In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders van een minderjarige, geboren in 2018. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 12 augustus 2021 aangevochten, waarin de rechtbank een zorgregeling heeft vastgesteld waarbij de minderjarige eenmaal per week vier uur bij de vader verblijft, onder regie van de Gecertificeerde Instelling (GI). De moeder is van mening dat onbegeleide omgang tussen de vader en de minderjarige niet in het belang van het kind is, gezien de zorgen over de veiligheid en de persoonlijke situatie van de vader. De vader daarentegen stelt dat de begeleide omgang goed verloopt en dat hij voldoende inzicht heeft gegeven in zijn situatie.
Tijdens de mondelinge behandeling op 27 september 2022 zijn zowel de moeder als de vader gehoord, evenals vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. De GI heeft aangegeven dat de vader tot op heden onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn persoonlijke omstandigheden, wat een belemmering vormt voor onbegeleide omgang. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook zorgen geuit over het gebrek aan inzicht in de persoonlijke situatie van de vader.
Het hof heeft overwogen dat de zorgen over de persoonlijke situatie van de vader niet zijn weggenomen en dat het in het belang van de minderjarige wenselijk is om de bestaande regeling in stand te houden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de GI de regie heeft over de contactmomenten tussen de vader en de minderjarige. De beslissing van het hof is op 3 november 2022 uitgesproken in het openbaar.