ECLI:NL:GHSHE:2022:374

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
20-001348-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, wegens mishandeling van het slachtoffer op 3 september 2018. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en de verdachte opnieuw zal veroordelen tot een taakstraf van 40 uren. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen niet betrouwbaar zijn.

Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen tegen de enkel geschopt, waardoor het slachtoffer ten val is gekomen en letsel heeft opgelopen. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen en het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdediging in al zijn onderdelen verworpen.

De strafbaarheid van de verdachte is vastgesteld, en het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn medische toestand en financiële situatie. Uiteindelijk heeft het hof besloten om een geldboete van € 750,00 op te leggen, bij gebreke van betaling te vervangen door 15 dagen hechtenis. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, maar heeft geen vermindering van de straf toegepast. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001348-19
Uitspraak : 21 januari 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 19 april 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-006050-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] [geboortejaar] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 september 2018 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, tegen zijn enkel, althans zijn lichaam, te schoppen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] tweemaal is gevallen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 september 2018 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen tegen zijn enkel te schoppen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] tweemaal is gevallen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe – samengevat – het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat de aangifte van [slachtoffer] niet klopt en dat hij [slachtoffer] alleen een duw heeft gegeven. De verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zijn niet betrouwbaar. Zij hebben niet naar waarheid, maar overeenkomstig het verhaal van [slachtoffer] verklaard, omdat zij bang waren dat zij hun baan zouden verliezen.
[getuige 1] heeft bovendien verklaard dat hij een sterke alcohollucht rook bij de verdachte. Dat kan echter niet, omdat de verdachte geen alcohol drinkt. Daarnaast heeft [getuige 2] verklaard dat de verdachte ten tijde van de mishandeling werkschoenen droeg, maar dat waren sportschoenen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Op 3 september 2018 was de aangever [slachtoffer] aan het werk bij [bedrijf 1] in [plaats] en was bezig met toezicht op de uitgifte van dagbladen. Hij bevond zich op een laadperron en zag een bestelauto met hoge snelheid naar een ander perron rijden. Hij zag de verdachte achter het stuur zitten. Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij verdachte heeft aangesproken op zijn rijgedrag. Toen aangever vervolgens wegliep, werd hij geheel onverwacht van achter tegen zijn enkel getrapt, waardoor hij ten val kwam. Nadat aangever overeind kwam werd hij opnieuw door de chauffeur (het hof begrijpt: de verdachte) tegen zijn enkel geschopt, ten gevolge waarvan aangever nogmaals ten val is gekomen. Aangever heeft verklaard dat hij een dikke, pijnlijke enkel heeft opgelopen, een geschaafde elleboog en pijnlijke heup.
Deze verklaring van aangever vindt steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Beide getuigen hebben gezien dat de verdachte aangever heeft geschopt. [getuige 1] heeft gezien dat aangever werd geschopt door de verdachte, dat hij ten val kwam, weer opstond en meteen weer een schop kreeg, waardoor hij weer viel. [getuige 2] heeft verklaard dat hij een klap hoorde, ging kijken en zag dat de aangever net opstond. Hij zag toen dat de verdachte een harde trap tegen de enkel van aangever gaf, waardoor deze viel.
Het hof heeft geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen van aangever en deze twee getuigen te twijfelen. Zij hebben in de kern gelijkluidend verklaard, hun verklaringen vinden op essentiële onderdelen steun in elkaar waar het de bewezenverklaarde gedragingen betreft. Voor de enkele stelling dat de getuigen onbetrouwbaar zijn omdat ze bang zouden zijn hun baan te verliezen is geen enkele ondersteuning te vinden in het dossier. Ook de in hoger beroep bij de raadsheer-commissaris gehoorde getuige [getuige 3] bevestigt dat niet.
Het letsel waarover aangever spreekt wordt ondersteund door de waarneming van de verbalisant die de aangifte heeft opgenomen en de geneeskundige verklaring van 3 september 2018, waarin wordt vastgesteld dat de aangever mank loopt en een dikke enkel heeft.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van aangever [slachtoffer] , zoals hierboven is weergegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

mishandeling

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat, in het geval van bewezenverklaring, een deels voorwaardelijke straf passend zou zijn. Daartoe voert zij aan dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aan de orde is en dat geen sprake is van recente recidive. Tevens is de redelijke termijn overschreden. Hoewel de verdediging in hoger beroep een verzoek heeft gedaan tot het horen van een getuige, kan deze overschrijding niet geheel worden toegerekend aan de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever [slachtoffer] , door hem tweemaal tegen de enkel te schoppen waardoor [slachtoffer] tweemaal ten val is gekomen. De verdachte heeft aldus inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever [slachtoffer] en heeft hem pijn en letsel berokkend. Tevens veroorzaakt dergelijk handelen in het algemeen gevoelens van onrust, angst en onveiligheid bij het slachtoffer.
Het hof heeft verder acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 oktober 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder, in 2013, een strafbeschikking heeft gekregen voor een geweldsincident.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De verdachte is volledig afgekeurd in verband met een medische aandoening en zijn psychische gesteldheid. Hij ontvangt een uitkering en zit in de schuldhulpverlening.
Het hof stelt vast dat in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, in geval van een eenvoudige mishandeling, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, wordt uitgegaan van een geldboete van € 750,00. Het hof acht dat ook in dit geval in beginsel passend en geboden.
Ten slotte heeft het hof acht geslagen op de duur van de berechting. Het hof neemt in aanmerking dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is, onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In dat kader heeft het hof het volgende geconstateerd.
De redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen op 30 april 2019 met het instellen van hoger beroep namens de verdachte. Het hof wijst arrest op 21 januari 2022, dus de behandeling in hoger beroep is niet afgerond met een einduitspraak binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn. Het hof stelt vast dat de schending van de redelijke termijn ongeveer 9 maanden bedraagt. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijding rechtvaardigen.
Het hof is evenwel van oordeel dat, gezien de hoogte van de hierna genoemde op te leggen geldboete, geen vermindering behoeft te worden toegepast en dat kan worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Alles afwegende is het hof, anders dan de advocaat-generaal en de raadsvrouw, van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, oplegging van een geldboete van € 750,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis, passend en geboden is. Het hof heeft bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24a, 24c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
bepaalt dat het totaal van de
geldboetemag worden voldaan in
7 (zeven) termijn(en)van
1 maand, groot
€ 100,00 (honderd euro) en 1 (één) termijn(en)van
1 maand, groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Aldus gewezen door:
mr. C.A. van Roosmalen, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Mobach en mr. E.F.G. Truijen, griffiers,
en op 21 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P.J.D.J. Muijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.