd geslagen.
(dossierpagina 15)
Specialistenbericht [ziekenhuis]
Diagnose
23-02-2020 licht traumatisch schedel-hersenletsel.
(dossierpagina 16)
[huisarts]
Relevante consulten:
28-02-20: Hersenschudding.

2. Een proces-verbaal d.d. 27 februari 2020, dossierpagina’s 25-27, betreffende de verklaring van getuige [getuige 1] , voor zover inhoudende:

(dossierpagina 25)
Afgelopen zondag 23 februari 2020 was ik carnaval aan het vieren in zalencentrum [locatie] te Best.
Ik zie op een gegeven moment vanuit mijn ooghoeken een van de deuren naar de
patio open gaan. Pas als ik zie dat die persoon een ijzeren stoel boven zijn hoofd vast heeft, kijk ik beter en zie dat het een persoon is die als clown verkleed is. Direct daarop zie ik dat hij met die stoel op een van die andere volwassenen slaat. Ik zie dat het slachtoffer naar de grond gaat.
(dossierpagina 26)
Ik zag dat het slachtoffer bloedde in zijn gezicht. Ik zag ook dat het slachtoffer buiten kennis was.
Het betrof een man die verkleed was als clown. Hij had een krullen pruik op. Echt een clownspruik. Ik dacht in de kleur rood. Hij had verder een lange jas aan met oranje erin. Zijn gezicht was wit geschminkt. De clown was groot. Ik denk tegen de 2 meter en had een stevig postuur.

3. Een aanvullend proces-verbaal d.d. 13 oktober 2020, los opgenomen in het dossier, betreffende de verklaring van getuige [getuige 2] , voor zover inhoudende:

(pagina 1 van het proces-verbaal)
U wilt mij horen over de zware mishandeling die afgelopen carnaval is geweest in
zalencentrum [locatie] in Best. We waren met een groep van vier volwassenen, waaronder slachtoffer [slachtoffer]
(het hof begrijpt: aangever).
Ik weet nog goed hoe de mishandeling gegaan was. Ik zag achter [slachtoffer] een clown de patio inkomen.
(pagina 2 van het proces-verbaal)
Een beetje in de hoeken van de patio stonden klapstoelen. Ik zag die clown zo'n klapstoel pakken en dat hij daarmee meteen op het hoofd van [slachtoffer]
(het hof begrijpt: aangever)sloeg. Ik zag vervolgens [slachtoffer] meteen neer gaan.

4. Een aanvullend proces-verbaal d.d. 13 oktober 2020, los opgenomen in het dossier, betreffende de verklaring van getuige [getuige 3] , voor zover inhoudende:

(pagina 1 van het proces-verbaal)
Ik kan verklaren dat op een zondag tijdens carnaval dit jaar in het [locatie] te Best een mishandeling heeft plaatsgevonden. Ik weet het gebeuren nog goed. Ik stond buiten de patio in het [locatie] . Ik zag dat er een clown aangelopen kwam.
Ik zag dat hij een stoel pakte en de eerste de beste persoon in de patio kreeg van hem daarmee een klap. Ik zag dat die persoon meteen gestrekt ging en buiten westen was.
De stoel kan ik het beste omschrijven als een ijzeren bistro stoel. Zo'n soort hoge
klapstoel die vaak bij klaptafels staan. Er stonden er een paar in die patio.
Volgens mij sloeg die clown met de stoel tegen het hoofd van die persoon die neer
ging. Het ging allemaal heel snel.

5. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 juni 2020, dossierpagina’s 41-45, betreffende de verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende:

(dossierpagina 43)
V: Bent u op zondag 23 februari 2020 in zalencentrum [locatie] geweest?
A: Ja, het klopt dat ik die dag carnaval heb gevierd in Best en in zalencentrum
[locatie] ben geweest.
V: Er was die dag een carnavalsfeest in het zalencentrum. Was u verkleed en hoe was u verkleed?
A: Ik was verkleed als clown. Ik had onder andere een wit gezicht een rode pruik op en een oranje geblokte jas aan.
V: Was u die persoon die de mishandeling pleegde en indien zo kunt u uitleggen wat er
is gebeurd?
A: Het klopt dat ik een manspersoon heb geslagen op het carnavalsfeest die dag bij
[locatie] in Best.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdachte heeft aangevoerd dat het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen nu de verklaringen van getuigen dat de verdachte met een stoel heeft geslagen als onbetrouwbaar moeten worden bestempeld en derhalve niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd. Volgens de verdachte spelen de getuigen onder een hoedje. De verdachte heeft verklaard dat hij alleen met zijn vuist heeft geslagen, niet met een stoel.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat drie getuigen, [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , kort gezegd, hebben verklaard dat aangever met een stoel is geslagen door een manspersoon die als clown was verkleed en geschminkt.
Het hof stelt vast dat deze verklaringen niet alleen steun vinden in elkaar, maar ook deels door de verdachte worden erkend. Hij heeft immers verklaard dat hij op 23 februari 2020 op het carnavalsfeest in het [locatie] te Best als clown was verkleed en een manspersoon heeft geslagen. Alleen ten aanzien van de vraag of dit met een stoel was, lopen de verklaringen tussen de verdachte enerzijds en de getuigen anderzijds uiteen. Het hof ziet op dit punt echter geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van de drie getuigen waarbij de getuige [getuige 1] kort na het incident een verklaring heeft afgelegd. Het standpunt van de verdachte dat zij hun verklaringen (mogelijk uit rancune jegens de verdachte) op elkaar hebben afgestemd, is niet aannemelijk geworden. Het dossier bevat daarvoor geen enkel aanknopingspunt. Het hof is van oordeel dat de verklaringen elkaar in voldoende mate ondersteunen en acht deze betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Dat de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] zeven maanden na het incident zijn afgenomen, doet daar niet aan af.
Poging tot zware mishandeling
Op grond van de hiervoor bedoelde bewijsmiddelen is voor het hof komen vast te staan dat verdachte met een ijzeren stoel op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen en dat dit een harde klap was.
Het hof overweegt dat het met een voorwerp als een ijzeren stoel hard op het hoofd slaan naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer oplevert. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is, en dat bij het slaan met een ijzeren stoel op het hoofd vitale delen ernstig beschadigd kunnen raken. Door desalniettemin te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft hij naar het oordeel van het hof welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Het hof acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling derhalve wettig en overtuigend bewezen en verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het volgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] , door hem met een ijzeren stoel op het hoofd te slaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het met dergelijk voorwerp op het hoofd slaan kan tot ernstige gevolgen leiden en in onderhavig geval is het slachtoffer bewusteloos geraakt en heeft het slachtoffer hoofdletsel en een hersenschudding opgelopen. Dat de gevolgen voor het slachtoffer niet nog ernstiger zijn geweest, is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan de verdachte is te danken. Bovendien vond het bewezenverklaarde feit plaats op een carnavalsfeest, waarbij ook veel kinderen aanwezig waren. De verdachte heeft met zijn handelen een onveilige situatie gecreëerd voor de aanwezige carnavalsgangers, op een plek waar juist een feestelijke sfeer hoort te hangen. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof houdt in het voordeel van de verdachte rekening met de omstandigheid dat hij uit zichzelf een agressieregulatiecursus heeft gevolgd. Het hof heeft gelet op de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 26 augustus 2022, maar zal hieraan geringe betekenis toekennen, nu de documentatie vooral feiten betreft die geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden.
Het hof ziet tegen de achtergrond van het taakstrafverbod van art. 22 b Sr in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte redenen om te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur en een taakstraf.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 61 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen, passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.148,45. Deze gevorderde schade bedraagt € 1.898,45 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.123,00, bestaande uit € 623,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020. Voor het overige deel is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft aangegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Gelet hierop ligt de oorspronkelijke vordering in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal toewijzen tot een bedrag van € 2.285,50, bestaande uit € 1.035,50 aan materiële schade en 1250 euro aan immateriële schade en € 1.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering heeft de advocaat-generaal gesteld dat deze dient te worden afgewezen.
Materiële schade
De door de benadeelde partij in eerste aanleg gevorderde materiële schade van € 1.898,45 bestaat uit de volgende posten:
Ziekenhuisdaggeld € 60,00
Eigen risico zorgverzekering € 385,00
Telefoonscherm € 265,00
Kleding € 214,95
Consumptiebonnen € 23,00
Huishoudelijke hulp € 950,50
Post 1, 2, 3 en 5
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 733,00. Dit bedrag bestaat uit € 60,00 aan ziekenhuisdaggeld, € 385,00 aan eigen risico, € 265,00 voor herstelkosten aan het kapotte telefoonscherm en € 23,00 aan ongebruikte consumptiebonnen. De benadeelde partij heeft de schade met de bijgevoegde facturen en foto’s ook deugdelijk onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schadeposten gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 733,00 toewijsbaar is.
Post 4
Het hof is van oordeel dat de schade aan de kleding voldoende is onderbouwd met prijzen van vergelijkbare kleding die hij droeg ten tijde van het bewezenverklaarde. De schade is bovendien door de verdachte in hoger beroep niet betwist. Omdat het om oudere kleding gaat, houdt het hof rekening met een afschrijving waardoor schattenderwijs een bedrag van € 150,00 toewijsbaar wordt geacht. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
Post 6
Het hof is van oordeel dat de onderhavige vordering van de kosten aan huishoudelijke hulp zich bij gebrek aan een voldoende duidelijke onderbouwing niet leent voor een beoordeling in dit strafproces, nu het hof niet in staat is te beoordelen of en tot welk bedrag de schadepost in rechtstreeks verband staat met het tenlastegelegde. Derhalve is in zoverre sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding waardoor de vordering op dit punt niet-ontvankelijk zal worden verklaard en deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De immateriële schade
De benadeelde heeft als gevolg van de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling letsel opgelopen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij door het handelen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden dat niet uit vermogensschade bestaat. De verdachte heeft [slachtoffer] onverhoeds met een ijzeren stoel hard op het hoofd geslagen, ten gevolge waarvan hij bewusteloos is geraakt en hoofdletsel en een hersenschudding heeft opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Het hof acht het aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte nadeel als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft geleden. De benadeelde partij heeft licht traumatisch schedelhersenletsel opgelopen. De benadeelde partij heeft last van angstreacties en is in het dagelijks leven meer op zijn hoede.
Gelet op de aard, de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, en gelet op de bedragen die door de Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,00. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Totale schade en wettelijke rente
In totaal wijst het hof toe een bedrag van € 1.883,00 bestaande uit € 883,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 – zijnde de dag waarop het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden – tot aan de dag der algehele voldoening.
De proceskosten
Voorts zal het hof de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, ten tijde van het wijzen van dit arrest begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.883,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
61 (eenenzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.883,00 (duizend achthonderddrieëntachtig euro) bestaande uit € 883,00 (achthonderddrieëntachtig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 314,95 (driehonderdveertien euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 64,95 (vierenzestig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.883,00 (duizend achthonderddrieëntachtig euro) bestaande uit € 883,00 (achthonderddrieëntachtig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 28 (achtentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 23 februari 2020.
Aldus gewezen door:
mr. B.F.M. Klappe, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van C.M. Jutte, griffier,
en op 2 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. K.J. van Dijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Oost-Brabant, District Eindhoven, Basisteam De Kempen, dossiernummer PL2100-2020040949, doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 47, gesloten op 27 augustus 2020, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.