ECLI:NL:GHSHE:2022:3784

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
001009-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de termijn voor behandeling van hoger beroep in voorlopige hechtenis en de gevolgen daarvan

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 oktober 2022, ging het om de late behandeling van een hoger beroep dat was ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank van 6 september 2022. De rechtbank had het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte afgewezen. De vertraging in de behandeling van het beroep was te wijten aan het laat insturen van het dossier door de rechtbank, een omstandigheid die niet aan de verdachte kon worden tegengeworpen. Het hof oordeelde dat de overschrijding van de termijn voor de behandeling van het beroep met 18 dagen niet ernstig genoeg was om de voorlopige hechtenis op te heffen, vooral gezien de aard van de beschuldigingen tegen de verdachte, die onder meer belaging omvatten. Het hof nam ook kennis van de rapporten van de reclassering en de Pro Justitia rapportage, die wezen op een hoog risico op herhaling van delictgedrag. De verdediging had aangevoerd dat de voorlopige hechtenis moest worden opgeheven omdat de behandeling van het beroep te laat plaatsvond, maar het hof wees dit verzoek af. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees ook het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af, omdat er onvoldoende voorwaarden waren om de kans op herhaling te beperken. De zaak benadrukt de noodzaak van tijdige behandeling van hoger beroep in zaken van voorlopige hechtenis, maar ook de belangen van de samenleving bij het handhaven van de voorlopige hechtenis in ernstige zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Raadkamerappelnummer: AVNR. 001009-22
Parketnummer 1e aanleg: [nummer]
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft gezien de akte van de griffier van de rechtbank [plaats 1] van 8 september 2022, waarbij namens:

[verdachte]

[geboortedatum en plaats]
[adres]
[detentieplaats]
hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank [plaats 2] van 6 september 2022, bij welke beslissing het verzoek tot opheffing van de aan [verdachte] opgelegde voorlopige hechtenis werd afgewezen.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. W.E.R. Geurts.
Het hof heeft kennis genomen van het dossier.
Uit het dossier blijkt dat verdachte wordt verweten medeplegen van belaging gedurende de periode van [datum] tot [datum] subsidiair het medeplegen van dwang in die periode.
Verdachte bekent zich aan hetgeen hem wordt verweten schuldig te hebben gemaakt en dat hij heeft gehandeld vanuit zijn overtuiging dat uit Iran afkomstige vrouwen die thans in ons land wonen, zich op een zodanige wijze naar de Iraanse cultuur hebben te gedragen dat in ons land uit Iran afkomstige mannen zich niet voor deze vrouwen hoeven te schamen.
Naar het oordeel van het hof bevat het dossier voldoende ernstige bezwaren jegens verdachte ter zake hetgeen hem wordt verweten. De ernstige bezwaren worden ook niet betwist.
Er is naar het oordeel van het hof ook ernstig gevaar voor herhaling. Het hof verwijst daartoe onder meer naar de diverse rapporten van de reclassering en naar de Pro Justitia rapportage waarin het gevaar voor herhaling gemotiveerd wordt ingeschat als zijnde hoog.
Namens verdachte is onder meer het navolgende betoogd.
De voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven omdat het appel zodanig laat wordt behandeld dat er geen sprake meer is van een effective remedy. Voorts heeft de verdediging een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering nu uit een overzicht van rechtspraak blijkt dat de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, langer duurt dan de duur van de verwachte op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Tot slot heeft de verdediging verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen.
Het hof overweegt als volgt.
Namens verdachte is op 8 september 2022 beroep ingesteld tegen de beslissing van de meervoudige kamer van de rechtbank van 6 september 2022 waarbij het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen alsmede het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het beroep wordt vandaag behandeld op 27 oktober 2022.
Dit hof heeft eerder onder verwijzing naar rechtspraak van het EHRM, meer in het bijzonder naar de uitspraak in de zaak Hasselbaink tegen Nederland, bepaald dat het hoger beroep in zaken betreffende de voorlopige hechtenis, in beginsel dient te worden behandeld binnen 30 dagen na het aanwenden van het rechtsmiddel van hoger beroep.
In de onderhavige zaak is de late behandeling van het beroep te wijten aan het laat insturen van het dossier door de rechtbank aan het gerechtshof. Dat is een omstandigheid die niet aan verdachte kan worden tegengeworpen en die ook overigens naar het oordeel van het hof geen rechtvaardiging inhoudt van het laat behandelen van het beroep.
Bij de beoordeling van de vraag of en zo ja welke gevolgen dienen te worden verbonden aan een late behandeling van het beroep gaat het om de vraag hoe groot de overschrijding is van de termijn die eerder door het hof is gesteld, namelijk dat het hoger beroep in beginsel dient te worden behandeld binnen dertig dagen na het aanwenden van het rechtsmiddel, welk verwijt de verdachte wordt gemaakt, en of en zo ja in welke mate de verdachte daadwerkelijk in zijn belang is geschaad.
Bij een overschrijding van de termijn waarbij het hoger beroep wordt behandeld kort voor het aflopen van de periode waarvoor de voorlopige hechtenis werd bevolen en waartegen het beroep is gericht, doet zich de afwezigheid van een effective remedy sterker voelen dan wanneer de voorlopige hechtenis ook na de behandeling van het hoger beroep nog geruime tijd voortduurt.
Bij het verbinden van gevolgen aan een overschrijding van de termijn speelt naar het oordeel van het hof het verwijt dat verdachte wordt gemaakt een belangrijke rol aangezien een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang dat de verdachte heeft bij het tijdig behandelen van een door of namens hem ingesteld hoger beroep, en anderzijds het belang dat de samenleving heeft bij voortzetting van de voorlopige hechtenis. Zo zal bij een verwijt van een strafbaar feit waar naar de wettelijke omschrijving 12 jaar of meer gevangenisstraf op staat en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt op de enkele grond dat het hoger beroep niet tijdig wordt behandeld, de sanctie van het opheffen van de voorlopige hechtenis in beginsel niet aan de orde kunnen zijn. Of dat bij andere verwijten wel het geval is, zal afhangen van de aard en de ernst van het aan de verdachte gemaakte verwijt, en de omstandigheden waaronder dat feit en of die feiten zouden zijn gepleegd, alsmede van de gronden waarop de voorlopige hechtenis rust en daarmee van het belang dat de samenleving heeft bij voorzetting van de voorlopige hechtenis.
In de onderhavige zaak gaat het om een overschrijding van de termijn waarbinnen het beroep behandeld zou moeten zijn van 18 dagen. Dat is weliswaar een overschrijding maar niet een zodanige die kan worden gekwalificeerd als ernstig, mede gelet op de omstandigheid dat de duur van de voorlopige hechtenis na 6 september 90 dagen bedraagt.
Verdachte wordt verweten belaging en uit de stukken blijkt dat de rechtbank rekening houdt met de omstandigheid dat aan verdachte de maatregel van tbs wordt opgelegd gelet op de aard van het aan verdachte gemaakte verwijt en de omstandigheden waaronder dat feit zou zijn gepleegd, alsmede gelet op de inhoud van verschillende rapporten van de reclassering en de Pro Justitia rapportage.
Gelet op dit alles is het hof van oordeel dat in deze zaak dient te worden volstaan met de vaststelling dat de behandeling van het hoger beroep later heeft plaatsgevonden dan wenselijk is.
Namens verdachte is voorts aangevoerd dat de situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering aan de orde is.
De rechtbank heeft ter zitting dit beroep verworpen omdat er rekening mee moet worden gehouden dat aan verdachte de maatregel tbs kan worden opgelegd.
Naar het oordeel van het hof bevat het dossier voldoende aanwijzingen voor de aanmerkelijke kans dat in deze zaak aan verdachte de maatregel tbs zal worden opgelegd. Het hof verwijst daartoe naar de verschillende rapportages waarin onder meer wordt geconcludeerd dat gelet op de bij verdachte mogelijk aanwezige persoonlijkheidsstoornis behandeling noodzakelijk is welke behandeling langdurig zal zijn en klinisch van aard. Gelet hierop is naar het oordeel van het hof de situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde.
Het hof wijst af het beroep.
Namens verdachte is verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen.
Het hof zal daar niet toe overgaan nu het hof vooralsnog niet ziet welke voorwaarden aan een schorsing moeten worden verbonden om de kans op herhaling terug te brengen tot op een voor de samenleving aanvaardbaar niveau.
Het hof wijst af het verzoek.

BESCHIKKENDE IN HOGER BEROEP:

Wijst af het hoger beroep.
Bevestigt de beslissing waarvan beroep.
Wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Aldus gedaan op 27 oktober 2022
door mr. E.A.A.M. Pfeil, voorzitter, mr. G.P.M.F. Mols en mr. M.E.F.H. van Erve, raadsheren, in tegenwoordigheid van S.J.H. van Beekveld, griffier.
De advocaat-generaal bij dit Gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
's-Hertogenbosch, 27 oktober 2022
Gezien d.d.
De directeur van [detentieplaats]