In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 in Colombia. De moeder verzoekt om de vernietiging van een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] zijn verlengd. De moeder stelt dat er geen grond is voor een verdere verlenging en dat het dossier van [minderjarige] teruggegeven moet worden aan de Belgische Jeugdrechter. De Stichting Jeugdbescherming Brabant, als verweerster, verzoekt om de verzoeken van de moeder af te wijzen en de eerdere beschikking in stand te laten.
De mondelinge behandeling vond plaats op 6 oktober 2022, waarbij de moeder, de GI en de bijzondere curator aanwezig waren. De vader en de raad voor de kinderbescherming hebben zich afgemeld. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te geven, wat zij ook heeft gedaan. De moeder voert aan dat de hulpverlening heeft gefaald en dat zij niet voldoende betrokken is geweest bij de zorg voor [minderjarige]. De GI stelt dat er wel degelijk pogingen zijn ondernomen om het contact tussen de moeder en [minderjarige] te herstellen, maar dat dit een moeizaam proces is geweest.
Het hof overweegt dat de rechtmatigheid van de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing moet worden getoetst. Het hof concludeert dat de situatie van [minderjarige] ernstig is en dat de verlenging noodzakelijk is voor haar ontwikkeling. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd. Het hof wijst de overige verzoeken van de moeder af, omdat deze niet aan de orde zijn in dit hoger beroep.