ECLI:NL:GHSHE:2022:3824

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
200.299.795_01 + 200.303.008_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en zorg- en opvoedingstaken na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant inzake de echtscheiding van partijen, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen, en de alimentatieverplichtingen. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft in september 2021 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 17 juni 2021, waarin de rechtbank de echtscheiding heeft uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen heeft vastgesteld. De man heeft in november 2021 een verweerschrift ingediend, waarin hij ook incidenteel hoger beroep heeft ingesteld met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.

Tijdens de mondelinge behandelingen in april en september 2022 hebben partijen geprobeerd tot een onderlinge regeling te komen, maar er bleven geschilpunten bestaan, met name over de ingangsdatum van de partneralimentatie en de eindtijd van het contactmoment tussen de man en de minderjarige [minderjarige 2]. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat de man met ingang van 1 oktober 2022 een bedrag van € 109,- per maand aan partneralimentatie aan de vrouw zal betalen. Tevens is de regeling inzake de zorg- en opvoedingstaken bevestigd, waarbij is bepaald dat [minderjarige 2] op woensdag en vrijdag tot na het avondeten bij de man zal verblijven.

Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken op 3 november 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.299.795/01 en 200.303.008/01
zaaknummer rechtbank : C/01/354145 / FA RK 19-6278
beschikking van de meervoudige kamer van 3 november 2022
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.A.M.J. de Wit te Veghel,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F.A. van den Heuvel te Eindhoven.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 14 september 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 17 juni 2021.
2.2.
De man heeft op 22 november 2021 een verweerschrift tevens houdende een incidenteel hoger beroep ingediend. Het incidenteel hoger beroep van de man ziet op het vervoer van de kinderen voor de uitvoering van de tussen partijen geldende regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en is bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.303.008/01.
2.3.
De vrouw heeft op 28 december 2021 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2022. Tijdens die mondelinge behandeling heeft het hof zowel de zaak bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.299.795/01 als de zaak met zaaknummer 200.303.008/01 behandeld.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. De Wit;
  • de man, bijgestaan door mr. Van den Heuvel;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] .
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt. De voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling en buiten aanwezigheid van partijen en de raad met [minderjarige 1] gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Partijen hebben bij de aanvang van de mondelinge behandeling het hof bericht dat zij op hoofdlijnen tot een onderlinge regeling waren gekomen. Tijdens de mondeling behandeling hebben partijen met het hof gedeeld op welke punten zij overeenstemming hadden bereikt en op welke punten zij het (nog) niet eens waren. Het hof heeft vervolgens de mondelinge behandeling voor een korte tijd geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om alsnog tot een algehele overeenstemming te komen.
2.6.
De man heeft na genoemde schorsing van de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn incidentele verzoeken in hoger beroep ingetrokken. Verder hebben partijen het hof bericht dat zij algehele overeenstemming hadden bereikt en dat zij de inhoud hiervan zouden vastleggen in een vaststellingsovereenkomst en deze aan het hof zouden overleggen.
2.7.
Gelet op het voorgaande heeft een verdere inhoudelijke behandeling van de zaak niet (meer) plaatsgevonden.
2.8.
Bij journaalbericht van 24 mei 2022 heeft de advocaat van de vrouw het hof medegedeeld dat partijen toch geen algehele overeenstemming hadden bereikt. De advocaat van de vrouw heeft daarom om een nieuwe (inhoudelijke) mondelinge behandeling verzocht.
2.9.
De mondelinge behandeling in hoger beroep is voortgezet op 29 september 2022. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling heeft het hof zowel de zaak bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.299.795/01 als de zaak met zaaknummer 200.303.008/01 behandeld.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. De Wit;
  • de man, bijgestaan door mr. Van den Heuvel;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 2] .
2.10.
Bij het hof zijn verder nog de volgende stukken ingekomen:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 3 juni 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 29 maart 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 30 maart 2022 met bijlagen;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 31 maart 2022 met bijlagen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen zijn op 28 augustus 2009 te [plaats] gehuwd.
3.3.
Partijen zijn de ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna ook: de kinderen).
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man bepaald en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de vrouw bepaald;
  • een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, inhoudende dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een cyclus van tien dagen steeds vier dagen bij de man verblijven, zulks conform het werkrooster van de man, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen;
  • de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand bepaald op een bedrag van € 156,81 per kind per maand;
  • het verzoek van de vrouw om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) van € 250,- per maand, afgewezen.
4.1.1.
Uit rechtsoverweging 2.7. van de bestreden beschikking volgt dat de rechtbank de door partijen in het geding gebrachte stukken met betrekking tot de afwikkeling van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden niet heeft besproken omdat partijen ter zake geen verzoeken hadden gedaan.
4.1.2.
De echtscheidingsbeschikking is op 2 augustus 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.2.
De grieven van de vrouw zien op:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] (grief 1);
  • de door de rechtbank vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (grief 2);
  • de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie (grief 3);
  • het door de rechtbank afgewezen verzoek van de vrouw om de vaststelling van een door de man aan haar te betalen partneralimentatie (grief 4).
4.2.1.
De vrouw verzoekt in het principaal hoger beroep (met zaaknummer 200.299.795/01), verkort weergegeven, de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen, en voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] , de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinder- en partneralimentatie, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
  • ook [minderjarige 1] haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eenmaal in de veertien dagen een weekend bij de man verblijven, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen;
  • de man aan de vrouw een bedrag van € 245,33 per kind per maand dient te betalen aan kinderalimentatie, althans een zodanig bedrag met een zodanige ingangsdatum als het hof juist acht;
  • de man aan de vrouw met ingang van 23 december 2019, dan wel 17 juni 2021, dan wel met ingang van de datum van de indiening van het beroepschrift een bedrag van € 342,- per maand aan partneralimentatie dient te betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Kosten rechtens.
4.3.
De man verzoekt in het principaal hoger beroep (met zaaknummer 200.299.795/01) de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vrouw af te wijzen als zijnde ongegrond dan wel onbewezen.
4.3.1.
De man verzoekt in incidenteel hoger beroep (zaaknummer 200.303.008/01):
- vast te stellen dat het vervoer van de kinderen ter uitvoering van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen wordt gedeeld;
- de bestreden beschikking te wijzigen voor wat betreft de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en vast te stellen dat de vrouw aan de man moet vergoeden:
- € 1.548,- aankoop ketel;
- € 6.300,- kosten dakkapel;
- € 7.500,- aflossing achterstand hypotheektermijnen.
Kosten rechtens.
4.4.
De vrouw verzoekt in het verweerschrift op het incidenteel hoger beroep om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel hoger beroep althans dit incidenteel hoger beroep ongegrond te verklaren en af te wijzen. Kosten rechtens.
4.5.
Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep op 29 september 2022 hebben partijen het hof bericht dat zij nagenoeg over alle aan het hof voorliggende punten overeenstemming hebben bereikt. Partijen verzoeken de overeenstemming ten aanzien van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] , de kinderalimentatie, de hoogte van de partneralimentatie en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken op te nemen in de beschikking. Het hof zal aan dit verzoek vervolg geven.
Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de ingangsdatum van de partneralimentatie en over de eindtijd van het contactmoment tussen de man en [minderjarige 2] wanneer dit contactmoment eindigt op een woensdag of op een vrijdag.
Partijen hebben het hof verzocht om ten aanzien van deze punten een beslissing te nemen.
Het hof zal ook aan dit verzoek gevolg geven.
5. De motivering van de beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep
Zaaknummer 200.299.795/01:
Hoofverblijfplaats [minderjarige 1] :
5.1.
Partijen zijn overeengekomen dat [minderjarige 1] -conform de bestreden beschikking- haar hoofdverblijfplaats bij de man heeft. Het hof zal de bestreden beschikking op dat punt bekrachtigen.
Regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken:
5.2.
Tussen partijen is de door de rechtbank bij de bestreden beschikking vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet langer in geschil. Deze regeling wordt door partijen uitgevoerd. Ook het door de man in incidenteel hoger beroep gedane (aanvullende) verzoek om het vervoer van de kinderen ter uitvoering van de door de rechtbank vastgestelde regeling tussen partijen te verdelen is in hoger beroep niet langer aan de orde, omdat de man zijn incidenteel hoger beroep tijdens de mondelinge behandeling op 11 april 2022 heeft ingetrokken en hij deze intrekking tijdens de voortgezette mondelinge behandeling op 29 september 2022 heeft gehandhaafd. Partijen verschillen alleen nog van mening over de eindtijd van het contactmoment tussen de man en [minderjarige 2] , in het geval dat het contactmoment eindigt op een woensdag of op een vrijdag (de korte schooldagen). Voor [minderjarige 1] speelt dit probleem niet (meer) omdat zij inmiddels naar de middelbare school gaat.
5.3.
De vrouw voert hieromtrent -samengevat- het volgende aan.
Indien het contactmoment tussen de man en [minderjarige 2] op een woensdag of op een vrijdag eindigt dan dient [minderjarige 2] rechtstreeks vanuit school naar de woning van de vrouw te komen, waarna het contactmoment met de vrouw begint. [minderjarige 2] heeft daardoor de mogelijkheid om op een woensdagmiddag of op een vrijdagmiddag met vriendinnen af te spreken, wat bij de man niet kan. Bovendien bespaart dit partijen benzinekosten. Op woensdag- en op vrijdagmiddag is de school om 12.30 uur uit. De man moet dan op die dagen eerst naar [woonplaats moeder] rijden om [minderjarige 2] uit school te halen en de vrouw moet dan vervolgens ’s avonds naar de man in [woonplaats vader] rijden om [minderjarige 2] bij hem op te halen. Dit kan worden voorkomen door de eindtijd van het contactmoment tussen de man en [minderjarige 2] , in het geval dat het contactmoment op woensdag of op vrijdag eindigt, aan de schooltijden van [minderjarige 2] te koppelen.
5.4.
De man heeft hiertegen -samengevat- het navolgende verweer gevoerd.
Op de laatste dag van het contactmoment eet [minderjarige 2] bij de man en gaat zij daarna terug naar de vrouw. Wanneer het contactmoment op een woensdag of op een vrijdag direct na school om 12.30 uur zou eindigen mist de man een aantal uren contact met [minderjarige 2] . De man betwist dat [minderjarige 2] bij hem thuis niet met vriendinnen kan afspreken.
5.5.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep geadviseerd om voor de eindtijd van het contactmoment tussen de man en [minderjarige 2] , in het geval dat dit contact-moment eindigt op een woensdag of op een vrijdag, aan te sluiten bij wat [minderjarige 2] gewend is. Daar moet aan vast worden gehouden.
5.6.
Het hof stelt voorop dat de (algemene) regeling over het halen en brengen van de kinderen ter uitvoering van de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen niet (langer) in geschil is. Over de eindtijd van het contactmoment tussen de man en [minderjarige 2] , wanneer dit contactmoment eindigt op een woensdag of op een vrijdag, overweegt het hof het volgende. Uit de bestreden beschikking (die door partijen wordt nageleefd) volgt dat [minderjarige 2] in een cyclus van tien dagen vier dagen bij de man verblijft en zes dagen bij de vrouw verblijft. Reeds om die reden is het hof van oordeel dat, in het geval dat het contactmoment tussen de man en [minderjarige 2] op een woensdag of op een vrijdag eindigt, dit contactmoment óók op die dagen pas na het avondeten bij de man dient te eindigen. Ingevolge de hiervoor genoemde regeling heeft de man immers recht op vier hele dagen contact met [minderjarige 2] . Indien voor het einde van het contactmoment op een woensdag en op een vrijdag wordt aangesloten bij de eindtijd van school om 12.30 uur, zoals de vrouw verzoekt, dan wordt de man in zijn recht om contact met [minderjarige 2] beperkt, wat het hof niet in het belang van [minderjarige 2] acht. Het hof is verder van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd waarom een latere eindtijd op een woensdag en op een vrijdag voor [minderjarige 2] tot problemen zou leiden. De man heeft de stelling van de vrouw dat [minderjarige 2] bij de man niet met vriendinnen kan afspreken, betwist. De door de vrouw gestelde extra benzinekosten kunnen evenmin tot een ander oordeel van het hof leiden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat ingevolge het werkrooster van de man de contactdagen tussen hem en [minderjarige 2] steeds verschuiven, waardoor het onderhavige probleem slechts incidenteel voorkomt. Daarbij komt dat het hof het belang van [minderjarige 2] en de man op een volledige dag contact met elkaar -waarbij zij ook de kans hebben om een ‘vrije middag’ met elkaar door te brengen- zwaarder weegt dan de extra benzinekosten die dit voor de vrouw met zich brengt.
Op grond van het voorgaande zal het hof de in de bestreden beschikking vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bekrachtigen en -in aanvulling op deze regeling- bepalen dat, indien het contactmoment tussen de man en [minderjarige 2] eindigt op een woensdag of op een vrijdag, [minderjarige 2] tot na het avondeten bij de man zal verblijven en de vrouw [minderjarige 2] bij de man zal ophalen.
Kinderalimentatie:
5.7.
Partijen zijn overeengekomen dat de man aan de vrouw -conform de bestreden beschikking- met ingang van 2 augustus 2021 een bedrag van € 156,81 per kind per maand aan kinderalimentatie zal voldoen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit onderdeel bekrachtigen.
De door de man te betalen kinderalimentatie bedraagt inmiddels ingevolge de wettelijke indexering met ingang van 1 januari 2022 € 159,79 per kind per maand.
Partneralimentatie:
5.8.
Partijen zijn overeengekomen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 109,- per maand aan partneralimentatie zal voldoen. Partijen verschillen echter wel van mening over de ingangsdatum van deze onderhoudsbijdrage.
5.9.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de ingangsdatum van de door de man te betalen partneralimentatie dient te worden bepaald op 11 april 2022. Zij legt hieraan ten grondslag dat partijen tijdens de eerste mondelinge behandeling in hoger beroep reeds overeenstemming hadden bereikt over de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie.
5.10.
De man heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
De ingangsdatum van de partneralimentatie dient te worden bepaald op 1 oktober 2022
omdat hij in de periode vanaf 11 april 2022 -naast de kinderalimentatie- veel kosten voor de kinderen heeft voldaan.
5.11.
Het hof overweegt dat artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de rechter grote vrijheid laat bij het vaststellen van de ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld dat hij in de periode vanaf 11 april 2022 -naast de kinderalimentatie- veel kosten voor de kinderen heeft voldaan. De vrouw heeft deze stelling van de man tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep onvoldoende weersproken. Nu bovendien uit de bestreden beschikking volgt dat de draagkracht van de man bij de vaststelling van de kinderalimentatie de beperkende factor was, ziet het hof hierin aanleiding om de ingangsdatum van de partneralimentatie te bepalen op 1 oktober 2022. Op die manier wordt voorkomen dat de man meteen met een achterstand in de door hem te betalen partneralimentatie wordt geconfronteerd.
Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en voornoemde beslissing opnemen in het dictum van deze beschikking.
Zaaknummer 200.303.008/01:
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden:
5.12.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 11 april 2022 zijn incidentele grief op dit punt ingetrokken. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat zijn incidentele grief op dit punt ingetrokken blijft, zodat deze grief geen verdere bespreking (meer) behoeft. Dit brengt met zich dat het hof de man niet ontvankelijk zal verklaren in zijn (incidentele) verzoeken omtrent de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.

6.De slotsom in het principaal en incidenteel hoger beroep

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigen, voor zover de rechtbank daarbij het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een door de man aan haar te betalen partneralimentatie heeft afgewezen.
Verder zal het hof in het dictum van deze beschikking een aanvulling geven op de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Het hof zal derhalve beslissen als hierna onder 7 vermeld.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep -gelet op de aard van de procedure- compenseren.

7.De beslissing op het principaal en incidenteel hoger beroep

Het hof:
In beide zaken (zaaknummers 200.299.795/01 en 200.303.008/01):
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn (incidentele) verzoeken omtrent de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 juni 2021, voor zover de rechtbank daarbij het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een door de man aan haar te betalen partneralimentatie heeft afgewezen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 oktober 2022 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een bedrag van € 109,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt in aanvulling op de in de bestreden beschikking vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat, indien het contactmoment tussen de man en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , eindigt op een woensdag of op een vrijdag, [minderjarige 2] tot na het avondeten bij de man zal verblijven en de vrouw [minderjarige 2] bij de man zal ophalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, J.C.E. Ackermans-Wijn en P.M.M. Mostermans en is op 3 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.