ECLI:NL:GHSHE:2022:3827

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
20-001086-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot hennep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 13 mei 2022 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte had in de periode van 1 juni 2020 tot en met 2 maart 2021 in Breda een hennepdrogerij ingericht en was verantwoordelijk voor de bewerking en verwerking van ongeveer 47,07 kilogram gedroogde henneptoppen. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een nieuwe veroordeling, terwijl de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleitte. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het primair tenlastegelegde bewezen verklaard. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en dat er voldoende bewijs was, waaronder DNA-sporen, die de verdachte in de hennepdrogerij konden plaatsen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001086-22
Uitspraak : 1 november 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Breda, van 13 mei 2022, met parketnummer 02-023820-22, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde (inclusief het “medeplegen” en beperkt tot het “opzettelijk bewerken”) bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 2 maart 2021 te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 47,07 kilogram (gedroogde) hennep(toppen), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 2 maart 2021 te Breda (telkens) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 47,07 kilogram (gedroogde) hennep(toppen), in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 2 maart 2021 te Breda, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door in voornoemd pand (op de 2e verdieping) een hennepdrogerij in te richten en/of/althans een ruimte te maken voor het drogen van hennep(-toppen/planten) en/of de huissleutel van dat pand in ontvangst te nemen en/of bij zich te houden en/of de hennepdrogerij (regelmatig) te controleren.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 februari 2021 tot en met 2 maart 2021 te Breda in een pand aan [adres 2] , opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt, een hoeveelheid van ongeveer 47,07 kilogram (gedroogde) henneptoppen, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de vorenbedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat het procesdossier onvoldoende wettige en overtuigende bewijsmiddelen bevat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen: in de eerste plaats omdat geen duidelijk signalement van de betrokkenen bij de hennepdrogerij is gegeven door de bewoonster van het pand en haar dochter; in de tweede plaats omdat er meer bewijsmiddelen nodig zijn die de verdachte in verband brengen met de hennepdrogerij dan alleen het aangetroffen DNA-materiaal. Daarbij komt dat alleen DNA-sporen onvoldoende zijn om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, aldus de raadsman. Voorts zijn er alternatieve scenario’s die de aanwezigheid van het DNA-materiaal van de verdachte in de hennepdrogerij kunnen verklaren. De raadsman noemt daarbij de situaties dat het DNA-materiaal in de drogerij terecht is gekomen bij het opruimen en verplaatsen van de hennep van een kwekerij naar de drogerij en de situatie dat het DNA-materiaal opzettelijk in de drogerij is geplaatst teneinde de aandacht op de verdachte te vestigen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het procesdossier komt naar voren dat de bewoonster van het pand aan [adres 2] en haar dochter tegenover de politie geen (duidelijke) beschrijving hebben gegeven van de persoon van wie de hennepdrogerij was. De bewoonster heeft verklaard dat zij de sleutel van haar woning moest afstaan aan die persoon en dat zij niet in haar woning mocht zijn op de momenten dat hij de woning wilde bezoeken. De bewoonster heeft voorts verklaard dat de betreffende ruimte was afgesloten met een slot waarvan zij de sleutel niet had. De dochter van de bewoonster heeft tegenover de politie verklaard dat zij nooit op de zolder van de woning kwam, dat zij geen sleutel had van het hangslot waarmee de ruimte op zolder was afgesloten en dat zij niemand bij de drogerij heeft gezien.
Dat de bewoonster en haar dochter geen (duidelijk) signalement hebben kunnen geven van de betreffende persoon, betekent naar het oordeel van het hof niet dat dit de verdachte vrijpleit van het hem tenlastegelegde. Het hof overweegt in dat verband als volgt.
Op dinsdag 2 maart 2021, om 16.30 uur, is de woning aan [adres 2] , door de politie bezocht (dossierpagina 6). De woning betreft een tussenwoning. De woning werd met toestemming van de bewoonster
(het hof begrijpt: mevrouw [betrokkene] )betreden.
Op de tweede verdieping, de zolder, werd een zelfgemaakt houten schot, voorzien van
een deur met hangslot aangetroffen. Door een gat in het houten schot liep een afzuiging. Voor het houten schot stonden verschillende jerrycans, waarvan enkele gevuld waren met een onbekende vloeistof. Door politieambtenaar [verbalisant 1] werd het slot verbroken, waardoor de deur in het houten schot geopend kon worden. Aan de deur werd een bewegingssensor aangetroffen. Achter het schot werd een inwerking zijnde hennepdrogerij aangetroffen. De drogerij was op dat moment in werking waarbij verschillende ventilatoren aan het draaien waren. Er waren 5 droogrekken, met in totaal 59 droognetten, welke gevuld waren met henneptoppen. De henneptoppen waren op het moment van ontdekken droog. Er lagen 84 gebruikte droognetten. Op de grond werden verschillende gripzakken aangetroffen welke gevuld waren met henneptoppen. Bij het wegen bleek in een zak ongeveer 1 kilo hennep te zitten. Tevens werden er 2 weegschalen aangetroffen. Er werd een tempratuurregelaar, airco en kachel aangetroffen. Er werd in totaal 59 kilo hennep aangetroffen. Alle goederen werden inbeslaggenomen.
Van de inbeslaggenomen henneptoppen, zijn twee kennisgevingen inbeslagneming opgemaakt. Op de kennisgeving inbeslagneming die betrekking heeft op ‘gedroogde henneptoppen in een hennepdrogerij aangetroffen’, is vermeld dat de totale hoeveelheid hennep 47073 gram betreft. Het hof stelt vast dat alleen deze hoeveelheid ten laste is gelegd.
Tevens bevindt zich in het dossier een kennisgeving inbeslagneming die betrekking heeft op ‘gedroogde henneptoppen aangetroffen op de droognetten in de drogerij’ met een gewicht van 12004 gram, maar die hoeveelheid, zo stelt het hof vast, is niet tenlastegelegd.
Verbalisant [verbalisant 2] , taakaccenthouder hennep op basisteam Markdal, heeft gerelateerd dat hij kennis en ervaring heeft van eerdere ontmantelingen en cursussen en de hennep herkende aan de uiterlijke vorm, geur en kleur.
In deze afgesloten drogerij werd op een plateautje/kastje naast een schaartje en (kennelijk) hennep (digitale dossierpagina 13, vierde pagina (genummerd 4), foto A, en (digitale) dossierpagina 26, zeventiende pagina (genummerd 17), foto C) een Pepsi-blikje aangetroffen en tevens werd in de drogerij gebruikte werkhandschoenen aangetroffen, waaronder werkhandschoenen, met daarop hennepresten (dossierpagina’s 8-9).
Onder meer het blikje Pepsi en een werkhandschoen zijn in beslaggenomen en voorzien van een DNA kit zegel, het blikje Pepsi met DNA kit zegel 701566 en de werkhandschoen met DNA kit zegel 699597 (kennisgeving van inbeslagneming met registratienummer PL2000-2020332371-6).
De werkhandschoen had dragersporen bij de vingerimplant aan de binnenzijde en werd bemonsterd. Ook het Pepsi blikje is bemonsterd. Die sporen zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. Uit het daarover opgemaakte rapport volgt dat uit de sporen een DNA-profiel werd verkregen en dat het 1 miljard keer waarschijnlijker is dat de bemonsteringen DNA van de verdachte bevatten, dan van een willekeurig andere persoon.
Bij het blikje ging het om speeksel, bij de handschoen om epitheel.
Voor het hof is hiermee genoegzaam gebleken dat de verdachte niet alleen toegang moet hebben gehad tot de drogerij, maar ook in de drogerij aanwezig moet zijn geweest.
De drogerij bevond zich namelijk op de tweede verdieping, op de zolder van de betreffende woning. Deze zolder was afgesloten middels een houten schot met daarin een deur voorzien van een hangslot, zoals de politie heeft gerelateerd. De deur was ook daadwerkelijk afgesloten toen de politie ter plaatse kwam. De toegang tot de drogerij was dus alleen voorbehouden aan de persoon die in het bezit was van een sleutel van dit hangslot. Bovendien moest die persoon dan ook nog zelfstandig met gebruikmaking van de huissleutel toegang hebben tot de woning, zoals de bewoonster heeft verklaard.
Voorts is gebleken dat op 2 maart 2021, de dag van de ontdekking, de drogerij actief werkend was en gedroogde hennep werd aangetroffen. Uit het standaard Boom-rapport van 2005 volgt dat het ongeveer 1 week duurt om hennep te laten drogen. De DNA-sporen die aan de verdachte kunnen worden toegeschreven zijn bovendien niet alleen in de drogerij aangetroffen, maar ook op een voorwerp, dan wel in de directe nabijheid van voorwerpen, die te maken hadden met het drogen van de hennep, te weten op een werkhandschoen die aan de binnenzijde bij de vingerimplant gebruikerssporen bevatte, waarbij het een feit van algemene bekendheid is dat veelvuldig handschoenen worden gebruikt bij het bewerken en verwerken van hennep en op een blikje dat niet alleen in het zicht stond, maar dat ook was gebruikt terwijl het zich tevens bevond in de directe nabijheid van een schaartje en hennep.
Gelet op het vorenstaande kan het naar het oordeel van het hof dan ook niet anders zijn dan dat de verdachte niet alleen toegang had tot de woning, maar tevens recent in de hennepdrogerij aanwezig moet zijn geweest en doende is geweest met het bewerken en verwerken van de hennep.
De verdachte heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen. Deze omstandigheid kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in artikel 29, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet tot het bewijs bijdragen. Anders is het echter als een omstandigheid op zichzelf, of in samenhang met de verdere omstandigheden, redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit en dat de verdachte geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, terwijl dat onder de gegeven omstandigheden wel van hem verlangd mocht worden.
Nu de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, ook in verband en samenhang met de overige tot het bewijs gebezigde feiten en omstandigheden (waaronder de resultaten van het sporenonderzoek), op zichzelf genomen redengevend zijn voor het bewijs van het opzettelijk bewerken en verwerken van hennep, mag van de verdachte verlangd worden dat hij een die redengevendheid ontzenuwende verklaring geeft. Dat heeft hij evenwel niet gedaan, ook niet in hoger beroep. De door de raadsman eerst ter terechtzitting geponeerde alternatieve scenario’s kunnen naar het oordeel van het hof niet als zodanig worden aangemerkt. Die hoogst hypothetische scenario’s zijn namelijk op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Deze ten verwere aangevoerde scenario’s zijn te algemeen, niet concreet onderbouwd en vinden geen steun in het procesdossier. Daarbij zijn de alternatieve scenario’s naar voren gebracht door de raadsman en niet door de verdachte zelf. Het hof gaat dan ook daaraan voorbij.
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte te Breda in een pand aan [adres 2] opzettelijk ongeveer 47,07 kilogram gedroogde henneptoppen heeft bewerkt en verwerkt in de bewezenverklaarde periode.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de raadsman in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het primair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk bewerken en verwerken van ongeveer 47,07 kilogram (gedroogde) henneptoppen, zijnde een grote hoeveelheid. De verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van een hennepdrogerij. Aldus heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de productie van softdrugs. Die productie houdt de illegale handel in softdrugs in stand en veroorzaakt bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten. Daarnaast is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het geestelijke aandoeningen betreft. De verdachte heeft zich daar onvoldoende rekenschap van gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk uitsluitend met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd.
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van de rechtspraak gaan bij het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs van 25 kilogram of meer als vertrekpunt uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. In casu gaat het om het opzettelijk bewerken en verwerken van ongeveer 47,07 kilogram (gedroogde) henneptoppen.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 augustus 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte – zij het geruime tijd geleden – onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een overtreding van de Opiumwet.
Voorts heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte een vrouw en twee kinderen heeft, dat hij volledig arbeidsongeschikt is verklaard, dat hij een uitkering geniet en dat hij een zeldzame ziekte heeft.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een geheel voorwaardelijke (gevangenis)straf dan wel een onvoorwaardelijke taakstraf, waartoe door de raadsman is verzocht, doet in het licht van het voorgaande naar ’s hofs oordeel onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde feit, zodat het hof daartoe niet zal overgaan.
Alles afwegende acht het hof in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden.
Overeenkomstig het imperatief bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smits, griffier,
en op 1 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.