ECLI:NL:GHSHE:2022:3720

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
200.314.128_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 in Colombia. De moeder verzoekt om de vernietiging van een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] zijn verlengd. De moeder stelt dat er geen grond is voor een verdere verlenging en dat het dossier van [minderjarige] teruggegeven moet worden aan de Belgische Jeugdrechter. De Stichting Jeugdbescherming Brabant, als verweerster, verzoekt om de verzoeken van de moeder af te wijzen en de eerdere beschikking in stand te laten.

De mondelinge behandeling vond plaats op 6 oktober 2022, waarbij de moeder, de GI en de bijzondere curator aanwezig waren. De vader en de raad voor de kinderbescherming hebben zich afgemeld. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te geven, wat zij ook heeft gedaan. De moeder voert aan dat de hulpverlening heeft gefaald en dat zij niet voldoende betrokken is geweest bij de zorg voor [minderjarige]. De GI stelt dat er wel degelijk pogingen zijn ondernomen om het contact tussen de moeder en [minderjarige] te herstellen, maar dat dit een moeizaam proces is geweest.

Het hof overweegt dat de rechtmatigheid van de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing moet worden getoetst. Het hof concludeert dat de situatie van [minderjarige] ernstig is en dat de verlenging noodzakelijk is voor haar ontwikkeling. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd. Het hof wijst de overige verzoeken van de moeder af, omdat deze niet aan de orde zijn in dit hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 oktober 2022
Zaaknummer : 200.314.128/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/394910 / JE RK 22-301
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , België,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.C. Egger-van Oppen,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , Colombia.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.C.H.M. van Beurden.
drs. [bijzondere curator] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [minderjarige] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 2 augustus 2022, heeft de moeder verzocht voormelde (tussen)beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat er geen grond is voor een verdere (langdurige) verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in Nederland. De moeder heeft verzocht te bepalen dat het dossier van [minderjarige] teruggegeven dient te worden aan de Belgische Jeugdrechter zodat deze een geschikte plaats kan aanwijzen van waaruit [minderjarige] kan werken aan herstel van de banden met haar echte familie en de GI te veroordelen in de proceskosten wegens falende hulpverlening.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 5 september 2022, heeft de GI verzocht de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Egger-van Oppen;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de bijzondere curator.
2.3.1.
De vader en zijn advocaat hebben zich afgemeld voor de mondelinge behandeling. Ook de raad heeft zich afgemeld voor de mondelinge behandeling.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling in het bijzijn van de griffier en buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met haar gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 mei 2022;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder van 24 augustus 2022;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de vader van 4 oktober 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder en de vader.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 20 april 2020 onder toezicht van de GI. Ook is er met ingang van die datum een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een voorziening voor pleegzorg. [minderjarige] verbleef bij haar grootouders (vaderszijde). De opa van [minderjarige] is op [datum] 2022 overleden. [minderjarige] verblijft sindsdien bij een ander (neutraal) pleeggezin, te weten het pleeggezin van [basisschooldocente] (een basisschooldocente van [minderjarige] ) en haar partner.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank -uitvoerbaar bij voorraad- de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 20 mei 2022 tot 20 augustus 2022, alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd om [minderjarige] met ingang van 20 mei 2022 tot 20 augustus 20222 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg / accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De rechtbank heeft ambtshalve drs. [bijzondere curator] (orthopedagoog) benoemd tot bijzondere curator. De rechtbank heeft de behandeling van het resterende deel van de verzoeken van de GI aangehouden tot de mondelinge behandeling op 21 juli 2022 bij de meervoudige kamer van de rechtbank. De verzoeken van de moeder om de verzoeken van de GI slechts toe te wijzen voor de duur van drie maanden in welke tijd [minderjarige] dient te worden voorbereid op een terugkeer naar de moeder en met ingang van de zomervakantie 2022 de maatregelen tot ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing op te heffen, heeft de rechtbank afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert allereerst aan dat haar brief van 14 april 2022 ten onrechte door de rechtbank niet is genoemd bij de processtukken die zijn meegenomen. Het levert een schending van hoor- en wederhoor op. De moeder voert verder aan dat er sprake is van ouderverstoting als gevolg van de plaatsing van [minderjarige] destijds bij de grootouders (vaderszijde). De grootouders hebben de moeder actief geweerd uit het leven van [minderjarige] . De jeugdzorg heeft gefaald en de band tussen de moeder en [minderjarige] is hierdoor beschadigd. De moeder ervaart dat [minderjarige] van haar is gestolen. [minderjarige] raakt steeds verder vervreemd van haar (biologische) Colombiaanse familie. Er is door de hulpverlenging niet gewerkt aan een contactopbouw met de moeder en een thuisplaatsing van [minderjarige] . De moeder voert aan dat zij de zorg en opvoeding van [minderjarige] kan dragen. De moeder werkt in het vrijwillig kader mee aan hulpverlening, maar zij is ook kritisch omdat zij in het verleden door de hulpverlening niet is betrokken en buiten beeld is gehouden. Ook bestaat er een verschil van inzicht tussen de moeder en de hulpverlenging over welke zorg noodzakelijk is. De moeder heeft geen eerlijke kans gekregen. Er is door de GI tot op heden niet gewerkt aan een thuisplaatsing van [minderjarige] en de rechten van de moeder en [minderjarige] zijn daardoor geschonden. De moeder wil dat het dossier wordt overgedragen aan de Belgische autoriteiten en dat [minderjarige] in een pleeggezin in België wordt geplaatst, althans dat deze mogelijkheid wordt onderzocht, om verdere ouderverstoting te voorkomen en zodat er kan worden gewerkt aan een contactherstel met de moeder. Het huidige pleeggezin in Nederland heeft een andere levensstandaard dan de moeder. Dit staat het contactherstel met de moeder in de weg en het zorgt voor een nog verdere verwijdering van [minderjarige] van haar biologische familie.
3.6.
De GI voert aan dat [minderjarige] een zeer belaste voorgeschiedenis heeft en dat er sprake is van een ernstige bedreiging in haar ontwikkeling. Zij is destijds door de Belgische kinderrechter bij haar grootouders (vaderszijde) geplaatst. De grootouders hebben [minderjarige] niet bewust van de ouders weggehouden, maar zij hebben [minderjarige] geprobeerd te beschermen tegen de strijd die door de ouders is gevoerd. De GI erkent dat dit heeft geleid tot een verwijdering van [minderjarige] ten opzichte van de moeder. Er zijn stappen ondernomen om het contact tussen de moeder en [minderjarige] te herstellen, maar dit bleek een moeizaam proces door de reisafstand, reisbeperkingen in verband met het coronavirus en de onmogelijkheid om in de regio een instantie te vinden die in staat was om de bezoeken te begeleiden. Ook bleek al snel dat [minderjarige] moeite had met het contact met haar moeder. Uit onderzoek is gebleken dat er zorgen zijn over de hechtingsrelatie tussen de moeder en [minderjarige] . Tijdens de begeleide bezoeken is gezien dat de moeder moeite heeft met het aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] . De GI voert aan dat er wel degelijk pogingen zijn ondernomen om de moeder te betrekken bij het hulpverleningsproces. Er zijn bij de start van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing duidelijke doelen gesteld. De ervaring van de GI is dat de moeder de ingezette hulpverlening niet accepteert. Door het overlijden van de opa van [minderjarige] is er een crisissituatie ontstaan. [minderjarige] is opgevangen in het huidige pleeggezin. Het is in het belang van [minderjarige] dat haar verblijf daar wordt voortgezet. Dit is ook de uitdrukkelijke wens van [minderjarige] . Zij verblijft op dit moment in een voor haar vertrouwde omgeving, met haar vriendinnen en op de door haar gekozen school. Ook de bijzondere curator komt tot de conclusie dat dit in het belang is van [minderjarige] . Daarnaast is het van belang dat er wordt gewerkt aan het contactherstel met de moeder. Het contactherstel met de moeder en de halfzusjes van [minderjarige] moet zorgvuldig worden opgebouwd, met ondersteuning vanuit de hulpverlening en de huidige pleegouders. De pleegouders staan hier voor open, de moeder hopelijk ook.
3.7.
De vader voert in zijn brief van 4 oktober 2022 aan dat hij zich kan vinden in de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, zoals in de bestreden beschikking is uitgesproken. Het is voor hem duidelijk dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De vader deelt het standpunt van de moeder dat de grootouders een kwalijke rol hebben gespeeld in het contact tussen [minderjarige] en de ouders en hij deelt ook de onvrede van de moeder over de rol van de GI, maar los hiervan kan [minderjarige] volgens de vader op dit moment niet bij de moeder wonen. Er moet eerst worden gewerkt aan een band tussen [minderjarige] en de moeder. De vader hoopt dat [minderjarige] het fijn heeft in het huidige pleeggezin, dat er kan worden gewerkt aan contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder en dat er hulpverlening kan starten voor [minderjarige] . Als het contactherstel goed verloopt, kan er op termijn worden onderzocht of het in het belang is van [minderjarige] dat zij bij de moeder gaat wonen.
3.8.
De bijzondere curator voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat er aan de uithuisplaatsing van [minderjarige] heel veel vooraf is gegaan. Er is nu geen mogelijkheid om [minderjarige] in een afhankelijke situatie te plaatsen bij de moeder. De bijzondere curator heeft er begrip voor dat de moeder haar dochter graag dichtbij in België heeft, maar is het de vraag of dat goed gaat en er binnen een haalbare afstand van de moeder een geschikt gezin wordt gevonden. De bijzondere curator hecht veel gewicht aan de wens van [minderjarige] om op dit moment in het huidige pleeggezin in Nederland te blijven. De Colombiaanse achtergrond van [minderjarige] is belangrijk, maar haar identiteitsontwikkeling hangt niet alleen samen met haar biologische familie. [minderjarige] heeft de laatste jaren haar identiteit ontwikkeld aan de hand van de mensen in haar omgeving, zoals de grootouders, de school en haar vriendinnen. [minderjarige] ervaart een veilig gevoel in het pleeggezin en heeft te kennen gegeven dat zij graag contact wil met de moeder en haar zusjes. Het contactherstel is erg belangrijk en moet goed worden begeleid.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Schending hoor en wederhoor
3.9.1.
Het hof overweegt dat het hoger beroep er mede toe strekt in eerste aanleg eventueel gemaakte fouten of omissies te herstellen. De brief van de moeder van 14 april 2022 is in hoger beroep overgelegd en zij is alsnog in de gelegenheid gesteld om haar visie kenbaar te maken. Het hof ziet daarom geen aanleiding om de bestreden beschikking op grond van schending van het beginsel van hoor en wederhoor te vernietigen.
Rechtmatigheidstoets
3.9.2.
Het hof stelt voorop dat het in deze zaak gaat om een zogenoemde rechtsmatigheidstoets. De periode waarvoor de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] zijn verleend loopt tot 20 augustus 2022. Deze termijn is inmiddels verstreken en er is sprake van (een) opvolgende beschikking(en). Gelet op het door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de verlenging over de periode van 20 mei 2022 tot 20 augustus 2022 te laten toetsen.
Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
3.9.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.4.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.5.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.6.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.7.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van zowel artikel 1:255 lid 1 BW als artikel 1:265b lid 1 BW. [minderjarige] bevindt zich in een complexe situatie en wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 20 augustus 2022 was noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
Overige verzoeken
3.9.8.
Het hof komt niet toe aan het verzoek van de moeder om te bepalen dat er geen grond is voor een verdere (langdurige) verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in Nederland. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, ziet het hoger beroep enkel op de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] tot 20 augustus 2022. Over de periode daarna heeft de rechtbank in (een) opvolgende beschikking(en) beslist en daartegen staat afzonderlijk hoger beroep open. Hetzelfde geldt voor het verzoek van de moeder om te bepalen dat het dossier van [minderjarige] wordt teruggegeven aan de Belgische Jeugdrechter zodat deze een geschikte plaats kan aanwijzen van waaruit [minderjarige] kan werken aan herstel van de banden met haar biologische familie.
3.9.9.
Het hof zal de proceskosten van het hoger beroep tussen partijen compenseren.
Conclusie
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 mei 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, A.J.F. Manders en M.A. Stammes en is op 27 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.