ECLI:NL:GHSHE:2022:379

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
20-002666-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal met gevangenisstraf en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal en had een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand voor diefstal van scooteronderdelen. Daarnaast was de politierechter de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 weken gelast.

Tijdens de zitting heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een gevangenisstraf van 1 maand, evenals de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf. Het hof heeft vastgesteld dat het proces-verbaal van de eerste aanleg niet correct was ondertekend, waardoor de beraadslaging in hoger beroep niet kon plaatsvinden op basis van het eerdere onderzoek. Dit leidde tot de vernietiging van het vonnis van de politierechter.

Het hof heeft vervolgens vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal en heeft hem veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. Tevens is de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 weken gelast. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, het justitiële verleden van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden, maar heeft geen aanleiding gezien om van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf af te wijken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002666-20
Uitspraak : 25 januari 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 3 december 2020 met parketnummer 03-263457-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 01-254819-19, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘diefstal’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. Daarnaast heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van de eerder onder parketnummer 01-254819-19 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 01-254819-19 zal toewijzen.
Namens de verdachte is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, nu het hof heeft vastgesteld dat het proces-verbaal van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 327 van het Wetboek van Strafvordering door de politierechter is ondertekend, zodat de beraadslaging in hoger beroep niet kan geschieden naar aanleiding van het onderzoek in eerste aanleg als bedoeld in artikel 422, tweede lid, Wetboek van Strafvordering. Hetgeen resteert, is de aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk. Het hof is echter gebonden aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juni 2020 te Weert scooteronderdelen, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om die/deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 juni 2020 te Weert scooteronderdelen, die toebehoorden aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna volgende bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering met een opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen vrijspraak is bepleit.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Weert, registratienummer PL2341-2020110115, gesloten d.d. 21 oktober 2020, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-29.
1.
Het proces-verbaal van aangifte (met bijlagen) d.d. 14 juli 2020, pagina 4 en 5, voor zover inhoudende de verklaring van aangever [aangever] , afgelegd op 29 juni 2020.
2.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 oktober 2020, pagina 24 en 25, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte [verdachte] ter zake van diefstal, zoals bewezen is verklaard.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om aan de verdachte, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, een taakstraf in combinatie met een kortdurende gevangenisstraf op te leggen. Daartoe is onder meer aangevoerd dat de verdachte mantelzorger is van zijn moeder en een detentie van langere duur problemen op zal leveren voor het behouden van zijn woning.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van scooteronderdelen, toebehorende aan [aangever] . De verdachte heeft met zijn handelen getoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen. Feiten als onderhavige veroorzaken materiële schade en brengen overlast voor de gedupeerden met zich mee. Bovendien draagt het bij aan in de maatschappij levende gevoelens van onrust over de veiligheid van goederen.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 2 november 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor vermogensdelicten is veroordeeld. Bovendien is het onderhavige feit begaan gedurende de proeftijd van een eerdere veroordeling tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf ter zake van diefstal. Die voorwaardelijke straf en eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich wederom schuldig te maken aan een soortgelijk strafbaar feit.
Uit voornoemd uittreksel volgt dat zowel het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, als de taakstrafbeperking van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
In een reclasseringsadvies van 12 mei 2021, uitgebracht in een andere strafzaak tegen de verdachte, wordt beschreven dat er, ondanks dat op een aantal leefgebieden sprake is van stabiliteit, sprake is van risicofactoren op het gebied van alcohol- en drugsgebruik, verdachtes psychosociaal functioneren, zijn houding en beperkte bronnen van steun in zijn directe omgeving. De reclassering krijgt weinig grip en zicht op de verdachte. Hij komt afspraken niet na en houdt zich niet aan voorwaarden. Hoewel reclasseringsinterventies geïndiceerd zijn, acht de reclassering een dergelijk traject niet uitvoerbaar. In het reclasseringsadvies wordt overwogen dat aan de verdachte in het verleden meerdere taakstraffen zijn opgelegd, maar net zo vaak zijn deze negatief dan wel vroegtijdig afgesloten.
Ten overstaan van het hof heeft de raadsman in dit verband naar voren gebracht dat de verdachte sinds enkele maanden mantelzorger is van zijn moeder en dat hij wordt begeleid door Stichting MEE. De verdachte zou volgens de raadsman nog openstaande vrijheidsstraffen hebben en er is aan hem tijdelijk uitstel verleend voor de tenuitvoerlegging daarvan.
Naar het oordeel van het hof kan in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, het justitiële verleden van de verdachte en in verband met een juiste normhandhaving niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die de onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover deze ter terechtzitting mondeling door de raadsman naar voren zijn gebracht, geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand passend en geboden. Daarbij heeft het hof tevens de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van diefstallen, in aanmerking genomen.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Limburg heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 14 februari 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover deze ter terechtzitting mondeling door de raadsman naar voren zijn gebracht, onvoldoende aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te Eindhoven, van
14 februari 2020, gewezen onder parketnummer 01-254819-19, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door:
mr. J.W.E. Luiten, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 25 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.W.E. Luiten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.