ECLI:NL:GHSHE:2022:3822

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
200.314.428_01 en 200.314.428_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot ontslag bestuurder van Stichting Administratiekantoor

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin hun verzoek tot ontslag van de bestuurder van de Stichting Administratiekantoor (Stak) werd afgewezen. De zaak betreft een complexe erfenis en de rol van de Stak in de verdeling van de nalatenschap van de overleden vader van de appellanten. De appellanten, bestaande uit meerdere erfgenamen, hebben grieven ingediend tegen de afwijzing van hun verzoeken, waaronder het ontslag van de bestuurder en de wijziging van de statuten van de Stak. Het hof heeft op 3 november 2022 uitspraak gedaan en de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de appellanten onvoldoende gronden hebben aangevoerd om het verzoek tot ontslag van de bestuurder te onderbouwen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de stellingen van de appellanten niet voldoende waren onderbouwd. Het hof concludeert dat de bestuurder niet in strijd met de doelstellingen van de Stak heeft gehandeld en dat de verzoeken van de appellanten om een vergadering van certificaathouders uit te roepen en om de statuten te wijzigen niet ontvankelijk zijn. De proceskosten worden toegewezen aan de Stak en de bestuurder, die in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 3 november 2022
Zaaknummers : 200.314.428/01 en 200.314.428/02
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/300843 / HA RK 22-2
in de zaak in hoger beroep van:

1.[appellant 1] ( [appellant 1] ),

wonende te [woonplaats] (België),

2. [appellant 2] ( [appellant 2] ),

wonende te [woonplaats] ,

3. [appellant 3] ( [appellant 3] ),

wonende te [woonplaats] ,

4. [appellant 4] ( [appellant 4] ),

wonende te [woonplaats] ,

5. [appellant 5] ( [appellant 5] ),

wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten] c.s.,
advocaat: mr. J.H.M. Daniëls te Sittard,
tegen

1.Stichting Administratiekantoor van aandelen [B.V.] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [bestuurder] ( [bestuurder] ),
in zijn hoedanigheid van bestuurder van voornoemde stichting,
wonende te [woonplaats] (België),
verweerders,
hierna aan te duiden als de Stak en [bestuurder] ,
advocaat: mr. J.J.M.C. Huppertz te Oosterhout.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 juni 2021 en de daaraan voorafgaande beschikking (in het incident) van 16 maart 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 augustus 2022;
  • het verweerschrift in hoger beroep, ingekomen ter griffie op 16 september 2021;
- de op 28 september 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn gehoord:
- dhr. [betrokkene 1] ( [betrokkene 1] ), echtgenoot van appellante sub 1 ( [appellant 1] ), dhr. [betrokkene 2] ( [betrokkene 2] ), echtgenoot van appellante sub 2 ( [appellant 2] ), mw. [appellant 3] ( [appellant 3] ) en haar echtgenoot dhr. [betrokkene 3] ( [betrokkene 3] ) en mw. [appellant 5] ( [appellant 5] ), allen bijgestaan door mr. Daniëls;
- dhr. [bestuurder] ( [bestuurder] ), bijgestaan door mr. Huppertz en mr. K. Deckers;
- als toehoorders waren nog aanwezig mw. [betrokkene 4] (dochter van [bestuurder] ) en twee kantoorgenoten van mr. Huppertz;
- mw. [appellant 1] ( [appellant 1] ), mw. [appellant 2] ( [appellant 2] ) en dhr. [appellant 4] ( [appellant 4] ) zijn niet verschenen;
- de ter zitting door respectievelijk mrs. Daniëls en Huppertz overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende feiten.
a. De heer [vader] (hierna: vader) was ondernemer. Hij had onder meer een Nederlandse vennootschap [N.V. 1] N.V. en een Belgische vennootschap [N.V. 2] N.V. Vanuit de Nederlandse vennootschap [N.V. 1] B.V. exploiteerde hij onder meer bedrijfspanden en landgoederen.
Vader [vader] is op [datum] 1995 overleden. Naast zijn echtgenote, mevrouw [moeder] (hierna: moeder) laat hij zijn dochters (appellanten sub 1 t/m 3; [appellant 1] , [appellant 2] en [appellant 3] ), zijn zoon [bestuurder] (verweerder sub 2) en de kinderen van zijn vooroverleden zoon (appellanten sub 4 en 5; [appellant 4] en [appellant 5] ) als erfgenamen achter.
Vader heeft in zijn testament van 20 december 1994 de aandelen in [N.V. 1] B.V. en in de Belgische vennootschap [N.V. 2] N.V. aan zijn zoon [bestuurder] gelegateerd, tegen inbreng van de waarde. Na aanvaarding van het legaat zou een overbedelingsschuld van [bestuurder] aan de onverdeelde boedel ontstaan. Op grond van het testament diende deze schuld in tien jaar te worden afgelost en over het resterende bedrag moest rente worden betaald.
Na het overlijden van vader heeft [bestuurder] het legaat onder een aantal voorwaarden geaccepteerd. Op advies van accountants- en belastingadvieskantoor [kantoor] , heeft een herstructurering van de gelegateerde vennootschappen plaatsgevonden, zodat [bestuurder] de aankoop van de aandelen kon financieren. De bedrijfsgebonden activiteiten (bandenhandel en daarmee samenhangende panden) en de niet-bedrijfsgebonden activiteiten (landgoederen en het woonhuis van wijlen vader en van moeder) werden in afzonderlijke vennootschappen ondergebracht, die op hun beurt onder de [holding] B.V. (voorheen genaamd [N.V. 1] B.V.) kwamen te hangen. Van deze [holding] B.V. is de in 1996 nieuw opgerichte [bestuurder] B.V. de bestuurder en enig aandeelhouder. De (gelegateerde) aandelen van [bestuurder] B.V. (40 gewone aandelen en 7.000 preferente aandelen) zijn in 1997 tegen uitgifte van certificaten op naam verworven door de Stak. [bestuurder] is enig bestuurder van zowel [bestuurder] B.V. als de Stak.
Het doel van de Stak blijkt uit artikel 2 van de statuten:
Artikel 2
1.
De stichting heeft ten doel:
a.
het tegen uitgifte van certificaten op naam verwerven van aandelen in de te [vestigingsplaats] gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bestuurder] B.V., hierna ook te noemen “de vennootschap”;
b.
het beheren van de sub a bedoelde aandelen, hierna ook te noemen “de aandelen”;
c.
het uitoefenen van alle aan de aandelen verbonden rechten, zoals het ontvangen van alle mogelijke uitkeringen en het uitoefenen van stemrecht;
d.
het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
2.
De stichting is niet bevoegd de aandelen:
a.
anders dan bij wijze van decertificering te vervreemden of een daartoe strekkende rechtshandeling aan te gaan;
b.
te verpanden of anderszins te bezwaren.
(...)’
Artikel 3 van de statuten bepaalt ten aanzien van het bestuur het volgende:
Artikel 3
1.
Het bestuur van de stichting bestaat uit drie leden, onderscheiden in een bestuurder A, een
bestuurder B en een bestuurder C.
2. Bestuurder C fungeert als voorzitter van het bestuur. (…)
3. De bestuursleden worden op de volgende wijze benoemd:
a.
bestuurder A door de vergadering van houders van certificaten van aandelen in de vennootschap;
b.
bestuurder B door de directie van de vennootschap. Ook directieleden zelf kunnen tot bestuurder B worden benoemd;
c.
bestuurder C door de bestuurders A en B tezamen.
(…)
4. Alle bestuursleden worden voor een periode van maximaal vier jaren benoemd. Herbenoeming is
onbeperkt mogelijk.
(…)’
Artikel 13 van de statuten bepaalt voorts het volgende:
Artikel 13
Indien en zolang [bestuurder] enig bestuurslid van de stichting is bestaat het bestuur in afwijking van het hierboven bepaalde uit één persoon en zijn op hem de bepalingen van artikel 3 niet van toepassing.’
Bij notariële akte van 28 juni 1996 heeft de overdracht van de gelegateerde aandelen aan [bestuurder] plaatsgevonden en op 3 december 1996 is de notariële akte van verdeling van de nalatenschap van vader gepasseerd. Op grond van deze akte is onder meer een schuld van [bestuurder] aan moeder ontstaan van
fl. 9.396.051,-- (afgerond fl. 9,4 miljoen) en een schuld van [bestuurder] aan de overige erfgenamen ( [appellanten] c.s.) van (afgerond) fl. 4,5 miljoen.
Op 29 december 1997, tevens de datum van oprichting Stak, heeft [bestuurder] zijn schuld aan moeder [appellanten] verminderd met fl. 5.000.000,-- door aan haar 5.000 certificaten van preferente aandelen à fl. 1.000,-- per stuk toe te kennen. De overige 2.000 certificaten van preferente aandelen en 40 certificaten van gewone aandelen zijn door [bestuurder] behouden. De resterende schuld aan moeder (ad ongeveer fl. 4,4 miljoen gulden) alsmede de schuld aan [appellanten] c.s. (afgerond fl. 4,5 miljoen) zijn inmiddels volledig afgelost.
Op [datum] 2019 is moeder [moeder] overleden. Appellanten sub 1 t/m 3 ( [appellant 1] , [appellant 2] en [appellant 3] ) en [bestuurder] zijn ieder voor 1/5e erfgenaam. Appellanten sub 4 en 5 ( [appellant 4] en [appellant 5] ) zijn ieder voor 1/10e erfgenaam. Alle erfgenamen hebben de nalatenschap van moeder [appellanten] zuiver aanvaard.
i. [appellanten] c.s. hebben in kort geding de verdeling van de nalatenschap van moeder gevorderd (en in appel met verdeling van de 5.000 certificaten ). Bij vonnis in kort geding van 6 april 2021 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen. Bij arrest van 9 november 2021 heeft dit hof het vonnis in kort geding bekrachtigd.
Bij exploot van 1 juni 2021 hebben [appellanten] c.s. een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Limburg en - kort gezegd – verdeling van de nalatenschap van moeder gevorderd, waaronder de verdeling van de certificaten en de registergoederen, met veroordeling van [bestuurder] tot medewerking. De voortgezette mondelinge behandeling van deze zaak staat gepland op 9 november 2022.
Bij exploot van 28 september 2021 zijn [appellanten] c.s. een procedure gestart tegen [bestuurder] en [kantoor] Accountants B.V. en [kantoor] Belastingadviseurs B.V. (hierna: [kantoor] ), waarin zij [bestuurder] en [kantoor] aansprakelijk stellen wegens benadeling van [appellanten] c.s. bij de verdeling in 1996 van de nalatenschap van vader. Kort gezegd stellen zij dat [bestuurder] op advies van [kantoor] een bedrag van
fl. 9.471.000,-- ten onrechte niet heeft afgerekend met betrekking tot de waarde van de aandelen [holding] B.V. en die vordering daarom nog niet is afgedragen aan de onverdeelde boedel. De mondelinge behandeling van deze zaak staat gepland op 29 november 2022.
3.2.
In de onderhavige procedure hebben [appellanten] c.s. de rechtbank verzocht – verkort weergegeven - bij wege van
voorlopige voorziening:
  • schorsing van [bestuurder] als bestuurder van de Stak;
  • benoeming van een interim-bestuurder op kosten van de Stak,
en in de
hoofdzaak:
  • ontslag van [bestuurder] als bestuurder;
  • artikel 13 van de statuten van de Stak als niet geschreven te beschouwen;
  • de Stak te gelasten een vergadering van certificaathouders uit te roepen conform artikel 3 van de statuten tot benoeming van een nieuw bestuur te komen.
3.3.
Bij beschikking van 16 maart 2022 heeft de rechtbank
in het incident (de voorlopige voorzieningen)de verzoeken afgewezen en [appellanten] c.s. veroordeeld tot betaling van de proceskosten in het incident. In de hoofdzaak heeft de rechtbank iedere beslissing aangehouden en partijen opgedragen zich uit te laten over de voortgang van de procedure (wel/geen nieuwe mondelinge behandeling).
3.4.
Bij beschikking van 21 juni 2022 heeft de rechtbank
in de hoofdzaak[appellanten] c.s. niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek art. 13 als niet geschreven beschouwen, en de overige verzoeken (ontslag en uitroepen vergadering) afgewezen. De rechtbank heeft [appellanten] c.s. voorts ook in de hoofdzaak veroordeeld in de proceskosten.
3.5.
In hoger beroep hebben [appellanten] c.s. tegen voornoemde beschikking(en) vier grieven aangevoerd. Zij hebben het hof verzocht in
het incident (de voorlopige voorziening; zaaknummer 200.314.428/02), uitvoerbaar bij voorraad:
[bestuurder] definitief te schorsen als bestuurder en voorzitter van de Stak, in elk geval totdat door het hof is beslist over het ontslag van [bestuurder] als voorzitter en bestuurder van de Stak;
voor de hiervoor onder 1 genoemde periode een onafhankelijke externe bestuurder te benoemen, door het hof aan te wijzen, waarvan de kosten voldaan dienen te worden door de Stak.
In de
hoofdzaak (zaaknummer 200.314.428/01)hebben zij het hof verzocht, uitvoerbaar bij voorraad:
[bestuurder] te ontslaan als bestuurder en voorzitter van de Stak met ingang van de datum van deze beschikking;
te bepalen dat artikel 13 van de statuten van de Stak, gezien de nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, als niet geschreven dient te worden beschouwd;
de Stak te gelasten binnen vier weken na deze beschikking een vergadering van certificaathouders uit te roepen, waarbij [appellanten] c.s. gezamenlijk 4000 certificaten vertegenwoordigen, om conform artikel 3 van de statuten van de Stak tot benoeming van een nieuw bestuur te komen.
Kosten rechtens.
3.6.
De Stak en [bestuurder] hebben de grieven bestreden en het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van [appellanten] c.s. in de proceskosten.
3.7.
Het hof overweegt het volgende in
de hoofdzaak (200.314.428/01).
3.8.1.
De eerste grief van [appellanten] c.s. is gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot ontslag van [bestuurder] als bestuurder en voorzitter van de Stak. Ook in hoger beroep voeren zij ter onderbouwing van hun beroep zeven ontslaggronden aan (alleenheerschappij/misbruik van stemrecht, verwaarlozing van taken, (financieel) wanbeheer, persoonlijk belang, tegenstrijdig belang/belangenverstrengeling, gewichtige redenen en ingrijpende wijziging van omstandigheden), die zij in het beroepschrift op nagenoeg dezelfde wijze als in eerste aanleg nader toelichten.
De tweede grief is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de rechtbank in het verzoek artikel 13 van de statuten als niet geschreven te beschouwen, met nagenoeg dezelfde toelichting als in eerste aanleg.
De derde grief is gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot het gelasten van een vergadering van certificaathouders, met nagenoeg dezelfde toelichting als in eerste aanleg.
De vierde grief is gericht tegen de proceskostenveroordelingen.
3.8.2.
Deze grieven, inclusief toelichting en onderbouwing die met name bestaat uit een verwijzing naar stukken uit eerste aanleg die weer verwijzen naar stukken uit de andere procedures (hiervoor weergegeven onder 3.1 sub j en k), vormen een herhaling van de stellingen van [appellanten] c.s. in eerste aanleg. In dit stadium van de procedure had het hof meer (daadwerkelijke) concretisering verwacht, temeer daar de rechtbank vooral ook heeft overwogen dat de stellingen van [appellanten] c.s. onvoldoende (duidelijk) waren onderbouwd. Het hof is dan ook in de eerste plaats van oordeel dat sprake is van onvoldoende kenbare grieven (met uitzondering van de vierde grief, maar die heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis); dat al maakt dat het hoger beroep niet kan slagen.
3.9.
Het hof overweegt in dit verband nader als volgt.
3.9.1.
Het hof is van oordeel dat [appellanten] c.s. onvoldoende hebben gesteld om op dit moment te concluderen dat [bestuurder] in strijd met het doel van de Stak heeft gehandeld. Dat doel is weergegeven in artikel 2 (lid 1) van de statuten: het tegen uitgifte van certificaten op naam verwerven van aandelen in [bestuurder] B.V., het beheren van deze aandelen, het uitoefenen van alle aan deze aandelen verbonden rechten (zoals het ontvangen van uitkeringen en het uitoefenen van stemrecht) en het verrichten van alle verdere handelingen die met het vorenstaande verband houden of bevorderlijk kunnen zijn (hiervoor onder 3.1 sub e geheel geciteerd). De Stak is niet meer dan een soort doorgeefluik van certificaten van aandelen, dat is ook de stelling van [appellanten] c.s. zelf. Het hof ziet niet in hoe [bestuurder] als bestuurder van enkel een ‘doorgeefluik’ misbruik van zijn positie kan maken. Uit de statuten (artikel 2 lid 2) blijkt immers dat [bestuurder] de aandelen niet kan vervreemden of een daartoe strekkende rechtshandeling kan aangaan, noch dat hij de aandelen mag verpanden of anderszins verzwaren. Wel heeft [bestuurder] de mogelijkheid om de aandelen te decertificeren, maar in dat geval is het doel van de Stak weggevallen en bovendien zouden [appellanten] c.s. dan een meerderheid van de preferente aandelen in handen kunnen krijgen (immers 4000 tegenover 3000, zoals de inzet is van de verdelingsprocedure).
Voor zover [bestuurder] de bedoeling heeft gehad alle zeggenschap en al het economische belang in het bedrijf te behouden, heeft hij daaraan afbreuk gedaan door een meerderheid van de (preferente) aandelen via zijn moeder terug in de familie te brengen. Ondanks dat hij daarvoor in 2003 al door zijn belastingadviseur is gewaarschuwd, heeft hij toch die keuze gemaakt althans die sinds 2003 gehandhaafd. In zoverre kan het hof niet aanstonds zijn betoog volgen - dat kort gezegd erop neerkomt – dat het ‘zijn’ onderneming is en dat uiteraard de certificaten aan hem zullen worden toebedeeld dan wel moeten worden toebedeeld. Zonder zijn eigen keuzes zouden deze certificaten nimmer onderdeel zijn geweest van de nalatenschap van moeder.
Ook al is [bestuurder] op grond van artikel 13 van de statuten van de Stak (hiervoor onder 3.1 sub e geciteerd) de enige bestuurder, uit niets blijkt dat hij misbruik van zijn stemrecht maakt en dat ligt gezien het voorgaande ook niet voor de hand. Dat het de wens van [bestuurder] is dat zijn dochter [dochter] - ook werkzaam in de ondernemingen die onder [bestuurder] B.V. ‘hangen’ - hem opvolgt als bestuurder van de Stak acht het hof niet uitzonderlijk. Dit persoonlijk belang impliceert op zich zelf nog geen tegenstrijdig belang of belangenverstrengeling. De stelling van de Stak en [bestuurder] dat de certificaten van de preferente aandelen (waarvan [appellanten] c.s. er gezamenlijk 4000 willen gaan vertegenwoordigen en [bestuurder] dan ‘slechts’ 3000) uitsluitend recht geven op een aandeel in de winst van de onderneming, is niet betwist door [appellanten] c.s.
[bestuurder] heeft wel een inspanningsplicht om binnen de financiële mogelijkheden en binnen het kader van artikel 2 van de statuten, dividend te realiseren. De Stak en [bestuurder] hebben in dat kader aangevoerd dat die behoefte bij hem en zijn moeder niet bestond (moeder ontving wekelijks fl. 4.000,--, zij het als afbetaling op de schuld van [bestuurder] aan haar) en dat er ook geen financiële ruimte voor was/is. Volgens [appellanten] c.s. moet dit met een korrel zout worden genomen, maar zij laten na dit thans met relevante bescheiden te onderbouwen. De (overige) verwijten die kunnen vallen onder taakverwaarlozing binnen de Stak, als geen vergadering gehouden, geen notulen of jaarstukken opgemaakt en geen décharge verleend, zijn voldoende weerlegd door de Stak en [bestuurder] . Er vinden geen economische activiteiten in de Stak plaats (‘de Stak is geen nijvere stichting’) en sinds het openvallen van de nalatenschap is er wel een vergadering van certificaathouders gehouden en zijn de deelgenoten uitgenodigd voor de aandeelhoudersvergadering van [bestuurder] B.V.
De overige aangevoerde ontslaggronden (zoals financieel wanbeheer gezien de rekening-courantverhouding en de vorderingen op en de leveranties aan de Belgische N.V., de verdonkeremaning van een bedrag van fl. 9.471.000,-- betreffende de nalatenschap van vader, het persoonlijk belang - en volgens [appellanten] c.s. dus een tegenstrijdig belang – om alle certificaten toebedeeld te willen krijgen tegen betaling van (slechts) € 428.000,--, het behoud van alle boerderijen) betreffen verwijten die in het kader van de andere procedures tussen partijen (hiervoor weergegeven onder 3.1 sub j en k) mogelijk een rol kunnen spelen, maar niet in de onderhavige ontslagprocedure. Deze verwijten hebben betrekking op de werkmaatschappijen en geen althans onvoldoende betrekking op de Stak, althans dat is onvoldoende onderbouwd. De ontslaggronden zoals door [appellanten] c.s. (in de eerste grief) aangevoerd zijn aldus niet op [bestuurder] als bestuurder van de Stak van toepassing, hooguit op [bestuurder] als bestuurder van de (topholding) [bestuurder] B.V. dan wel – indirect – op zijn bestuurderschap van de diverse werkmaatschappijen en/of op [bestuurder] als deelgenoot/erfgenaam. Maar die bestuurspositie is in de onderhavige procedure niet aan de orde. Het verzoek tot ontslag (in hoger beroep verzoek 1) is dus ook om deze redenen door de rechtbank terecht afgewezen.
In de gegeven omstandigheden wordt het oordeel niet anders op grond van de per 1 juli 2021 geldende Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR) en de ontslaggronden in het nieuwe artikel 2:298 BW - voor feiten vanaf 1 juli 2021 - of op grond van het overgangsrecht (de ontslaggronden in het oude artikel 2:298 BW).
3.9.2.
Voor wat betreft de verzochte wijziging (als niet geschreven beschouwen) van artikel 13 van de statuten van de Stak (in hoger beroep verzoek 2 waarop de tweede grief betrekking heeft) overweegt het hof als volgt.
Artikel 2:294 lid 1 BW bepaalt dat indien ongewijzigde handhaving van de statuten zou leiden tot gevolgen, die bij de oprichting redelijkerwijze niet kunnen zijn gewild, en de statuten de mogelijkheid van wijziging niet voorzien of zij die tot wijziging de bevoegdheid hebben, zulks nalaten, kan de rechtbank op verzoek van een oprichter, het bestuur of het openbaar ministerie de statuten wijzigen.
[appellanten] c.s. als deelgenoten gezamenlijk of ieder voor zijn/haar eigen onverdeelde deel, behoren niet tot de categorie verzoekers die is genoemd in artikel 2:294 BW. Zij zijn daarom niet bevoegd dit verzoek te doen. Net als de rechtbank kan ook het hof niet ambtshalve zomaar een nieuwe categorie verzoekers in de wetsbepaling lezen, ook niet op grond van artikelen 6:2 lid 2 BW jo 6:248 lid 2 BW jo 2:8 BW (onaanvaardbaarheid naar maatstaven van de redelijkheid en billijkheid). [appellanten] c.s. zijn dus ook in hoger beroep niet-ontvankelijk in dit verzoek.
3.9.3.
Voor wat betreft het verzoek een vergadering van certificaathouders te gelasten, waarbij [appellanten] c.s. gezamenlijk 4000 certificaten vertegenwoordigen, om conform artikel 3 van de statuten van de Stak tot benoeming van een nieuw bestuur te komen (in hoger beroep verzoek 3 en grief 3), is het hof het geheel eens met de rechtbank dat - kort gezegd – voor het verzoek een statutenwijziging nodig is waartoe [appellanten] c.s. niet bevoegd zijn, nu zij (nog) geen certificaathouders zijn (maar deelgenoten in de onverdeelde nalatenschap) en geen verklaring voor recht kan worden gegeven dat zij gezamenlijk 4000 certificaten vertegenwoordigen zolang in de bodemprocedure niet is beslist over de verdeling van de certificaten.
In dit kader wijst het hof partijen ten overvloede - in aansluiting op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling al is opgemerkt door het hof - op de zogenaamde beheersregeling van artikel 3:168 BW. Ingevolge dat artikel kunnen deelgenoten (zoals de erven in de onderhavige opengevallen nalatenschap) het genot, het gebruik en het beheer van gemeenschappelijke goederen zoals de 5000 certificaten, bij overeenkomst regelen (3:168 lid 1 BW). Voor zover een overeenkomst ontbreekt, kan de
kantonrechterop verzoek van de meest gerede partij een zodanige regeling treffen, zo nodig met onderbewindstelling van de goederen. Hij houdt daarbij naar billijkheid rekening zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang (3:168 lid 2 BW).
Met een dergelijke beheersregeling, die echter in de onderhavige procedure niet is verzocht noch kan worden ingelezen in het gevoerde debat, kan zolang een definitieve verdeling van de nalatenschap, althans aangaande de certificaten nog niet is gerealiseerd, mogelijk toch tegemoet gekomen worden aan de bezwaren van [appellanten] c.s.
3.1
Concluderend heeft de rechtbank op terechte gronden, die het hof tot de zijne maakt, [appellanten] c.s. niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek betreffende de statutenwijziging en de verzoeken tot ontslag en uitroepen vergadering afgewezen. De beschikking waarvan beroep zal het hof bekrachtigen.
3.11.
Nu de hoofdzaak zal worden afgedaan op de wijze als uit het bovenstaande blijkt, hebben de verzoekers bij hun verzoeken
in het incident/de voorlopige voorziening (200.314.428/02)geen belang meer en zal het hof deze verzoeken eveneens afwijzen.
3.12.
Het hof zal [appellanten] c.s. als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van dit hoger beroep (hoofdzaak en incident) veroordelen.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak 200.314.428/01:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
in de zaak 200.314.428/02:
wijst af de verzoeken in het incident/voorlopige voorziening;
in beide zaken:
veroordeelt [appellanten] c.s. in de proceskosten van het hoger beroep (hoofdzaak en incident), en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van de Stak en [bestuurder] op € 783,-- aan griffierecht en op € 2.228,-- aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, S.M.A.M. Venhuizen en
M.W.M. Souren en is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2022.