ECLI:NL:GHSHE:2022:3716

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
200.308.512_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en behoeftigheid in echtscheidingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Limburg aangevochten waarin zijn verzoek om partneralimentatie was afgewezen. De rechtbank had vastgesteld dat de man onvoldoende behoeftigheid had onderbouwd. De man, die volledig arbeidsongeschikt is verklaard, voerde aan dat hij niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien en dat zijn financiële situatie ernstig is. De vrouw, verweerster in hoger beroep, betwistte de behoeftigheid van de man en stelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. Het hof oordeelde dat de man niet had aangetoond dat hij behoeftig was en verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn verzoek voor zover het andere beslissingen betreft dan de partneralimentatie. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de partneralimentatie en compenseerde de proceskosten, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijsvoering in alimentatiezaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.308.512/01
zaaknummer rechtbank : C/03/286250 / FA RK 20-4709
beschikking van de meervoudige kamer van 27 oktober 2022
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Y.K. Kunze te Kerkrade,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.C.L.G.J. Ruyters-Stevens te Kerkrade.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 25 maart 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
28 december 2021.
2.2.
De vrouw heeft op 16 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
  • het V6-formulier van de advocaat van de man van 13 mei 2022, met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 3 november 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man van 31 augustus 2022;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de man van 7 september 2022;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de man van 9 september 2022.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 15 september 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De omvang van het geschil

3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, partijen bevolen met elkaar over te gaan tot verdeling van de gemeenschap ten overstaan van een notaris (bevel verdeling) en bepaald dat de man gedurende zes maanden jegens de vrouw bevoegd is om in de woning te verblijven en de tot de inboedel behorende zaken te gebruiken. De rechtbank heeft het verzoek van de man om een uitkering in de kosten van zijn levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) afgewezen en beslist dat partijen ieder de eigen proceskosten moeten betalen.
3.2.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende zijn verzoek om partneralimentatie alsnog toe te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
3.3.
De vrouw voert hiertegen verweer. Zij verzoekt het hoger beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking betreffende de alimentatie te bekrachtigen.

4.De feiten

4.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
4.2.
Het huwelijk van partijen is op 14 maart 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het hof stelt vast dat de man hoger beroep heeft ingesteld tegen de gehele bestreden beschikking (vol appel). De man heeft echter geen grief aangevoerd tegen de daarbij uitgesproken echtscheiding en gelet op zijn verzoek in hoger beroep wenst hij wel tot echtscheiding te komen. Dit geldt ook voor het in de bestreden beschikking opgenomen bevel verdeling en het bepaalde over het gebruik van de echtelijke woning; hiertegen zijn geen grieven gericht. Het hoger beroep van de man heeft enkel betrekking op de (afwijzing van zijn verzoek tot) partneralimentatie. Het hof zal de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek voor zover dat ziet op andere beslissingen dan het verzoek partneralimentatie.
Huwelijksgerelateerde behoefte
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de huwelijksgerelateerde behoefte in 2022
€ 1.703,- netto per maand bedraagt.
Behoeftigheid
5.2.
De man voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij zijn behoeftigheid onvoldoende heeft onderbouwd. De uitkering op grond van de Ziektewet (ZW-uitkering) is inmiddels vervangen door een IVA-uitkering (Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft de man 100% arbeidsongeschikt verklaard, zodat vaststaat dat hij geen (restant) verdiencapaciteit heeft. In het begin van dit jaar heeft de man een paar maanden naast zijn ZW-uitkering enkele uren per dag als bezorger van sushi gewerkt, maar daar is hij in mei mee gestopt in verband met lichamelijke en mentale klachten. Er is dus geen sprake meer van bijverdiensten. De man heeft het geprobeerd, maar hij kan niet werken. De man betwist uitdrukkelijk dat er sprake is van zwarte inkomsten. De man voert verder aan dat de rechtbank in de bestreden beschikking rekening heeft gehouden met het door de zoon te betalen kostgeld van € 250,- per maand, maar deze maandelijkse bijdrage heeft de man nooit ontvangen. De man heeft de zoon destijds gevraagd om een onkostenvergoeding, maar het was een discussiepunt tussen hem en de zoon. Inmiddels wonen twee van de drie kinderen niet meer bij hem, alleen de zwangere dochter van partijen woont bij de man. Zij heeft geen inkomen en kan niet bijdragen in de vaste lasten. De dochter wil gaan samenwonen, maar er is nog geen woning beschikbaar.
Desgevraagd geeft de man aan dat partijen bij de koop van de echtelijke woning een (vorm van) hypotheekbescherming hebben afgesloten die uitkeert bij arbeidsongeschiktheid. Er wordt echter meestal pas na een jaar een bedrag uitgekeerd en alleen bij een bepaalde mate van arbeidsongeschiktheid. De man noemt een uitkeringsbedrag van € 500,- per maand. De man voert verder aan dat hij, afhankelijk van de uitkomst van het hoger beroep, voornemens is een leenbijstandsuitkering aan te vragen. De man verblijft in de voormalig echtelijke woning en hoopt deze met behulp van een lening bij vrienden te kunnen overnemen. Als dat niet lukt moet de woning worden verkocht. De hypotheekkosten bedragen € 305,- per maand. Om rond te komen leent/krijgt de man geld van zijn ouders en hij heeft de energietegemoetkoming aangevraagd. De ziektekostenpremie heeft de man al twee jaar niet betaald en daarnaast zijn er nog meer schulden.
Volgens de man is de vrouw bekend met zijn financiële positie. Het inkomen van de man was ook ruim voordat de vrouw het echtscheidingsverzoek heeft ingediend, al laag. Ook is de vrouw op de hoogte van zijn medische situatie en bekend met zijn zware jicht aanvallen. Desondanks heeft zij gesuggereerd dat de man meer zou kunnen werken. Omdat de vrouw standpunten inneemt waarvan zij weet dat deze geen stand houden, moet de vrouw worden veroordeeld in de proceskosten.
5.3.
De vrouw betwist dat de man niet in staat is om in zijn eigen kosten van levensonderhoud te voorzien. De man heeft tot op heden niet aangetoond dat hij behoeftig is en ook in hoger beroep ontbreken de onderbouwende stukken. De vrouw voert aan dat partijen ook in 2018 het voornemen hebben gehad om te gaan scheiden. In het concept convenant is toen opgenomen dat partijen evenveel inkomen hebben en er dus geen behoefte bestaat aan partneralimentatie. De man genoot tot 1 maart 2019 behoorlijke inkomsten uit arbeid in Duitsland. Nadien kwam hij in Duitsland in aanmerking voor een uitkering, maar de man is de daaraan verbonden administratieve verplichtingen niet nagekomen waardoor de uitkering is geëindigd. De man heeft altijd voldoende inkomsten gehad uit bijverdiensten, onder meer door het klussen aan auto’s en het werken in garages. Deze zwarte inkomsten heeft de man nog steeds. De man heeft er volgens de vrouw alles aan gedaan om arbeidsongeschikt te worden verklaard. De vrouw voert verder aan dat zij de man ruim twee jaar geleden heeft verlaten en hij nimmer om een voorlopige voorziening heeft gevraagd, ondanks zijn beperkte ZW-uitkering. Ook heeft hij geen (leen)bijstandsuitkering aangevraagd. De man stelt weliswaar dat hij geld van zijn ouders krijgt/leent, maar dit is door hem niet aangetoond. De man heeft stukken overgelegd van een schuld bij zorgverzekeraar CZ, maar dat er sprake is van meer schulden is niet aangetoond. De vrouw concludeert dat de man al die tijd in staat is om de rond te komen en de vaste lasten te betalen. Ook geeft hij de dochter van partijen geld en is de man voornemens om de voormalig echtelijke woning over te nemen. Gelet op de beperkte uitkering van de man, zet de vrouw hier vraagtekens bij. De vrouw vraagt zich verder af waarom de man (nog) geen gebruik maakt van de verzekering voor arbeidsongeschiktheid die partijen bij de koop van de voormalig echtelijke woning hebben afgesloten.
De vrouw verweert zich tegen een proceskostenveroordeling. De man had in het verleden een goed inkomen. In de periode voor de echtscheiding was de vrouw bezig met voorbereidingen om bij de man weg te gaan en leefden partijen volledig hun eigen leven. De man geeft onvoldoende inzicht in zijn financiële situatie.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.1.
Bij de vaststelling van de behoeftigheid dient, gelet op het bepaalde in artikel 1:157 Burgerlijk Wetboek (BW), te worden beoordeeld of de man niet over voldoende inkomsten beschikt en zich deze in redelijkheid ook niet kan verwerven, om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien.
5.4.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en weging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij niet in staat is om zelf in zijn huwelijksgerelateerde behoefte te voorzien. Het hof voegt daar nog het navolgende aan toe.
5.4.3.
De voorgaande jaren ontving de man een ZW-uitkering. Uit de jaaropgave over 2021 volgt dat de man in dat jaar een ZW-uitkering heeft ontvangen van € 6.363,- per jaar. Inmiddels is aan de man een WIA-uitkering toegekend. Uit de beslissing van het UWV van 31 augustus 2022 volgt dat de man volledig arbeidsongeschikt is verklaard en dat hij vanaf 20 juni 2022 een IVA-uitkering ontvangt van € 131,15 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep betwist de vrouw de financiële situatie van de man en stelt zij vraagtekens bij de lage inkomsten in verhouding tot de vaste lasten/uitgaven van de man. Het hof is van oordeel dat de man in hoger beroep geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zijn stellingen nader met bewijsstukken te onderbouwen, hetgeen mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw wel op zijn weg had gelegen. De man heeft weliswaar de beslissing van het UWV overgelegd met betrekking tot zijn uitkering, evenals de onderliggende rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, maar hij heeft zich niet uitgelaten over zijn uitkeringssituatie in Duitsland. De man heeft een arbeidsverleden in Duitsland en de vrouw heeft gesteld dat de man in Duitsland in aanmerking kwam voor een uitkering. Ook het UWV houdt hier kennelijk rekening mee, want in de beslissing van 31 augustus 2022 is opgenomen dat er bij de uitkeringsorganisatie in Duitsland voor de man een arbeidsongeschiktheidsuitkering is aangevraagd. De man heeft daarnaast geen inzicht en duidelijkheid verschaft over de (vorm van) hypotheekbescherming die partijen klaarblijkelijk hebben afgesloten bij de koop van de echtelijke woning. De man erkent dat deze verzekering uitkeert bij arbeidsongeschiktheid en noemt tijdens de mondelinge behandeling een uitkeringsbedrag van € 500,- per maand, maar dit is door hem niet met verifieerbare stukken onderbouwd. Ook heeft de man niet aangetoond of hij (geen) aanspraak kan maken op deze verzekering, vanaf welk moment de verzekering zal uitkeren, de duur van de uitkering en wat dit betekent voor zijn behoeftigheid. Dit had, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, wel op zijn weg gelegen. Nu de man dit heeft nagelaten, kan het hof niet vaststellen of de man behoeftig is. Dit komt voor rekening en risico van de man, wat betekent dat het verzoek van de man om partneralimentatie dient te worden afgewezen.

6.De slotsom in het hoger beroep

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de man niet-ontvankelijk verklaren voor zover hij vernietiging verzoekt van de bestreden beschikking, behoudens voor zover het betreft de afwijzing van zijn verzoek om partneralimentatie.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

7.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek voor zover dat ziet op andere beslissingen dan het verzoek om partneralimentatie te weten: de echtscheiding, het bevel verdeling en de bepaling dat de man gedurende zes maanden jegens de vrouw bevoegd is om in de woning te verblijven en de tot de inboedel behorende zaken te gebruiken;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
28 december 2021 voor zover het betreft de partneralimentatie en de kostencompensatie;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, E.M.C. Dumoulin en M.A. Ossentjuk, bijgestaan door mr. M.J.A. Vermeulen-van Bree als griffier, en is op
27 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.