ECLI:NL:GHSHE:2022:3744

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
20-003871-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het ne bis in idem-beginsel en veroordeling voor valsheid in geschrift en oplichting met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder in België veroordeeld voor vergelijkbare feiten, maar het hof oordeelde dat de vervolging in Nederland niet in strijd was met het ne bis in idem-beginsel. De verdachte werd veroordeeld voor valsheid in geschrift en oplichting, waarbij hij valse e-mailberichten en documenten gebruikte om beleggers te misleiden en hen te bewegen tot investeringen in een fictief financieel product. Het hof legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar op, met een proeftijd van twee jaar, en ontzette de verdachte voor vijf jaar uit het recht om financiële producten aan te bieden. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de omvang van de schade aan de benadeelde partijen een substantiële straf rechtvaardigden, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn pogingen om de schade te vergoeden en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003871-18
Uitspraak : 31 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 3 december 2018, in de strafzaak met parketnummer 12-996250-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid en omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is blijkens de akte instellen hoger beroep onbeperkt ingesteld en daardoor ook gericht tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder 1 sub g tenlastegelegde feit. Aangezien een verdachte geen hoger beroep kan instellen tegen een vrijspraak, moet hij in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Na het vonnis, waarvan beroep, is tussen verdachte en een groot aantal benadeelde partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Naar aanleiding daarvan hebben 26 benadeelde partijen hun vordering ingetrokken. Die vorderingen zijn in hoger beroep dan ook niet meer aan de orde. Dit betreffen de vorderingen van de volgende benadeelde partijen: [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 8] , [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] , [benadeelde 13] , [benadeelde 14] , [benadeelde 15] , [benadeelde 16] , [benadeelde 17] , [benadeelde 18] , [benadeelde 19] , [benadeelde 20] , [benadeelde 21] , [benadeelde 22] , [benadeelde 23] , [benadeelde 24] , [benadeelde 25] en [benadeelde 26] .
De vordering van de benadeelde partij de erven van [betrokkene 1] is in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard en de vordering is in hoger beroep niet gehandhaafd, zodat deze vordering reeds om die reden niet meer aan de orde is. Ten overvloede merkt het hof op dat tussen de verdachte en de erven van [betrokkene 1] wel een vaststellingsovereenkomst overeen is gekomen.
Voor zover de benadeelde partijen met wie een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen hun vordering niet hebben ingetrokken zal het hof over die vorderingen oordelen als na te melden. Dit betreffen de vorderingen van de volgende benadeelde partijen: [benadeelde 27] , [benadeelde 28] , [benadeelde 29] , [benadeelde 30] en [benadeelde 31] .
De vorderingen van de benadeelde partijen met wie geen vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, zijn in hoger beroep aan de orde zoals na te melden. In dit verband geldt dat de vorderingen van de volgende benadeelde partijen in volle omvang aan de orde zijn: de erven van [benadeelde 32] , [benadeelde 33] , [benadeelde 34] , [benadeelde 35] , [benadeelde 36] , [benadeelde 37] en [benadeelde 38] , [benadeelde 39] en [benadeelde 40] , [benadeelde 41] , [benadeelde 42] , [benadeelde 46] , [benadeelde 35] en [benadeelde 44] namens [bedrijf 1] .
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 42] is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een gedeelte van € 7.787,30, met toewijzing van de kosten ten bedrage van € 615,18 en de vordering van [benadeelde 46] is bij vonnis waarvan beroep is toegewezen tot een bedrag van € 10.150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2010.
Nu deze vorderingen (derhalve: van [benadeelde 42] en [benadeelde 46] ) in hoger beroep niet zijn gehandhaafd, duurt de voeging voor zover de vorderingen zijn toegewezen van rechtswege voort in hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partijen voor zover nog aan de orde in hoger beroep. Gevorderd is dat het hof de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen met wie een schikking is getroffen en die hun vordering hebben ingetrokken, in hoger beroep niet meer aan de orde zijn.
Met een aantal personen is nadien nog een schikking getroffen: [benadeelde 27] , [benadeelde 28] , [benadeelde 29] , [benadeelde 30] en [benadeelde 31] . Deze benadeelde partijen dienen in hun vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de vorderingen die in hoger beroep nog aan de orde zijn is het volgende gevorderd:
  • erven van [benadeelde 32] : vordering toewijzen (€ 71.050,-) met wettelijke rente
  • [benadeelde 33] : toewijzen (€ 5.075,-) met wettelijke rente
  • [benadeelde 34] : toewijzen (€ 50.750,-) met wettelijke rente en proceskosten (€ 50,01)
  • [benadeelde 35] : toewijzen (€ 5.000,-) met wettelijke rente en proceskosten (€ 400,-)
  • [benadeelde 36] : toewijzen tot € 20.300, met wettelijke rente
  • [benadeelde 37] en [benadeelde 38] : toewijzen (€ 5.075,-) met proceskosten (€ 50,00)
  • [benadeelde 39] en [benadeelde 40] : toewijzen tot € 15.000,- met wettelijke rente
  • [benadeelde 41] : toewijzen (€ 35.000) met wettelijke rente en proceskosten (€ 50,01)
  • [benadeelde 42] : toewijzen tot € 7.787,30 met proceskosten (€ 615,18)
  • [benadeelde 46] : toewijzen tot € 10.150,- met wettelijke rente
  • [benadeelde 35] en [benadeelde 44] VOF: € 15.000,- per vennoot toewijzen, dus € 30.000,- in totaal met wettelijke rente vanaf 1 februari 2014 en proceskosten (€ 400,-).
De advocaat-generaal heeft telkens gevorderd dat het hof de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen en daarbij zal bepalen dat gijzeling wordt toegepast indien de verdachte de vorderingen van de benadeelde partijen niet zal voldoen.
Door en namens verdachte is primair betoogd dat de vervolging van de verdachte in strijd is met het ne bis in idem-beginsel, zodat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
Subsidiair is een bewijsverweer gevoerd ten aanzien van het onder 1 onder sub g tenlastegelegde, voor zover dit in hoger beroep nog aan de orde is.
Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd en zijn opmerkingen gemaakt over de vorderingen van de benadeelde partijen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Het beroepen vonnis zal worden vernietigd om redenen van efficiency, onder andere omdat het Openbaar Ministerie, zoals het hof hierna zal overwegen, gedeeltelijk niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover nu nog aan de orde – en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 29 juli 2011 te Tholen en/of Sint Philipsland, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) geschrift(en) als ware het echt en onvervalst, te weten
(een) e-mailbericht(en) (D-046, D-048, D-049, D-049a, D-050, D-52, D-052a en/of D-053) en/of een document Processing Passport Content (D-002e) en/of een of meer transactieoverzichten van [bank] bank met bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [naam 2] (D-007),
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande die valsheid en dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte,
a. a) een e-mail (D-046), gedateerd 25 juni 2010, heeft gestuurd aan [bedrijf 1] , althans aan [benadeelde 35] , waarin was gevoegd een e-mail met als afzender " [getuige 1] " en waarin een korte berekening met betrekking tot activa en enige vragen over een hypotheekportefeuille en inventaris waren opgenomen, terwijl deze e-mail niet afkomstig was van deze [getuige 1] ; en/of
b) een e-mail (D-048), gedateerd 30 juni 2010, heeft gestuurd aan [bedrijf 1] , althans aan [benadeelde 35] , waarin was gevoegd een e-mail met als afzender " [getuige 1] " en waarin door [getuige 1] aan verdachte wordt gemeld dat hij contact zou hebben gehad met [bedrijf 3] te Rotterdam en voorts enkele relevante vragen en opmerkingen maakt die zien op de overname door verdachte van het Financieel adviesbureau [bedrijf 1] , terwijl deze e-mail niet afkomstig was van deze [getuige 1] ; en/of
c) een e-mail (D-049, D-049a), gedateerd 2 juli 2010, heeft gestuurd aan [bedrijf 1] , althans aan [benadeelde 35] , waarbij was gevoegd een bijlage die volgens verdachte afkomstig was van zijn accountant, terwijl deze bijlage niet van een accountant afkomstig bleek te zijn; en/of
d) een e-mail (D-050), gedateerd 6 juli 2010, heeft gestuurd aan [bedrijf 1] , althans aan [benadeelde 35] , waarbij een e-mail was gevoegd van [getuige 2] van [bedrijf 3] , waarin [getuige 2] zou hebben gereageerd op vragen van verdachte, terwijl deze mail niet afkomstig was van voornoemde [getuige 2] ; en/of
e) een e-mail (D-052, D-052a), gedateerd 13 juli 2010, heeft gestuurd aan [bedrijf 1] , althans aan [benadeelde 35] , waarin een mail was gevoegd van [getuige 2] van [bedrijf 3] , waarbij gevoegd is een overeenkomst en wordt aangegeven dat deze overeenkomst is gecontroleerd door [bedrijf 3] , terwijl deze mail niet afkomstig was van voornoemde [getuige 2] ; en/of
f) een e-mail (D-053), gedateerd 18 oktober 2010, heeft gestuurd aan [bedrijf 1] , althans aan [benadeelde 35] , gestuurd waarin wordt verwezen naar een in die mail gevoegde mail van [getuige 2] van [bedrijf 3] , terwijl deze mail niet afkomstig was van voornoemde [getuige 2] ; en/of
h) (een) transactieoverzicht(en) van de [bank] bank met bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [naam 2] (D-007) aan [bedrijf 1] , althans aan [benadeelde 35] , heeft toegezonden, waaruit bleek dat de ontvangen betalingen van [benadeelde 46] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 11] en/of [benadeelde 47] en/of [benadeelde 13] waren overgeboekt naar [bedrijf 2] ,
terwijl deze overboekingen nooit hebben plaatsgevonden, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die geschrift(en) bestemd was/waren om als ware het echt en onvervalst te gebruiken;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 juli 2010 tot en met 29 juli 2011, althans in de jaren 2010 en 2011, in Tholen en/of Sint Philipsland, althans in Nederland, meermalen althans eenmaal,
(telkens) met behulp van het [bedrijf 1] , althans een of meer medewerkers van voornoemd financieel adviesbureau, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of valse hoedanigheid en/of door (een) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
(telkens) de hierna genoemde personen en/of een of meer (andere) personen (belegger(s) en/of spaarder(s)) (AH-014a) één of meermalen heeft/hebben bewogen tot de (girale) afgifte van een of meer geldbedrag(en), van in totaal EURO 1.057.645 (AH-014a), althans een of meer geldbedrag(en), in elk geval (telkens) enig goed, te weten onder meer:
- [benadeelde 13] (G08-01) tot afgifte van een (totaal)bedrag van euro 40.000,-, althans enig geldbedrag; en/of
- [benadeelde 21] (G10-01) tot afgifte van een (totaal)bedrag van euro 30.450,-, althans enig geldbedrag; en/of
- [benadeelde 5] (G09-01) en/of [benadeelde 48] tot afgifte van een (totaal)bedrag van euro 10.150,-, althans enig geldbedrag, en/of
- [benadeelde 2] (G06-01) tot afgifte van een (totaal)bedrag van euro 50.750,-, althans enig geldbedrag; en/of
- [benadeelde 6] (G12-01) tot afgifte van een (totaal)bedrag van euro 25.375,-, althans enig geldbedrag; en/of
- [benadeelde 24] (G05-01) tot afgifte van een (totaal)bedrag van euro 10.150,-, althans enig geldbedrag; en/of
- [benadeelde 12] (G04-01) tot afgifte van een (totaal)bedrag van euro 50.750,-, althans enig geldbedrag; en/of
- [benadeelde 31] (07-01) tot afgifte van een (totaal)bedrag van euro 35.525,-, althans enig geldbedrag;
immers heeft hij, verdachte, (met behulp van [bedrijf 1] , althans een of meer medewerkers van [bedrijf 1] ) (telkens) met voornoemd oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan, bovengenoemde perso(o)n(en) een financieel product en/of een spaarproduct aangeboden (door [bedrijf 2] ( [bedrijf 2] ) onder de naam [naam obligatielening] of [naam obligatielening] ) en daarbij (telkens) voorgehouden en/of doen (laten) voorhouden en/of voorgewend en/of doen (laten) voorwenden en/of afgesproken en/of doen (laten) afspreken dat
- de inleg besteed zou worden voor de aanschaf van een financieel product, van [bedrijf 2] , te weten [naam obligatielening] of [naam obligatielening] ; en/of
- [bedrijf 2] een leidende internationale financiële groep is die actief is in verzekeringen, beleggingen en investeringen; en/of
- [bedrijf 2] gecontroleerd wordt door en/of onder toezicht staat van de Financial Service Authority in Engeland; en/of
- [bank] een garantie heeft afgegeven en/of [bank] zich als borg heeft gesteld; en/of
- het financiële product een achtergestelde lening/obligatie met een gegarandeerde vaste rente en kapitaalgarantie betreft; en/of
- de belegger/spaarder, afhankelijk van het al dan niet kapitaliseren van de rente, kan genieten van een gegarandeerd rendement van 4,3% of 4,7% jaarlijks; en/of
- het Engelse depositogarantiestelsel op dit financiële product van toepassing is; en/of
- het ingelegde geld na het verstrijken van de looptijd van de investering gegarandeerd zou worden terugbetaald;
waardoor bovengenoemd(e) perso(o)n(en) en/of een of meer (andere) personen (telkens) werd(en) bewogen tot (girale) afgifte van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), althans enig goed.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Standpunt verdediging
Door de verdediging is betoogd dat de vervolging en daaruit voortvloeiende onherroepelijke veroordeling en (volledig tenuitvoergelegde) bestraffing van verdachte in België, in de weg staan aan de vervolging van verdachte in Nederland, omdat deze in strijd is met het in artikel 68, lid 2 Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 54 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (SUO) neergelegde ne bis in idem-beginsel. Hiertoe is aangevoerd dat de in Nederland tenlastegelegde feiten onderdeel uit maken van het in België bewezenverklaarde feitencomplex en op geen enkele wijze los van elkaar kunnen worden gezien. Er is dan ook sprake van ‘hetzelfde feit’ in de zin van het
ne bis in idem-beginsel en het Openbaar Ministerie dient om die reden niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vervolging.
Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie in de onderhavige zaak wel degelijk tot strafvervolging mocht overgaan, nu de feiten waarvoor verdachte in België is veroordeeld niet dezelfde zijn als de feiten die in de deze zaak ten laste zijn gelegd. De feiten maken weliswaar onderdeel uit van één feitencomplex, maar dienen gezien te worden als afzonderlijke gedragingen die op verschillende tijdstippen zijn gepleegd. Ieder van deze gedragingen dient als een afzonderlijk strafbaar feit te worden gezien.
Het oordeel van het hof
Beoordelingskader
Bij de beoordeling van het verweer neemt het hof het arrest van de Hoge Raad van
1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM 9102, als uitgangspunt. Anders dan de verdediging heeft bepleit stelt het hof vast dat het toetsingskader zoals door de Hoge Raad in dit overzichtsarrest uiteengezet is, nog steeds het uitgangspunt dient te zijn, temeer nu de relevante overwegingen bij het toetsingskader met betrekking tot ‘hetzelfde feit’ uit het overzichtsarrest, bij een recent arrest van de Hoge Raad van 7 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:847, zijn herhaald.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’, dient het hof de feiten waarvoor verdachte in België onherroepelijk is veroordeeld te vergelijken met de in deze zaak (in Nederland) tenlastegelegde feiten. Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken.
(A) De juridische aard van de feiten
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft
( i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en
(ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
(B) De gedraging van de verdachte
Indien de tenlasteleggingen niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Dit toetsingskader is ook in overeenstemming met Europese rechtspraak volgens de Hoge Raad. De Hoge Raad overwoog hierover onder meer het volgende in het overzichtsarrest:
“Van de Nederlandse maatstaf kan immers niet worden gezegd dat deze te veel nadruk legt op de toetsing van juridische elementen (…), terwijl deze maatstaf voldoende ruimte laat aan wat wel wordt aangeduid als de feitelijke component. Daarbij verdient opmerking dat ook de criteria die in de Europese rechtspraak worden gehanteerd, ("onlosmakelijk met elkaar verbonden" onderscheidenlijk "facts which are substantially the same"), niet als louter feitelijk kunnen worden aangemerkt, en dat de Hoge Raad van oordeel is dat in de Nederlandse rechtspraak destijds op goede gronden afstand is genomen van een louter feitelijk criterium omdat het aanleggen van zo'n maatstaf kan leiden tot onaanvaardbare uitkomsten”.
Toepassing
Het hof gaat bij de toepassing van het toetsingskader uit van het volgende complex van gedragingen van de verdachte.
A. Verdachte heeft begin 2010 contact gezocht met [bedrijf 1] te Tholen (hierna: [bedrijf 1] ) waarbij hij aangaf het bedrijf van hen over te willen nemen. Bij de onderhandelingen over de overname heeft verdachte in de periode juni 2010 tot en met oktober 2010 – om [bedrijf 1] zekerheid/vertrouwen te geven ten aanzien van zijn financiële positie – valse mailberichten opgemaakt en verstuurd naar [bedrijf 1] , daarmee voordoende of deze afkomstig waren van [getuige 1] [bedrijf 4] en/of [getuige 2] van [bedrijf 3] .

Deze gedragingen (het gebruiken van valselijk opgemaakte emailberichten) zijn in deze zaak onder feit 1 a tot en met f aan verdachte ten laste gelegd.

De onderhandelingen tussen verdachte en [bedrijf 1] hebben uiteindelijk geleid tot een leveringsovereenkomst d.d. 16 juli 2010, waarin verdachte zich verplicht om [bedrijf 1] over te nemen voor een bedrag van € 834.000,-. Om zekerheid te stellen, stelt verdachte in deze overeenkomst twee onroerende goederen te Knokke en Gent, waarvan hij in strijd met de waarheid stelde dat deze zijn eigendom waren.
Voor deze gedragingen (het valselijk opmaken en gebruiken van de leveringsover-eenkomst) is verdachte onder A17 en B door het hof van beroep in Gent veroordeeld op 22 maart 2016.
Ter financiering van de overnamesom kwamen [bedrijf 1] met verdachte overeen dat zij een conversie van € 2.500.000,- uit zouden zetten in het product [naam obligatielening] of [naam obligatielening] , waarbij verdachte alle advertentiekosten voor het bekend maken van beide producten zou dragen. Verdachte heeft in dat verband onder meer een prospectus op naam van [bedrijf 2] uitgegeven als introductie van het product. In werkelijkheid betrof [bedrijf 2] een fictieve vennootschap met een volledig fictief maatschappelijk kapitaal. In de prospectus stond verder onder meer in strijd met de waarheid opgenomen dat er sprake was van controle door drie professionele marktleiders en dat [bedrijf 2] geen risicovolle investeringen bevat. Verdachte stuurde deze prospectus in juli 2010 naar [bedrijf 1] .

Voor deze gedragingen (het valselijk opmaken en gebruiken van de prospectus) is verdachte onder A13 en B door het hof van beroep in Gent veroordeeld op 22 maart 2016.

Door [bedrijf 1] zijn vervolgens flyers huis aan huis verspreid. De flyers waren door [bedrijf 1] opgemaakt aan de hand van de door verdachte verstrekte (valse) informatie over het product. Geïnteresseerden namen in de meeste gevallen naar aanleiding van deze flyer contact op met [bedrijf 1] . Op de kantoren van [bedrijf 1] lagen brochures met door verdachte aangeleverde (valse) informatie over het product [naam obligatielening] of [naam obligatielening] . Beleggers kregen de brochure te zien en wanneer ze besloten in te leggen kregen ze de brochure ook daadwerkelijk mee. Op het contract dat de mensen tekenden stond op de achterzijde de (valselijk door verdachte opgemaakte) prospectus afgedrukt.
In de periode augustus 2010 tot en met juli 2011 hebben in totaal 42 beleggers geïnvesteerd in het product [naam obligatielening] of [naam obligatielening] voor een totaal bedrag van € 1.057.645,-. Zij hebben geïnvesteerd op grond van de (door verdachte verstrekte) valse informatie zoals die was opgenomen in de flyer en/of brochure en/of prospectus. Op grond van die valse informatie verkeerden beleggers in de veronderstelling dat zij investeerden in een product met het vooruitzicht op een aantrekkelijke rente en/of zekerheden van het deposito garantiestelsel in Engeland en/of de borgstelling van de [bank] .
Deze gedragingen (oplichting van meerdere personen in de periode augustus 2010 tot en met juli 2011) zijn in deze zaak onder feit 2 aan verdachte ten laste gelegd.
Om te doen voorkomen of de door beleggers ingelegde gelden daadwerkelijk waren geïnvesteerd, maakte verdachte valse transactieoverzichten van de [bank] op. Op die transactieoverzichten deed verdachte het voorkomen dat de geïnvesteerde gelden waren overgeboekt naar [bedrijf 2] in Engeland, terwijl dit in werkelijkheid niet zo was. Verdachte had op zijn computer een [bank] -afschrift ingescand en paste hierop de teksten aan op het ingelegde bedrag en de naam van de investeerder. Binnen een week na ontvangst van het geld stuurde verdachte een valselijk opgemaakt [bank] -afschrift aan de investeerder. Verdachte stuurde deze valse transactieoverzichten ook naar [bedrijf 1] om te laten zien dat er daadwerkelijk geld was overgemaakt.

Deze gedragingen (het gebruiken van de valselijk opgemaakte transactie-overzichten) zijn onder feit 1 h aan verdachte ten laste gelegd. Voor het valselijk opmaken en gebruiken van deze transactieoverzichten is verdachte onder A16 en B veroordeeld door het hof van beroep in Gent op 22 maart 2016.

Om de werkelijke natuur van de stortingen van de beleggers te camoufleren in de boekhouding van zijn vennootschap [naam 2] maakte verdachte valse facturen op naam van de beleggers op (gedateerd van 4 november 2010 tot en met 31 maart 2011) waarin hij als prestatie “zoektocht, advies en begeleiding in de aankoop van een opbrengstpand te Stavenisse” of “begeleiding pandwissels te Steenbergen” vermeldde. Om de fraude met de valse facturen te camoufleren in de boekhouding stelde verdachte vervolgens valselijke creditnota’s (gedateerd van 31 maart 2011 tot en met 28 juni 2011) op naam van [naam 2] op.

Voor deze gedragingen (het valselijk opmaken en gebruiken van facturen en creditnota’s) is verdachte onder A10, A11 en B veroordeeld door het hof van beroep in Gent op 22 maart 2016.

De gelden die vanaf augustus 2010 werden ontvangen van beleggers zijn niet geïnvesteerd maar (onder meer) door verdachte overgeboekt naar privé bank-rekeningen en een bankrekening in het buitenland, opgemaakt aan luxe privé uitgaven en gebruikt voor het betalen van boetes en het aflossen van leningen.

Voor deze gedragingen (witwassen van de uit oplichting verkregen gelden) is verdachte onder F1, F4, F5, F6, F8 en F9 veroordeeld door het hof van beroep in Gent op 22 maart 2016.

In februari 2012 maakte verdachte ten behoeve van de beleggers valse jaaropgaven van [bedrijf 2] op, waaruit moest blijken wat de stand van de beleggingen was, met de bedoeling om te camoufleren dat het geld in werkelijkheid niet geïnvesteerd was maar was besteed aan privé-uitgaven.

Voor deze gedragingen (het valselijk opmaken en gebruiken van jaaropgaven) is verdachte onder A15 en B veroordeeld door het hof van beroep in Gent op 22 maart 2016.

Vergelijking van de feiten
Het hof stelt vast dat in deze zaak aan verdachte – beknopt weergegeven – is ten laste gelegd:
feit 1 a tot en met f:
Het gebruiken van valse emailberichten gericht aan [bedrijf 1] in de periode juli 2010 tot en met oktober 2010 (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder A).
feit 1 h:
Het gebruiken van valse transactieoverzichten van de [bank] (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder E).
Feit 2
Oplichting van meerdere personen in de periode augustus 2010 tot en met juli 2011 (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder D).
Het hof stelt voorts vast dat verdachte bij arrest van het hof van beroep te Gent van 22 maart 2016 – beknopt weergegeven – (onder meer) onherroepelijk is veroordeeld en gestraft voor:
A17 en B:
Het valselijk opmaken en gebruiken van een leveringsovereenkomst in juli 2010 (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder B).
A13 en B:
Het valselijk opmaken en gebruiken van een prospectus op naam van [bedrijf 2] als introductie voor het aanbieden van het product [naam obligatielening] of [naam obligatielening] in juli 2010 (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder C).
A16 en B:
Het valselijk opmaken en gebruiken van transactieoverzichten van de [bank] in de periode augustus 2010 tot en met juni 2011 (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder E).
A10, A11 en B:
Het valselijk opmaken en gebruiken van facturen en creditnota’s op naam van [naam 2] in de periode november 2010 tot en met juni 2011 (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder F).
F1, F4, F5, F6, F8 en F9:
Witwassen van de uit oplichting verkregen gelden vanaf augustus 2010 (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder G).
A15 en B:
Valselijk opmaken en gebruiken van jaaropgaven in februari 2012 ten behoeve van de beleggers (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder H).
Ten aanzien van het onder feit 1 onder h ten laste gelegde:
Op grond van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat verdachte voor de gedragingen als hiervoor beschreven onder E (het valselijk opmaken en gebruiken van transactieoverzichten van de [bank] ) bij arrest van het hof van beroep te Gent van 16 maart 2022 (onder A16 en B) onherroepelijk is veroordeeld en gestraft. Vervolging voor dit feit is op grond van het bepaalde in artikel 68, tweede lid, Sr dus niet meer mogelijk.
Nu ditzelfde feit (het gebruiken van valse transactieoverzichten van de [bank] ) thans onder feit 1 onder h ten laste is gelegd, dient het Openbaar Ministerie, ten aanzien van het onder feit 1 onder h tenlastegelegde niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van het onder feit 1 onder a tot en met f tenlastegelegde:
Onder feit 1 onder a tot en met f is – kort gezegd – aan verdachte tenlastegelegd het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften bestaande hierin dat verdachte in de periode juni 2010 tot en met oktober 2010 – om bij [bedrijf 1] vertrouwen te wekken in de onderhandelingen met betrekking tot de overname van het kantoor van [bedrijf 1] – valse emailberichten heeft gestuurd naar [bedrijf 1] (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder A). Hoewel verdachte bij arrest van het hof van beroep te Gent van 16 maart 2022 ook is veroordeeld voor naar hun aard juridisch dezelfde feiten, te weten het valselijk opmaken en gebruiken van een aantal geschriften (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder B, C, F en H) betreffen dit, zoals blijkt uit het onder B, C, F en H beschrevene, niet dezelfde gedragingen, zowel wat betreft de aard en strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Het hof komt tot de conclusie dat ten aanzien van het onder feit 1 a tot en met f tenlastegelegde niet kan worden aangenomen dat verdachte daarvoor reeds in België is vervolgd, veroordeeld en gestraft.
Het Openbaar Ministerie is in zoverre ontvankelijk in de vervolging.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde
Onder feit 2 is – kort gezegd – aan verdachte ten laste gelegd het oplichten van meerdere personen in de periode augustus 2010 tot en met juli 2011 door hen onder valse voorwendselen te bewegen tot investering in het product [naam obligatielening] of [naam obligatielening] (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder D).
Verdachte is door het hof van beroep te Gent onder meer veroordeeld voor:
  • het in juli 2010 valselijk opmaken en gebruiken van een leveringsovereenkomst inzake de overname van [bedrijf 1] (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder B);
  • het in juli 2010 valselijk opmaken en gebruiken van een prospectus op naam van [bedrijf 2] inzake het product [naam obligatielening] of [naam obligatielening] (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder C);
  • het valselijk opmaken van facturen en creditnota’s in de periode november 2010 tot en met juni 2011 om de werkelijke natuur van de stortingen van beleggers te camoufleren in de boekhouding van zijn vennootschap [naam 2] (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder F);
  • het witwassen van de uit oplichting verkregen gelden vanaf augustus 2010 (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder G);
  • het valselijk opmaken en gebruiken van jaaropgaven in februari 2012 ten behoeve van de beleggers (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder H).
Anders dan de verdediging heeft bepleit is het hof van oordeel dat de feiten waarvoor verdachte reeds is veroordeeld door het hof van beroep te Gent, niet zodanig onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn met het onder feit 2 ten laste gelegde, dat sprake is van hetzelfde feit.
Weliswaar zijn de strafbare feiten valsheid in geschrift, witwassen en oplichting, misdrijven, is het rechtsgoed dat deze feiten beogen te beschermen (vertrouwen van de burger in het maatschappelijk/financieel verkeer, bescherming van de consument) vergelijkbaar en loopt de strafbedreiging van deze feiten niet heel veel uiteen, de gedragingen zoals onder 2 ten laste zijn gelegd en de gedragingen waarvoor verdachte onherroepelijk is veroordeeld door het hof van beroep te Gent, zijn heel verschillend. Zo is het valselijk opmaken en gebruiken van de leveringsovereenkomst teneinde [bedrijf 1] zekerheid te geven met betrekking tot de overname van het kantoor (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder B) zowel wat betreft de aard en strekking als wat betreft de tijd, plaats en de omstandigheden een andere gedraging dan de oplichting zoals onder feit 2 ten laste is gelegd. Dit heeft ook te gelden voor het valselijk opmaken van de prospectus op naam van [bedrijf 2] (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder C) het valselijk opmaken van facturen en creditnota’s ten behoeve van de boekhouding van [naam 2] (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder F), het witwassen van de uit oplichting verkregen gelden (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder G) en het valselijk opmaken en gebruiken van jaaropgaven ten behoeve van de beleggers (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder H).
Hoewel de door verdachte valselijk opgemaakte prospectus op naam van [bedrijf 2] wel door [bedrijf 1] is gebruikt om beleggers te informeren over het product, is ook deze gedraging niet zodanig vergelijkbaar met de oplichting zoals onder feit 2 ten laste is gelegd dat sprake is van hetzelfde feit. Beleggers zijn immers niet alleen op grond van de informatie in de prospectus ingestapt maar ook op grond van de informatie over het product die zij via de flyer en/of website en/of prospectus en/of mondeling van [bedrijf 1] , met wie zij een jarenlange vertrouwensband hadden ten aanzien van hun financiën, hadden ontvangen.
Het hof komt tot de conclusie dat ook ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde niet kan worden aangenomen dat verdachte daarvoor reeds in België is vervolgd, veroordeeld en gestraft. Dat de gedragingen allen onderdeel uitmaken van één feitencomplex, maakt dat niet anders.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Ten aanzien van het voorwaardelijk verzoek van de verdediging
Door en namens de verdachte is verzocht om, indien het hof meent dat de onder 1 sub h van de tenlastelegging genoemde transactieoverzichten andere overzichten betreffen dan de transactieoverzichten zoals die zijn genoemd onder A16 in het arrest van het hof van beroep van Gent van 22 maart 2016, het onderliggende procesdossier van die strafzaak in België aan het dossier te voegen. Dit betreft dan in het bijzonder de transactieoverzichten zoals die zijn genoemd in het arrest van het hof van beroep van Gent onder A16.
Nu het hof zoals hiervoor overwogen het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren voor zover de verdachte is vervolgd voor het plegen van valsheid in geschrift ten aanzien van de betreffende transactieoverzichten (gedragingen zoals hiervoor weergegeven onder E), behoeft dit verzoek geen verdere bespreking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 11 februari 2010 tot en met 29 juli 2011 te Tholen en Sint Philipsland, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste geschriften als ware deze echt en onvervalst, te weten
e-mailberichten, (D-046, D-048, D-049, D-49a, D050, D-52, D-052a en D-053)
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande die valsheid en dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte,
a. a) een e-mail (D-046), gedateerd 25 juni 2010, heeft gestuurd aan [benadeelde 35] , waarin was gevoegd een e-mail met als afzender " [getuige 1] " en waarin een korte berekening met betrekking tot activa en enige vragen over een hypotheekportefeuille en inventaris waren opgenomen, terwijl deze e-mail niet afkomstig was van deze [getuige 1] ; en
b) een e-mail (D-048), gedateerd 30 juni 2010, heeft gestuurd aan [benadeelde 35] , waarin was gevoegd een e-mail met als afzender " [getuige 1] " en waarin door [getuige 1] aan verdachte wordt gemeld dat hij contact zou hebben gehad met [bedrijf 3] te Rotterdam en voorts enkele relevante vragen en opmerkingen maakt die zien op de overname door verdachte van het [bedrijf 1] , terwijl deze e-mail niet afkomstig was van deze [getuige 1] ; en
c) een e-mail (D049, D-049a), gedateerd 2 juli 2010, heeft gestuurd aan [benadeelde 35] , waarbij was gevoegd een bijlage die volgens verdachte afkomstig was van zijn accountant, terwijl deze bijlage niet van een accountant afkomstig bleek te zijn; en
d) een e-mail (D-050), gedateerd 6 juli 2010, heeft gestuurd aan [benadeelde 35] , waarbij een e-mail was gevoegd van [getuige 2] van [bedrijf 3] , waarin [getuige 2] zou hebben gereageerd op vragen van verdachte, terwijl deze mail niet afkomstig was van voornoemde [getuige 2] ; en
e) een e-mail (D-052, D-052a), gedateerd 13 juli 2010, heeft gestuurd aan [benadeelde 35] , waarin een mail was gevoegd van [getuige 2] van [bedrijf 3] , waarbij gevoegd is een overeenkomst en wordt aangegeven dat deze overeenkomst is gecontroleerd door [bedrijf 3] , terwijl deze mail niet afkomstig was van voornoemde [getuige 2] ; en
f) een e-mail (D-053), gedateerd 18 oktober 2010, heeft gestuurd aan [benadeelde 35] , waarin wordt verwezen naar een in die mail gevoegde mail van [getuige 2] van [bedrijf 3] , terwijl deze mail niet afkomstig was van voornoemde [getuige 2] ; en/of
terwijl hij wist dat die geschriften bestemd waren om als ware deze echt en onvervalst te gebruiken;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 9 juli 2010 tot en met 29 juli 2011, in Tholen en Sint Philipsland, meermalen,
telkens met behulp van het [bedrijf 1] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
telkens de hierna genoemde personen en meer andere personen (AH-14a) heeft bewogen tot de (girale) afgifte van een of meer geldbedrag(en), van in totaal EURO 1.057.645 (AH-014a), te weten onder meer:
- [benadeelde 13] (G08-01) tot afgifte van een (totaal)bedrag van euro 40.000,- en
- [benadeelde 21] (G10-01) tot afgifte van een (totaal)bedrag van euro 30.450,- en
- [benadeelde 5] (G09-01) en/of [benadeelde 48] tot afgifte van een (totaal)bedrag van euro 10.150,-, en
- [benadeelde 2] (G06-01) tot afgifte van een (totaal)bedrag van euro 50.750,- en
- [benadeelde 6] (G12-01) tot afgifte van een (totaal)bedrag van euro 25.375,- en
- [benadeelde 24] (G05-01) tot afgifte van een (totaal)bedrag van euro 10.150,- en
- [benadeelde 12] (G04-01) tot afgifte van een (totaal)bedrag van euro 50.750,- en
- [benadeelde 31] (07-01) tot afgifte van een (totaal)bedrag van euro 35.525,-,
immers heeft hij, verdachte, (met behulp van [bedrijf 1] , telkens met voornoemd oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid aan bovengenoemde personen een financieel product aangeboden (door [bedrijf 2] ( [bedrijf 2] ) onder de naam [naam obligatielening] of [naam obligatielening] ) en daarbij doen laten voorhouden of doen laten voorwenden of doen laten afspreken dat
- de inleg besteed zou worden voor de aanschaf van een financieel product, van [bedrijf 2] , te weten [naam obligatielening] of [naam obligatielening] ; en/of
- [bedrijf 2] een leidende internationale financiële groep is die actief is in verzekeringen, beleggingen en investeringen; en/of
- [bedrijf 2] gecontroleerd wordt door en onder toezicht staat van de Financial Service Authority in Engeland; en/of
- [bank] een garantie heeft afgegeven of [bank] zich als borg heeft gesteld; en/of
- het financiële product een achtergestelde lening/obligatie met een gegarandeerde vaste rente en kapitaalgarantie betreft; en/of
- de spaarder, afhankelijk van het al dan niet kapitaliseren van de rente, kan genieten van een gegarandeerd rendement van 4,3% of 4,7% jaarlijks; en/of
- het Engelse depositogarantiestelsel op dit financiële product van toepassing is; en/of
- het ingelegde geld na het verstrijken van de looptijd van de investering gegarandeerd zou worden terugbetaald;
waardoor bovengenoemde personen en andere personen werden bewogen tot (girale) afgifte van bovengenoemde geldbedrag(en).
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Het hof kan zich grotendeels verenigen met de gronden waarop het vonnis berust. De door de rechtbank in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen zijn hieronder daarom grotendeels overgenomen, waarbij een enkele voetnoot is gecorrigeerd zoals hieronder is opgenomen.
Ter zake van het onder 1 tenlastegelegde
[benadeelde 35] [2] heeft verklaard dat hij en zijn vennoot [betrokkene 2] de eigenaren waren van het
[bedrijf 1] met vestigingen in Tholen en Sint Philipsland. In
beide vestigingen was ook een kantoor van de [bank] gevestigd. Begin 2010 kreeg hun
kantoor, evenals alle [bank] in Zuid-West Nederland, een e-mail van verdachte waarin
deze meedeelde een kantoor van de [bank] te willen overnemen. Later volgde een
e-mail van verdachte dat hij hun kantoor [bedrijf 1] wilde overnemen, waarna de heren
[betrokkene 2] en [benadeelde 35] op 2 maart 2010 een gesprek met hem hebben gehad. Zij kregen de jaarstukken
te zien van het bedrijf van verdachte, [naam 2] en later een e-mailbericht van
verdachte waarbij een e-mail was gevoegd van zijn accountant [getuige 2] van
kantoor [bedrijf 3] uit Middelburg waaruit bleek dat [naam 2] een eigen vermogen had
van ruim € 500.000,-.
Ook kregen zij van verdachte e-mails doorgestuurd van genoemde [getuige 2] en van de
Belgische accountant van verdachte, [getuige 1] (het hof: in het dossier soms
abusievelijk genoemd [getuige 1] ) waaruit bleek dat verdachte eigenaar was van twee panden
die hij als borg in de koopovereenkomst zou doen opnemen.
Uiteindelijk kwamen de heren [betrokkene 2] en [benadeelde 35] met verdachte overeen dat hij hun bedrijf [bedrijf 1]
zou overnemen. In de op 16 juli 2010 ondertekende leveringsovereenkomst kwamen
zij overeen dat [bedrijf 1] ter financiering van de overnamesom onder hun klanten een
conversie van € 2.500.000,- zou uitzetten in zogenaamde [bedrijf 2] , een product van de [bedrijf 2] , welk product volgens verdachte geborgd was door [bank] en het
depositogarantiestelsel in Engeland. [bedrijf 1] heeft een flyer opgemaakt en op het eiland
Tholen verspreid. Het personeel van [bedrijf 1] is vervolgens de klanten behulpzaam
geweest bij de inschrijving tot deelneming aan het product van [bedrijf 2] .
Er werd een opdracht buitenlandse overmaking vanuit Nederland overgemaakt naar [naam 2]
, die vervolgens werd doorgeboekt naar Engeland. Deze overboeking hebben zij van
verdachte ontvangen. Verdachte voegde dit bij het contract als bewijs dat hij het geld
daadwerkelijk naar Engeland overmaakte.
Het dossier bevat onder meer de volgende geschriften.
- Het e-mailbericht [3] (D-046) d.d. 25 juni 2010 gestuurd door verdachte aan [benadeelde 35] , waar was bijgevoegd een e-mail met als afzender “ [getuige 1] - [bedrijf 4] ’, waarin een
korte berekening met betrekking tot activa en enkele vragen over hypotheekportefeuille
en inventaris waren opgenomen.
- Het e-mailbericht [4] (D-048) d.d. 30 juni 2010, gestuurd door verdachte aan [benadeelde 35] ,
waar was bijgevoegd een e-mail van “ [getuige 1] - [bedrijf 4] ” dat die [getuige 1]
aan verdachte meldde dat hij contact zou hebben gehad met [bedrijf 3]
te Rotterdam. [getuige 1] maakt verder relevante vragen en opmerkingen met betrekking
tot de overname door verdachte van het [bedrijf 1] .
- Het e-mailbericht met bijlage [5] (D-049, D-049a), zijnde het e-mailbericht gezonden door verdachte op 2 juli 2010 aan [benadeelde 35] , waarbij was gevoegd een bijlage die volgens verdachte afkomstig was van zijn accountant.
- Het e-mailbericht met bijlage [6] (D-050), zijnde het op 6 juli 2010 door verdachte gestuurde
bericht aan [benadeelde 35] , waarbij een e-mail was gevoegd van [getuige 2] van
[bedrijf 3] , waarin [getuige 2] zou hebben gereageerd op vragen van verdachte.
- Het e-mailbericht met bijlage [7] (D-052, D-052a), dat verdachte op 13 juli 2010 heeft
gestuurd aan [benadeelde 35] , waarin een e-mail was gevoegd van [getuige 2] van
[bedrijf 3] en waarbij gevoegd was een overeenkomst waarvan werd aangegeven dat deze
is gecontroleerd door [bedrijf 3] .
- Het e-mailbericht met bijlage [8] (D-053), gedateerd 18 oktober 2010, dat verdachte heeft
gestuurd aan [benadeelde 35] , waarin hij verwees naar een bij die e-mail gevoegde e-mail van
[getuige 2] van [bedrijf 3] .
Verdachte [9] heeft verklaard over de e-mail D-046 dat hij deze heeft doorgezonden naar
[betrokkene 3] . Genoemde [getuige 1] van [bedrijf 4] uit Dendermonde was vroeger zijn
boekhouder. Verdachte weet niet meer of deze mail vals is of echt, maar hij heeft in die
periode wel wat mails valselijk opgemaakt.
Ten aanzien van de e-mail D-048 die hem werd voorgehouden verklaarde verdachte dat niet
[getuige 1] contact heeft opgenomen met [bedrijf 3] en [bedrijf 3] , maar hijzelf. Hij denkt
daarom dat deze e-mail vals is. Hij had deze doorgezonden naar [betrokkene 3] .
Ten aanzien van de bijlage D-049 en D-049a heeft verdachte verklaard dat hij deze e-mail
aan [betrokkene 3] heeft verzonden met een bijlage die hij zelf had opgemaakt en niet zijn
accountant.
De e-mail D-050 was volgens verdachte weer een van de valse e-mails die hij heeft
opgemaakt, waarbij hij e-mailadres en dergelijke had geknipt en geplakt en er tekst aan
heeft toegevoegd uit een e-mail die hij eerder van [bedrijf 3] had ontvangen.
Ook de e-mail D-052 met de bijgesloten overeenkomst D-052a heeft hij valselijk
opgemaakt. [bedrijf 3] had die overeenkomst nooit gezien en heeft er dus nooit wat over gezegd, aldus verdachte.
De e-mail D-053 was volgens verdachte eveneens vals en het telefoongesprek waarnaar
werd verwezen met [getuige 2] had nooit plaatsgevonden.
De bankafschriften D-007 zijn eveneens vals, zo verklaarde verdachte.
[getuige 1] [10] heeft verklaard dat verdachte een klant was bij het boekhoudkantoor [bedrijf 4]
te Dendermonde, waarvan hij een van de zaakvoerders is. De hem getoonde e-mailberichten
van 25 en 30 juni 2010 zijn hem totaal onbekend en hij heeft met de opmaak daarvan niets
te maken gehad. De daarin genoemde namen zeggen hem niets en hij heeft nooit contact met
[bedrijf 3] en [bedrijf 3] gehad. Bovendien is het e-mailadres onjuist.
[getuige 2] [11] heeft verklaard dat hij e-mailcontact heeft gehad met verdachte met
betrekking tot een te maken afspraak. Hij heeft nooit inhoudelijke e-mails naar verdachte
gestuurd. Het aan hem getoonde e-mailbericht D-050 heeft hij nooit verstuurd en het
product waarover wordt gesproken kent hij niet. De bijlage bij e-mail D-052, de overeen
komst (D-052a), ziet [getuige 2] nu voor het eerst en heeft hij niet verzonden.
Ter zake van het onder 2 tenlastegelegde
[benadeelde 44] [12] heeft verklaard dat hij samen met [betrokkene 3] is ingegaan op het voorstel van
verdachte om hun bedrijf [bedrijf 1] , met vestigingen in Tholen en Sint Philipsland, over
te nemen. Verdachte toonde hen de balans van zijn bedrijf [naam 2] waaruit bleek dat
verdachte een eigen vermogen had van 5 ton. In eerste instantie zou verdachte de koopsom
gewoon betalen, maar later kwam hij met het voorstel om obligaties van het product [bedrijf 2]
onder de klanten van [bedrijf 1] uit te gaan zetten en daarmee de overname te
bekostigen. Verdachte overhandigde een brochure van [bedrijf 2] welke er zeer vertrouwd uit
zag en deelde mee dat er een garantie was van [bank] , het depositogarantiestelsel in
Engeland en een aantrekkelijke, gegarandeerde rente van 4,3% of 4,7%.
[bedrijf 1] maakte de inzetten van klanten over aan [naam 2] in België en verdachte
verstuurde vervolgens bankafschriften dat [naam 2] die inlegbedragen had over
gemaakt naar [bedrijf 2] in Engeland.
[benadeelde 35] [13] heeft verklaard dat hij met [betrokkene 2] op 2 maart 2010 (abusievelijk vermeld als 2012) op hun kantoor te Tholen een gesprek heeft gehad met verdachte over de overname van hun bedrijf [bedrijf 1] door hem. Verdachte toonde de jaarstukken van zijn bedrijf waaruit een eigen vermogen bleek van 5 ton en dit werd bevestigd door zijn accountant.
Later stuurde verdachte e-mailberichten van accountant [getuige 2] van [bedrijf 3] in
Middelburg. Uiteindelijk hebben [benadeelde 44] en [benadeelde 35] een koopovereenkomst getekend met
betrekking tot de overname door verdachte van [bedrijf 1] . Daarbij stelde verdachte als
borg de eigendom van twee panden in België, welke eigendom bleek uit e-mails van de
Belgische accountant [getuige 1] en van die [getuige 2] .
Ter financiering van de overnamesom zou een conversie dienen van 2,5 miljoen euro in de
[bedrijf 2] . Verdachte toonde hem stukken waaruit bleek dat dit product geborgd
was door [bank] en het depositogarantiestelsel in Engeland. [benadeelde 35] had nog naar het
telefoonnummer van de [bedrijf 2] in Engeland gebeld om te controleren of dit
bedrijf wel bestond en de telefoon werd opgenomen en hij kreeg dan antwoord op zijn
vragen over het product.
Verdachte leverde een brochure aan van [bedrijf 2] en had de tekst naar de wensen van [benadeelde 35]
aangepast. De uiteindelijke brochure werd aan beleggers verstrekt.
Over het hele eiland Tholen zijn voorts flyers van dit product verspreid en klanten kwamen
aan de balie van [bedrijf 1] overeenkomsten afsluiten om geld in het [bedrijf 2] -product in te
leggen. Het product was zo gunstig door de garantie, de borgstelling en het rendement van
4,3 of 4,7 procent. [benadeelde 35] heeft zelf ook geïnvesteerd in het product.
[benadeelde 13] [14] heeft verklaard dat hij op 11 augustus 2010 bij de [bank] aan de
[adres 2] te Tholen heeft ingetekend op het product [bedrijf 2] . Uit de “opdracht tot eenmalige
spoedoverboeking buitenland” van de [bank] [15] maakt het hof op dat [benadeelde 13] op 11 augustus 2010 een bedrag van € 40.000,- over heeft doen maken naar [naam 2] .
[benadeelde 21] [16] heeft verklaard dat hij naar aanleiding van een ontvangen flyer en posters
bij de SNS-bank te Tholen op dat kantoor € 30.000,- heeft ingelegd, waarna op 4 januari
2011 van zijn rekening € 30.450,- is afgeschreven naar [bedrijf 1] ten behoeve van [bedrijf 2] .
[benadeelde 5] [17] heeft verklaard dat hij een flyer van [bedrijf 2] in de bus kreeg en vervolgens bij
de [bank] te Sint Philipsland € 5.000,- heeft ingelegd met € 75,- instapkosten omdat
hij een rente zou krijgen van 4,7%. Het geld is overgemaakt naar [naam 2] . In
het verzoek tot aangifte [18] van [benadeelde 5] en [benadeelde 48] verklaren zij dat ook
mevrouw [benadeelde 5] € 5.000,- had ingelegd op [bedrijf 2] met € 75,- instapkosten.
[benadeelde 2] [19] heeft verklaard dat zij in het pand van de [bank] / [bedrijf 1] te Tholen een
poster zag met een deposito van 4,7%. Zij sprak daarover met [naam 3] aan de balie en zei
duidelijk dat ze niet geïnteresseerd was in een belegging. Op 27 januari 2011 heeft ze een
contract getekend voor € 50.000,- met een instap van € 750,- en is haar inleg naar [naam 2]
gegaan.
[benadeelde 6] [20] heeft verklaard dat zijn vrouw naar aanleiding van een folder begin 2011 informatie had ingewonnen bij de [bank] in Sint Philipsland en zij vervolgens hebben besloten in te leggen bij [bedrijf 2] . Hij heeft € 25.000,- overgemaakt en € 375,- instapkosten betaald.
[benadeelde 23] heeft namens (en in bijzijn van) [benadeelde 24] [21] verklaard dat na een gesprek met
[naam 3] aan de balie van de [bank] € 10.000,- is ingelegd bij de [bedrijf 2] .
Alhoewel hierover niet wordt verklaard gaat het hof ervan uit dat de 1,5 % instapkosten ad
€ 150,- ook bij deze transactie is berekend.
[benadeelde 12] [22] heeft verklaard dat hij op 1 april 2010 op het kantoor van [bedrijf 1] heeft
ingetekend bij de [bedrijf 2] voor € 50.000,-. Ingevolge de opdracht tot
eenmalige overboeking [23] bedroegen de instapkosten € 750,-.
[benadeelde 31] [24] heeft verklaard dat hij met zijn vrouw naar aanleiding van een flyer van.
[bedrijf 2] naar de [bank] te Tholen was gegaan. Hij heeft € 35.000,- ingelegd en de kosten
bedroegen € 525,-.
Verdachte [25] heeft verklaard dat hij het kantoor [bedrijf 1] wilde overnemen, het idee van
[bedrijf 2] had verzonnen en een Engelse entiteit, [bedrijf 2] , heeft laten oprichten.
Verdachte wilde obligaties gaan uitgeven van [bedrijf 2] en had bij [bank] een bankrekening
met nummer [rekeningnummer 2] op naam van [bedrijf 2] geopend waarvan hij de enige gemachtigde
was. Omdat hij geen geld had, heeft verdachte een niet bestaand beleggingsproduct, een
obligatielening, in het leven geroepen. Deze obligatielening heette [naam obligatielening] en was een
achtergestelde lening/obligatie voor een periode van 5 jaar tegen een gegarandeerde rente
van 4,3% (rente per jaar) of 4,7% (rente na 5 jaar). Om vertrouwen te winnen had verdachte
opgenomen dat [bedrijf 2] een leidende financiële groep was en onder toezicht zou staan van de
FSA in Engeland. In de brochure van [bedrijf 2] had hij opgenomen dat er garanties werden
geboden door [bank] en hij heeft de heren [benadeelde 44] en [benadeelde 35] gezegd dat er een borgstelling van
[bank] was, maar dat was niet waar. [bedrijf 1] , die overigens niet wisten dat het een vals
product was, hebben deze producten aan beleggers verkocht. De overname-overeenkomst
met [bedrijf 1] werd ondertekend in juli 2010 en al in augustus 2010 kwamen de eerste
gelden van inleggers binnen. Al het inleggeld kwam op de [bank] -rekening binnen en
verdachte heeft als enige dat geld gebruikt. Uiteindelijk heeft verdachte via [bedrijf 1]
ruim een miljoen euro bij de beleggers opgehaald.
Verbalisant [verbalisant] [26] heeft gerelateerd dat het product door [bedrijf 2] ( [bedrijf 2] )
werd aangeboden onder de naam [naam obligatielening] of [naam obligatielening] . [verbalisant] heeft in een apart bestand [27] berekend dat de beleggers in totaal € 1.057.645,- hebben afgegeven. In dat document zijn alle namen vermeld van de personen die geld hebben ingelegd en het door hen ingelegde bedrag, inclusief de instapkosten.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

oplichting, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Door en namens de verdachte is verzocht aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daartoe is gesteld dat verdachte thans al het mogelijke in het werk stelt om de benadeelden zo veel mogelijk schadeloos te stellen. Daar komt bij dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden (met in ieder geval 4 jaar) en in hoger beroep met ruimschoots een jaar. Verdachte is voorts in België al onherroepelijk veroordeeld voor feiten die betrekking hebben op het feitencomplex dat verwant is aan onderhavige strafzaak en heeft de in dat verband aan hem opgelegde straf, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, waarvan 4 jaar voorwaardelijk, reeds uitgezeten. Verzocht is om bij een eventuele strafoplegging, hoewel artikel 63 Sr niet van toepassing is, rekening te houden met deze veroordeling.
Daarnaast is betoogd dat verdachte veel spijt heeft van zijn handelen. Inmiddels heeft hij zijn leven weer weten op te pakken: hij heeft een baan, woont met zijn partner in een woning van zijn vader en er is een kindje op komst. Dit alles zou worden doorkruist wanneer verdachte gedetineerd zou raken.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan, kort gezegd, het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd en het plegen van valsheid in geschrift meermalen gepleegd en oplichting, meermalen gepleegd. Verdachte heeft op slinkse wijze en op grote schaal meerdere malen stukken vervalst en die stukken gebruikt om zich voor te kunnen doen als kredietwaardige speler op de financiële markt. Verdachte heeft alle regiokantoren van de [bank] aangeschreven met het aanbod om het betreffende kantoor over te nemen. Nadat [bedrijf 1] op dat aanbod was ingegaan, heeft verdachte via [bedrijf 1] een door hem zelf verzonnen, niet bestaand, financieel product doen verkopen aan klanten van dit adviesbureau. Met de rechtbank kan het hof zich niet aan de indruk onttrekken dat hierbij sprake moet zijn geweest van een tevoren bedacht plan om klanten te bewegen te investeren in een financieel product dat zij via hun vaste financieel adviseurs, die zij vertrouwden, kregen aangeboden. Het geld dat daardoor binnenkwam op rekeningen die allemaal zijn te herleiden naar de verdachte, meer dan een miljoen euro, heeft verdachte geenszins geïnvesteerd voor de klanten. Het gehele bedrag is door de verdachte besteed aan grotendeels luxe zaken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft één van de benadeelde partijen gezegd dat volgens haar berekeningen verdachte in die periode zo’n € 2.000,- per dag heeft uitgegeven, terwijl zij zelf moest rondkomen van € 1.400,- per maand. Dit voorbeeld illustreert de verhoudingen.
Het hof stelt voorop dat de ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten alsook de omstandigheden waaronder de verdachte die feiten heeft gepleegd met zich brengen dat in beginsel slechts het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur passend is. In dat verband is van belang dat de oriëntatiepunten voor de zittende magistratuur in geval van een bewezenverklaring ter zake van fraude waarbij sprake is van een benadelingsbedrag van € 1.000.000,- of hoger uitgaan van het opleggen van een gevangenisstaf in de orde van grootte tussen 24 maanden tot de maximaal voor het delict op te leggen gevangenisstraf.
Met de rechtbank heeft het hof echter vastgesteld dat, hoewel dit in de Belgische strafzaak niet was tenlastegelegd, het hof van beroep te Gent in zijn arrest van 22 maart 2016 bij de bepaling van de hoogte van de straf de ernst van de (in Nederland gepleegde) oplichting zwaar heeft laten meewegen. Het hof stelt vast dat artikel 63 Sr op deze, reeds onherroepelijke, veroordeling, niet van toepassing is, maar heeft in de strafoplegging desondanks ten voordele van de verdachte meegewogen dat het hof van beroep te Gent de oplichting reeds in strafverzwarende zin heeft betrokken bij de staftoemeting.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 augustus 2022, is verdachte in Nederland niet eerder veroordeeld ter zake van het plegen van enig strafbaar feit.
Ten aanzien van de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte is ter terechtzitting van het hof gebleken dat verdachte met het merendeel van de gedupeerden een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten, waarbij een deel van de vordering terstond zou zijn voldaan. Om dat te kunnen realiseren heeft de verdachte kennelijk een of meerdere leningen afgesloten. Voorts is gebleken dat verdachte werk heeft als medewerker van een vastgoedbeheerder, waarbij hij kennelijk niet zelfstandig kan beslissen over grote uitgaven. Het hof acht het van het grootste belang dat verdachte zijn werk blijft houden en dat hij in de toekomst de schade die de gedupeerden – ook van degenen met die verdachte thans (nog) geen vaststellingsovereenkomst heeft gesloten – hebben geleden, zal (kunnen blijven) vergoeden.
Daarnaast heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is geschonden. Tussen het eerste verhoor van de verdachte door de FIOD, op 15 november 2012 en het vonnis in eerste aanleg op 3 december 2018 is een periode van ruim 6 jaren verstreken. Daarbij geldt dat de zaak in eerste aanleg eenmaal is aangehouden omdat verdachte verhinderd was te verschijnen. Dit heeft een vertraging opgeleverd voor de duur van een half jaar. Dit deel van de vertraging komt voor rekening van de verdachte. De redelijke termijn is in eerste aanleg dan ook met ongeveer drieëneenhalf jaar overschreden.
Tussen het instellen van het hoger beroep door de verdachte op 7 december 2018 en het arrest van het hof op 31 oktober 2022 is een periode van ongeveer 4 jaren verstreken. De zaak was aanvankelijk gepland op 26 januari 2022, maar is toen aangehouden tot de zitting van 15 juni 2022 omdat verdachte het coronavirus had opgelopen. De redelijke termijn is in hoger beroep geschonden met 1 jaar en ongeveer 11 maanden.
Het hof heeft in voornoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het grote belang dat het hof eraan hecht dat verdachte zijn slachtoffers kan (blijven) terugbetalen en de schending van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep aanleiding gezien om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar, met een proeftijd van 2 jaren op te leggen. Daarbij heeft het hof tevens van groot belang geacht dat door het opleggen van een forse voorwaardelijke straf de strafoplegging enerzijds dienstbaar wordt gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten, nu deze verdachte ervan zal kunnen weerhouden over te gaan tot het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten als bewezenverklaard en met een dergelijke strafoplegging anderzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking wordt gebracht.
Ter voorkoming van deze recidive acht het hof daarnaast passend en geboden om de verdachte, op grond van het bepaalde in artikel 28 jo 339 Sr, gedurende de periode van 5 jaar van het recht te ontzetten tot uitoefening van het beroep van aanbieder van beleggings- of andere financiële producten.
Indien de voorwaardelijk opgelegde staf op enig moment tenuitvoergelegd zal worden zal de tenuitvoerlegging volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 44] en [benadeelde 13]
De benadeelde partij [benadeelde 35] en [benadeelde 44] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 30.000,00 (€ 15.000,00 per vennoot). De vordering zou een voorschot betreffen op de totale door de vennoten geleden schade. Daarbij zijn diverse schadeposten genoemd en is uiteindelijk verzocht om een bedrag van tweemaal € 15.000,00. Daarbij is door de advocaat van de benadeelde partijen betoogd dat sprake is van schade geleden door 1) het intrekken van de [bank] portefeuille, 2) de gedwongen verkoop assurantieportefeuille, 3) de gedwongen verkoop van bedrijfspanden tegen lagere opbrengst na de gedwongen bedrijfsbeëindiging,
4) advocaatkosten, 5) de in gang gezette rechterlijke procedure door benadeelde [benadeelde 42] ,
6) de gedwongen werkloosheid van de vennoten na de bedrijfsbeëindiging,
7) imagoverlies en het gegeven dat de vennoten niet meer werkzaam kunnen zijn in de financiële sector na deze zaak.
Ter terechtzitting is gesteld dat de onder 1) genoemde schadepost reeds blijkt uit de eerste bij de ter terechtzitting van het hof overgelegde onderbouwing, te weten de brief d.d. 23 mei 2013. Evenwel is ook gesteld dat ook de schade geleden aan de assurantieportefeuille evident groter is dan de gevorderde schade van € 15.000,00 per vennoot en dat dit ook geldt voor de schade geleden door de gedwongen werkeloosheid van de vennoten en de gemaakte kosten voor de advocaat. Verzocht is het hof om gebruik te maken van de schattings-bevoegdheid en de schade te bepalen op een bedrag van € 15.000,00, derhalve: € 30.000,00.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 30.000,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Door en namens de verdachte is de vordering betwist. Gesteld is dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering vanwege de complexiteit van de gevorderde schade, die wordt versterkt door het gebrek aan een deugdelijke onderbouwing van de schade. Ten aanzien van de gestelde schade geleden door het intrekken van de [bank] portefeuille geldt dat die schade niet volgt uit de overgelegde stukken en ook de overgelegde grootboekkaarten daarin geen duidelijkheid verschaffen. Ook is de vraag in hoeverre sprake is van het gestelde causale verband, te meer nu uit de brief van de [bank] van 27 mei 2013 blijkt dat [benadeelde 35] kennelijk tegenover de [bank] heeft gemeld dat hij aansprakelijk is voor de ontstane schade en bovendien kennelijk niet onmiddellijk is geïnformeerd en zonder vergunning is gehandeld. De omvang van deze schade zal wellicht met behulp van een deskundige, zoals een boekhouder of accountant, vastgesteld moeten worden. Ten aanzien van de gestelde schade ten aanzien van de gedwongen verkoop van de panden is onduidelijk wat de actuele stand van zaken is en datzelfde geldt voor de gestelde schadepost ten aanzien van de werkeloosheid van de vennoten.
Ten aanzien van de gevorderde advocaatkosten is betoogd dat het gevorderde bedrag niet overeenkomt met de bijlagen waarin de kosten zijn opgenomen, terwijl bovendien onduidelijk is of de kosten daadwerkelijk zijn voldaan.
Het is een onevenredige belasting van het strafgeding om al deze schadeposten uit te werken, langs te lopen en te beoordelen of aan de vereisten voor toewijzing is voldaan.
Nu de gevorderde schade niet is gebaseerd op één van de in de toelichting beschreven en opgenomen bedragen in het bijzonder, is beoordeling van de vordering onevenredig belastend voor het strafgeding. Dit brengt met zich dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Subsidiair is gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, vanwege het zojuist genoemde gebrek aan deugdelijke onderbouwing.
Het hof is van oordeel dat, in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vordering door de verdediging, de vordering onvoldoende is onderbouwd. In het bijzonder blijkt niet waarop de gevorderde schade in het bijzonder is gebaseerd en dat de schade daadwerkelijk het gevorderde bedrag beslaat. Nadere onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding, dat voor het overige thans geheel is afgerond, opleveren. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Het hof zal over de kosten beslissen als na te melden.
De vorderingen van de overige benadeelde partijen
In hoger beroep is nog een aantal vorderingen van benadeelde partijen aan de orde.
Ten aanzien van de benadeelde partijen met wie een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen en die hun vordering niet hebben ingetrokken geldt dat het hof deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering, met een beslissing over de kosten als na te melden. Dit betreffen de vorderingen van de volgende benadeelde partijen:
[benadeelde 27] , [benadeelde 28] , [benadeelde 29] , [benadeelde 30] , [benadeelde 31] .
Daarnaast zijn de vorderingen van benadeelde partijen aan de orde met wie verdachte geen vaststellingsovereenkomst is overeengekomen. Door deze benadeelde partijen is materiële schade gevorderd bestaande uit de ingelegde gelden en de instapkosten. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van verdachtes onder 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade hebben geleden tot dat bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor zover door de benadeelde partijen misgelopen rente is gevorderd, zal het hof de benadeelde partijen in de vordering niet-ontvankelijk verklaren omdat die, toekomstige schade, onvoldoende onderbouwd is en nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen.
Voor zover door de benadeelde partijen vergoeding van wettelijke rente en/of proceskosten is gevorderd, zal het hof dit eveneens toewijzen vanaf de hierna genoemde data.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan de hierna genoemde benadeelde partijen tot de hieronder genoemde bedragen. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van na te melden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de inleg tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Door de verdediging is verzocht om niet te bepalen dat voornoemde gijzeling zal worden toegepast. Verdachte beschikt niet over inkomen of vermogen om, behalve de betalingsregelingen die hij thans heeft getroffen met benadeelden, nog andere schade te vergoeden. Dit zal ertoe leiden dat verdachte gedetineerd zal raken en zijn werk zal verliezen waardoor hij ook de thans overeengekomen betalingsregelingen niet meer kan voldoen. Het hof gaat aan dit verweer voorbij en is van oordeel dat thans onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte nu en in de toekomst niet over voldoende inkomen en/of vermogen zal beschikken om de vorderingen te voldoen. Voor zover dit aan de orde zal zijn, zal dit in het kader van de executie naar voren gebracht dienen te worden.
Vordering
Wett. rente
Proces-
kosten
Beslissing rechtbank
Gehandh. in hoger beroep
Beslissing hof
Erven van [benadeelde 32]
Inleg: € 70.000,-
Instapkosten:
€ 1.050,-
Totaal:
€ 71.050,-
Ja
Nee
Toewijzen:
€ 71.050,-met wettelijke rente vanaf 24 januari 2011
Ja
Toewijzen:
€ 71.050,- met wettelijke rente vanaf 24 januari 2011
[benadeelde 37] en [benadeelde 38]
Inleg: € 5.000,-
Instapkosten:
€ 75
Totaal:
€ 5.075,-
Nee
€ 50,-
Toewijzen:
€ 5.075,-met proceskosten ad € 50,-
Ja
Toewijzen:
€ 5.075,- met proceskosten ad € 50,-
Hr [benadeelde 39] en en mw [benadeelde 40]
Inleg: € 15.000,-
Rente:
€ 3.872,29
Totaal:
€ 18.872,29
Ja
Nee
Toewijzen:
€ 15.000,- met wettelijke rente vanaf 30 juni 2011
Ja
Toewijzen:
€ 15.000,- met wettelijke rente vanaf 30 juni 2011
Rest: niet-ontvankelijk
[benadeelde 34]
Inleg: € 50.000,-
Instapkosten:
€ 750,-
Totaal:
€ 50.750.-
Ja
€ 50,01
Toewijzen::
€ 50.750,- met proceskosten ad € 50,01
Ja
Toewijzen::
€ 50.750,- met wettelijke rente vanaf 25 januari 2022, met proceskosten ad € 50,01
Vordering
Wett. rente
Proces-
kosten
Beslissing rechtbank
Gehandh. in hoger beroep
Beslissing hof
[benadeelde 36]
Inleg: € 20.000,-
Instapkosten: € 300,-
Rente: € 5.000,-
Totaal:€ 25.300,-
Ja
Nee
Toewijzen:
€ 20.300,- met wettelijke rente vanaf 8 november 2010
Ja
Toewijzen:
€ 20.300,- met wettelijke rente vanaf 8 november 2010
Rest: niet-ontvankelijk
[benadeelde 28]
Inleg: € 10.000,-
Kosten: € 150,-
Rente: € 2.350,-
Totaal:
12.500,-
Ja
Nee
Toewijzen:
€ 10.150,-
Ja
Niet-ontvankelijk na vaststellings-overeenkomst
[benadeelde 35]
Inleg: € 5.000,-
Totaal:
€ 5.000,-
Ja
€ 400,-
Toewijzen:
€ 5.000,- met wettelijke rente vanaf 21 januari 2011
Ja
Toewijzen:
€ 5.000,- met wettelijke rente vanaf 21 januari 2011
met kosten ad
€ 400,00
[benadeelde 27]
Inleg: € 87.000,-
Totaal:
€ 87.000,-
Nee
Nee
Toewijzen:
€ 87.000,-
Ja
Niet-ontvankelijk na vaststellings-
overeenkomst
[benadeelde 29]
Inleg: € 5.000,-
Instapkosten: € 75,-
Totaal:5.075
Ja
Nee
Toewijzen:
€ 5.075,- met wettelijke rente vanaf 28 februari 2011
Ja
Niet-ontvankelijk na vaststellings-
overeenkomst
[benadeelde 30]
Inleg: € 5.075,-
Rente: € 1.075,-
Reiskosten:
€ 10,-
Totaal:€ 6.160,-
Ja
Nee
Toewijzen:
€ 5.085,- met wettelijke rente vanaf 8 maart 2011
Ja
Niet-ontvankelijk na vaststellings-
overeenkomst
[benadeelde 41]
Inleg: € 35.000,-
Totaal:€ 35.000,-
Ja
€ 50,01
Toewijzen:
€ 35000,-
met wettelijke
rente vanaf 3
september 2010
en kosten ad
€ 50,01
Ja
Toewijzen:
€ 35.000,- met wettelijke rente vanaf 3 september 2010 kosten ad
€ 50,01
Vordering
Wett. rente
Proces-kosten
Beslissing rechtbank
Gehandh. in hoger beroep
Beslissing hof
[benadeelde 42]
Inleg en instapkosten: 8.120 minus
1x ontvangen rente 2011 (€ 332,70)
Rente: 4 x 344
Totaal:
€ 10.111,18
Nee
€615,18
Toewijzen:
€ 7.787,30 (inleg + stapkosten minus eenmaal ontvangen rente over 2011 ad
€ 332,70) met kosten ad
€ 615,18
Nee
Voor zover nog aan de orde geheel toewijzen:
€ 7.787,30 met kosten ad
€ 615,18
[benadeelde 33]
Inleg: € 5.000,-
Instapkosten:
€ 75,-
Rente: € 1.291,-
Totaal:€ 6.366,-
Ja
Nee
Toewijzen: inleg en instapkosten:
€ 5.075,- met wettelijke rente vanaf 11 februari 2011
Ja
Toewijzen:
€ 5.075 met
wettelijke rente
vanaf 11
februari 2011
Rest: niet ontvankelijk
[benadeelde 31]
Inleg: € 35.000,-
Rente:
€ 6.729,80
Totaal:
€ 41.729,80
Nee
Nee
Toewijzen:
€ 34.204,20
Nee
Niet-ontvankelijk na vaststellings-
overeenkomst
[benadeelde 46]
Inleg: € 10.000,-
Instapkosten:
€ 150,-
Rente:
€ 1.817,63
Totaal:
€ 12.010,63
Ja
Nee
Toewijzen:
€ 10.150,-
Nee
Voor zover nog aan de orde geheel toewijzen:
€ 10.150,- met
wettelijke rente
vanaf 4 augustus 2010.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 36f, 57, 225, 326 en 339 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 1 sub g tenlastegelegde:
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging met betrekking tot de onder 1 tenlastegelegde genoemde transactieoverzichten, nader gespecificeerd onder sub h van het onder 1 tenlastegelegde:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van aanbieder van beleggings- of andere financiële producten voor de duur van 5 (vijf) jaren;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 44] en [benadeelde 13] .

verklaart de benadeelde partij [benadeelde 44] en [benadeelde 13] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

vordering van de benadeelde partij erven van [benadeelde 32]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 32] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 71.050,00 (eenenzeventigduizend vijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 32] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 71.050,00 (eenenzeventigduizend vijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 113 (honderddertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 januari 2011;

vordering van de benadeelde partij de heer en mevrouw [benadeelde 38]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij de heer en mevrouw [benadeelde 38] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.075,00 (vijfduizend vijfenzeventig euro) ter zake van materiële schade;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
50,00 (vijftig euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd de heer en mevrouw [benadeelde 38] , ter zake van het onder
2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.075,00 (vijfduizend vijfenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

vordering van de benadeelde partij de heer en mevrouw [benadeelde 40]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij de heer en mevrouw [benadeelde 40] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) ter zake van materiële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd de heer en mevrouw [benadeelde 40] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.000,00 (vijftienduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 24 (vierentwintig) dagen;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 juni 2011;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 34]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 34] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 50.750,00 (vijftigduizend zevenhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 50,01 (vijftig euro en één cent);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 34] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 50.750,00 (vijftigduizend zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 82 (tweeëntachtig) dagen;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2022;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 36]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 36] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.300,00 (twintigduizend driehonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 36] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.300,00 (twintigduizend driehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 november 2010;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 28]

verklaart de benadeelde partij [benadeelde 28] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 35]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 35] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
400,00 (vierhonderd euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 35] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 januari 2011;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 27]

verklaart de benadeelde partij [benadeelde 27] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 29]

verklaart de benadeelde partij [benadeelde 29] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 30]

verklaart de benadeelde partij [benadeelde 30] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 41]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 41] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 35.000,00 (vijfendertig-duizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
50,01 (vijftig euro en één cent);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 41] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 35.000,00 (vijfendertigduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 56 (zesenvijftig) dagen;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 september 2010;
vordering van de benadeelde partij [benadeelde 42]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 42] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.787,30 (zevenduizend zevenhonderdzevenentachtig euro en dertig cent) ter zake van materiële schade;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
615,18 (zeshonderdvijftien euro en achttien cent);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 42] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.787,30 (zevenduizend zevenhonderdzevenentachtig euro en dertig cent) als vergoeding voor materiële schade;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 33]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 33] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.075,00 (vijfduizend vijfenzeventig euro) ter zake van materiële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 33] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.075,00 (vijfduizend vijfenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 februari 2011;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 31]

verklaart de benadeelde partij [benadeelde 31] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 46]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 46]
ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.150,00 (tienduizend honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 46] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.150,00 (tienduizend honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dagen;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 augustus 2010.
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. F.C.J.E. Meeuwis en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P.T.G. van den Uithoorn griffier,
en op 31 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het dossier van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Haarlem, dossiernummer 51472, sluitingsdatum 29 april 2015, neergelegd in 4 ordners en een aanvullende ordner. Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 28 mei 2013 (ordner 2, code G02-01), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [benadeelde 35] .
3.Het geschrift, zijne een e-mailbericht, ordner 4, bijlage D-046.
4.Het geschrift, zijne een e-mailbericht, ordner 4, bijlage D-048.
5.De geschriften, zijnde een e-mailbericht met bijlage, ordner 4. bijlagen D-049 en D-049a.
6.De geschriften, zijnde een e-mailbericht met bijlage, ordner 4 bijlagen D-050.
7.De geschriften, zijnde een e-mailbericht met bijlage, ordner 4 bijlagen D-052 en D-052a.
8.De geschriften, zijnde een e-mailbericht met bijlage, ordner 4 bijlagen D-052 en D-053.
9.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 8 april 2015 (ordner 2, bijlage V01-18), voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte.
10.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 2 april 2014 (ordner 2, bijlage G20-01), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1] .
11.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 30 oktober 2013 (ordner 2, bijlage G17-01), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2] .
12.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 29 mei 2012 (ordner 2, bijlage G01-01), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [benadeelde 44] .
13.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 28 mei 2013 (ordner 2, bijlage G02-01), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [benadeelde 35] .
14.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 19 juni 2013 (ordner 2, bijlage G08-01), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [benadeelde 13] .
15.Het geschrift, zijnde een spoedoverboeking (ordner 3, bijlage D-021e)
16.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 18 juni 2013 (ordner 2, bijlage G10-01), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [benadeelde 21] .
17.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 18 juni 2013 (ordner 2, bijlage G09-01), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [benadeelde 5] .
18.Het geschrift, zijnde een verzoek tot aangifte van [benadeelde 5] en [benadeelde 48] (ordner 3, bijlage D-022).
19.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 18 juni 2013 (ordner 2, bijlage G06-01), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [benadeelde 2] .
20.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 19 juni 2013 (ordner 2, bijlage G12-01), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [benadeelde 6] .
21.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 18 juni 2013 (ordner 2, code G05-01), voor zover inhoudende de verklaring van getuige A. [benadeelde 23] .
22.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 18 juni 2013 (ordner 2, code G04-01), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [benadeelde 12] .
23.Het geschrift, zijnde een eenmalige overboeking (ordner 3, bijlage D-017d).
24.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 19 juni 2013 (ordner 2, bijlage G07-01), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [benadeelde 31] .
25.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 10 januari 2013 (ordner 2, bijlage V01-01 en V01-18), voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte.
26.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 14 maart 2014 (ordner 1, bijlage AH-14), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] .
27.Het geschrift, zijnde een Excel-bestand (ordner 1, bijlage AH14a).