ECLI:NL:GHSHE:2022:3799

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
20-001578-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen. De verdachte had op 8 oktober 2020 in Woensdrecht samen met anderen ongeveer 4.500 gram hennep binnengebracht en had € 2.040,00 in zijn bezit, waarvan het Openbaar Ministerie vermoedde dat het afkomstig was uit misdrijf. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van 8 weken. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het witwassen en voerde aan dat de verdachte legitieme verklaringen had voor het geldbedrag. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij het onder 2 tenlastegelegde had begaan, en sprak hem daarvan vrij. Het hof achtte echter wel bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde had gepleegd, en legde een gevangenisstraf op van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens werd de teruggave van het in beslag genomen geld aan de verdachte gelast.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001578-21
Uitspraak : 24 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 juni 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-252922-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte is bij vonnis waarvan beroep door de politierechter ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod (
onder 1 bewezenverklaard) en witwassen (
onder 2 bewezenverklaard) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de politierechter de inbeslaggenomen geldbedragen verbeurdverklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd met dien verstande dat daarbij bij feit 1 wordt uitgegaan van een kleinere hoeveelheid, te weten 4.131,5 gram, en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Daarnaast heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 oktober 2020 te Woensdrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans aanwezig heeft gehad, ongeveer 4.500 gram, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 8 oktober 2020 te Woensdrecht, althans in Nederland, een voorwerp, te weten ongeveer 2.040,00 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten ongeveer 2.040,00 euro, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde
Het hof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 8 oktober 2020 zag een verbalisant omstreeks 10:50 uur een personenauto met vier inzittenden de Belgisch-Nederlandse grens passeren. De personenauto is vervolgens door de verbalisant tot stoppen gemaand. Tijdens het gesprek met de bestuurder van de personenauto rook de verbalisant een sterke hennepgeur. Bij de doorzoeking van de personenauto is vervolgens in totaal 4.131,50 gram hennep aangetroffen. Hierop is de verdachte aangehouden en bij de transportfouillering is bij hem in totaal
€ 2.040,00 aangetroffen en inbeslaggenomen.
Op grond daarvan is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen door de verdachte.
De verdachte heeft bij de politie over de aangetroffen geldbedragen verklaard dat hij zijn salaris had gekregen en hij het geld bij zich had om in Antwerpen een auto te kopen. Voorts heeft de verdachte destijds verklaard dat hij bij [bedrijf] in Roosendaal werkte als orderpicker. Ter terechtzitting in hoger beroep is de verdachte bij die verklaring gebleven en heeft hij eraan toegevoegd dat hij gemiddeld € 400,00 à € 500,00 netto verdiende per maand en dat zijn salaris werd gestort op zijn bankrekening. Vervolgens nam de verdachte zijn salaris grotendeels van zijn bankrekening op en hij spaarde daarvan een gedeelte. De verdachte heeft voorts ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zijn oude auto heeft verkocht aan een Bulgaar in Nederland voor bijna € 600,00. Tot slot heeft de verdachte verklaard dat hij dit bedrag en een deel van zijn spaargeld bij zich had, omdat hij een afspraak had in Antwerpen voor de aankoop van een auto, maar dat de koop toch niet door is gegaan doordat de auto niet voldeed aan zijn wensen.
Het hof is van oordeel dat de verdachte daarmee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat de aangetroffen geldbedragen van in totaal € 2.040,00 een legale herkomst hadden en dat het Openbaar Ministerie nader onderzoek naar die verklaring had kunnen (doen) verrichten. Het hof stelt evenwel vast dat het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek heeft verricht of heeft doen verrichten naar aanleiding van de verklaring van de verdachte om daarmee te weerleggen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat deze verdachte met € 2.040,00 cash op zak rond kon rijden op 8 oktober 2020. Zo is bijvoorbeeld niet verdachtes toenmalige werkgever [bedrijf] gecontacteerd om navraag te doen naar enig dienstverband en het door verdachte genoten salaris toentertijd. Evenmin is de Belastingdienst geraadpleegd, noch zijn er bescheiden gevorderd, zoals de belastingaangifte van de verdachte van die tijd. Ook verdachtes bankrekening is niet onderzocht.
Het belangrijkste deel van de informatie die de verdachte heeft gegeven was bovendien al bekend na het politieonderzoek. Daar heeft het Openbaar Ministerie geen onderzoek naar laten doen. Het hof acht het, gelet op het tijdsverloop, nu ook niet meer opportuun dit onderzoek alsnog te laten doen.
De conclusie van het hof is dan ook dat niet kan worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat de bij de verdachte de aangetroffen geldbedragen door hem zijn witgewassen. Dit betekent dat niet is bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 oktober 2020 te Woensdrecht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 4.131,50 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich – kort gezegd – samen met zijn partner schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer van 4.131,50 gram hennep, zijnde een grote hoeveelheid. Aldus heeft de verdachte gehandeld uit puur winstbejag en heeft hij zich geen enkele rekenschap gegeven van de omstandigheid dat verdovende middelen als hennep schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Bovendien staat verdachtes handelen onmiskenbaar in relatie met de verspreiding van en de handel in softdrugs, hetgeen weer onlosmakelijk in verbinding staat met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze verslavende middelen. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 september 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met de Nederlandse politie en justitie in aanraking is geweest. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken.
Het hof is van oordeel dat in het algemeen bij de straftoemeting aansluiting kan worden gezocht bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Nu het LOVS geen oriëntatiepunten ter zake van het invoeren van softdrugs heeft, heeft het hof het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van softdrugs als uitgangspunt genomen. Voor het aanwezig hebben van 4.131,50 gram softdrugs, in dit geval hennep, is het uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 180 uren. Voor het aanwezig hebben van 5.000 – 10.000 gram softdrugs is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat sprake is van natte hennep en dat het hof dit in het voordeel van de verdachte zou moeten meewegen in de straf, omdat volgens de raadsman na het droogproces slechts 20% van het aangetroffen gewicht aan hennep zou resteren. Het hof is van oordeel dat het dossier, noch het verhandelde ter terechtzitting, aanknopingspunten biedt die wijzen in de richting dat sprake was van natte hennep. Daarbij betrekt het hof het volgende. Nog daargelaten dat het hof de invoer in Nederland van natte hennep, zonder redengevende verklaring daarvoor die hier ontbreekt, reeds geen aannemelijk scenario acht, heeft het hof in raadkamer nogmaals kennisgenomen van de foto’s 3 en 5 op de pagina’s 29 respectievelijk 30 in het politiedossier met daarop zichtbaar de aangetroffen hennep. Het hof neemt daarop waar dat de henneptoppen niet als een opeen-/aaneengeplakte compacte (natte) massa in de aangetroffen kussenslopen en Pringles verpakkingen zaten, maar op luchtige afstand van elkaar verwijderd en dat deze droog ogen. Zonder enige onderbouwing, die aldus ontbreekt, nu door de verdachte(n) hierover van meet af aan niets is verklaard, acht het hof de door de raadsman geponeerde stelling op dit punt niet aannemelijk geworden. Nu aldus onvoldoende aannemelijk is dat er sprake is geweest van natte hennep, zal het hof dit niet mee laten wegen bij de op te leggen straf.
De verdediging heeft voorts verzocht om te volstaan met een flinke taakstraf in combinatie met een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit zou volgens de raadsman ook recht doen aan het recht op een gelijke behandeling, daar twee overige verdachten in dit dossier, anders dan de verdachte en zijn partner, in eerste aanleg een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf zijn opgelegd.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feit – het gaat immers niet om aanwezig hebben van de drugs maar om invoer – in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof is dan ook van oordeel dat de straf zwaarder moet zijn dan de politierechter heeft opgelegd en dan de advocaat-generaal heeft geëist. Voor de door de raadsman bepleite afdoening ziet het hof dan ook geen ruimte, zij het dat een deel van de vrijheidsstraf voorwaardelijk zal worden opgelegd.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
Nu aan de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde handelen geen straf of maatregel wordt opgelegd, zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten van de inbeslaggenomen geldbedragen, te weten in totaal € 2.040,00.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. EUR, ibn 08-10-2020 (omschrijving: PL2700-20-078058-4);
2. 1560 EUR, ibn 08-10-2020 (omschrijving: PL2700-20-078058-5);
3. 180 EUR, ibn 08-10-2020 (omschrijving: PL2700-20-078058-6).
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 24 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.