ECLI:NL:GHSHE:2022:3713

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
200.306.131_01 en 200.306.131_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling van minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzoekt om vernietiging van de beschikking die de vader toestemming geeft tot erkenning van hun minderjarige kind, en om wijziging van de zorgregeling. De vader heeft het verzoek van de moeder betwist en verzocht om bekrachtiging van de beschikking. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 september 2022, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De Raad adviseerde om de beschikking van de rechtbank inzake gezamenlijk gezag te bekrachtigen. Het hof oordeelt dat de communicatie tussen de ouders niet zo slecht is dat het kind klem of verloren dreigt te raken. De ouders zijn in staat om de zorgregeling te laten functioneren en hebben in onderling overleg afspraken gemaakt. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor wat betreft het gezag en de informatieregeling, maar wijzigt de zorgregeling zodat het kind in de oneven weekenden bij de vader verblijft en gedurende de zomervakantie drie aaneengesloten weken bij beide ouders verblijft. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 oktober 2022
Zaaknummer: 200.306.131/01 en 200.306.131/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/375383 FA RK 21-4607
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E. Tahitu,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. D.G. Nagel.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.2. Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 februari 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en verzocht:
- het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning af te wijzen;
- het verzoek van de vader om mede met het gezag wordt belast, af te wijzen;
- de regeling voor wat betreft de ophaal- en brengregeling zo te wijzigen dat de vader op vrijdagmiddag [minderjarige] in [woonplaats moeder] ophaalt om 18.00 uur en de moeder zondagmiddag [minderjarige] ophaalt in [woonplaats vader] /Station [station] om 17.00 uur;
- de omgangsregeling in de zomer zo te wijzigen dat de minderjarige drie aaneengesloten weken bij elk van de ouders verblijft, in onderling overleg vast te stellen welke weken;
- het verzoek ter zake een informatieregeling af te wijzen.
Kosten rechtens.
2.2.
De moeder heeft bij genoemd beroepschrift tevens (naar het hof begrijpt) een incidenteel verzoek gedaan tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking, voor zover het betreft de beslissingen omtrent gezag, zorgregeling en informatieregeling.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 28 april 2022, heeft de vader verzocht:
- het schorsingsverzoek van de moeder af te wijzen;
- de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De procedure is op de griffie van het hof geadministreerd onder zaaknummers 200.306.131/01 (de hoofdzaak) en 200.306.131/02 (het schorsingsverzoek).
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 september 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 22 juli 2022. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het procesdossier eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 21 februari 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 december 2022;
- de e-mails van mr. drs. [bijzondere curator] (de bijzondere curator in eerste aanleg) van 16 februari 2022, 11 april 2022 en 2 juni 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De vader en de moeder hebben gedurende ongeveer tien jaren een affectieve relatie met elkaar gehad. Gedurende deze relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] (nog) niet erkend zodat de moeder de enige juridische ouder van [minderjarige] is. Het ouderlijk gezag over [minderjarige] berust van rechtswege bij de moeder. [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2.
De vader woont in [woonplaats vader] . De moeder is per 1 december 2020 met [minderjarige] verhuisd naar [woonplaats moeder] waar ze met haar nieuwe partner woont.
3.3.
De vader heeft vanaf maart 2020 tot aan het moment dat uitvoering werd gegeven aan de bestreden beschikking geen regulier fysiek contact meer gehad met [minderjarige] . Ze hebben in die periode wel telefonisch contact gehad.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang:
- ter vervanging van de toestemming van de moeder, toestemming aan de vader gegeven tot erkenning van [minderjarige] ;
- bepaald dat, vanaf dat de hiervoor genoemde erkenning een feit is, de vader en de moeder gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige] ;
- een regeling vastgesteld inzake de verdeling van de zorg- en opvoeding, inhoudende dat:
- [minderjarige] in de oneven weekenden van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader verblijft, waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdag naar de vader brengt en de vader [minderjarige] op zondag terug brengt naar de moeder;
- [minderjarige] gedurende vakanties en feestdagen bij de vader verblijft:
- in de zomervakantie gedurende twee aaneengesloten weken en daarnaast een losse week, in onderling overleg tussen de ouders nader te bepalen;
- in de even jaren op eerste kerstdag en in de oneven jaren op tweede kerstdag,
en waarbij de overige vakanties en feestdagen worden verdeeld in onderling overleg tussen de ouders nader te bepalen;
- een informatieregeling vastgesteld inhoudende dat, vanaf het moment dat de hiervoor genoemde erkenning een feit is, de moeder de vader een keer per maand schriftelijk dient te informeren omtrent de voortgang van [minderjarige] op school, alsmede zijn persoonlijke ontwikkeling en zaken die van belang zijn, waarbij de moeder de vader direct dient te contacteren over dringende zaken aangaande [minderjarige] 's gezondheid en school;
- de beslissingen ten aanzien van het gezag, de zorgregeling en de informatieregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De moeder heeft altijd aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan de erkenning door de vader. De vader heeft echter nooit enige actie ondernomen om de erkenning te formaliseren. Hoewel de moeder de erkenning het liefst in onderling overleg met de vader regelt, heeft zij geen bezwaar tegen de verzochte vervangende toestemming tot erkenning. De rechtbank heeft geoordeeld dat zodra de vader [minderjarige] erkend heeft, de vader en de moeder gezamenlijk belast zijn met het gezag. Daar is de moeder het niet mee eens. De vader heeft nog nooit enige verantwoordelijkheid voor [minderjarige] getoond, waardoor de moeder er geen vertrouwen in heeft dat hij samen met haar de belangrijke beslissingen kan nemen over de opvoeding en ontwikkeling van [minderjarige] . Verder zijn de ouders niet in staat om met elkaar te communiceren over deze beslissingen. Zo gaf de vader afgelopen zomer pas op het laatste moment aan welke weken van de zomervakantie [minderjarige] bij de vader kon zijn. Ook stelt de vader de moeder niet op de hoogte waar [minderjarige] is als hij een weekend bij de vader verblijft. De moeder is van mening dat de vader eerst moet bewijzen dat hij in staat is en de wil heeft om gezamenlijk de verantwoording te dragen voor [minderjarige] . Tot nu heeft de moeder dat immers altijd alleen gedaan zonder enige ondersteuning van de vader. De vader zou dan ook pas met het gezag belast moeten worden als hij de eerste zes maanden na de erkenning van [minderjarige] heeft aangetoond dat hij zijn verantwoordelijkheid kan dragen als gezaghebbende ouder en dat hij bereid is te communiceren met de moeder.
Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg hebben partijen overeenstemming bereikt over de zorgregeling. De moeder was toen in de veronderstelling dat zij haar werktijden zelf met de werkgever zou kunnen regelen. Na afloop van de mondelinge behandeling in eerste aanleg is echter gebleken dat dit niet het geval is, waardoor het voor de moeder onmogelijk wordt om zich aan de voorgestelde tijden te houden. Zij werkt op vrijdag tot 15.30 uur, waardoor zij pas rond 19.00 of 20.00 uur in [woonplaats vader] kan zijn. De moeder verzoekt daarom om aanpassing van de regeling in die zin dat de vader [minderjarige] op vrijdag om 18.00 uur in [woonplaats moeder] ophaalt en de moeder [minderjarige] vervolgens op zondag om 17.00 uur bij de vader ophaalt.
De vakantieregeling zou volgens de moeder ook aangepast moeten worden. Het is veel praktischer om de regeling zodanig aan te passen dat [minderjarige] drie aaneengesloten weken bij elk van de ouders verblijft (in plaats van twee en daarna nog een keer een losse week). De moeder maakt zich ook zorgen over de slaapplek van [minderjarige] bij de vader aangezien hij op een matras op de grond moet slapen.
Ten slotte is de moeder van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat de moeder zich niet tegen de verzochte informatieregeling verzet. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aangegeven de vader de afgelopen periode nog niet te hebben geïnformeerd. Zij vindt dat de vader zelf contact had kunnen opnemen als hij geïnformeerd had willen worden over [minderjarige] .
3.7.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. Vanwege een fout in de beschikking van de rechtbank, te weten het opnemen van een verkeerde geboortedatum van [minderjarige] , heeft de vader [minderjarige] nog niet kunnen erkennen. Het is partijen tot op heden ook niet gelukt om de erkenning van [minderjarige] in onderling overleg te regelen. De vader is van mening dat er niet op vertrouwd kan worden dat de moeder alsnog haar vrijwillige medewerking aan de erkenning zal verlenen. De vervangende toestemming voor erkenning is door de rechtbank daarom terecht gegeven. De vader betwist dat hij geen verantwoordelijkheid heeft getoond richting [minderjarige] . Anders dan de moeder is de vader van mening dat er tussen partijen wel sprake is van een vorm van communicatie. Zo zijn partijen in onderling overleg afgeweken van de tijden van de door de rechtbank bepaalde weekendregeling en is de vader akkoord gegaan met de door de moeder voorgestelde wijziging van de verdeling van de zomervakantie. De vader erkent dat de communicatie tussen partijen verbeterd kan worden en is bereid hier met behulp van een instantie aan te werken, terwijl de moeder stelt dat partijen dit zelf zouden moeten kunnen. Dit geeft aan dat er voldoende basis is om gezamenlijk beslissingen te nemen omtrent [minderjarige] .
Ten aanzien van de door de moeder verzochte wijziging van de breng- en ophaalregeling geeft de vader te kennen dat hij op vrijdag tot 17.00 uur werkt, waardoor hij op z’n vroegst om 19.00 uur in [woonplaats moeder] kan zijn en hij dan nog met [minderjarige] terug moet rijden naar [woonplaats vader] . De vader brengt [minderjarige] daarom liever op zondag terug naar de moeder. Hoewel de vader dit jaar heeft ingestemd met een wijziging van de verdeling van de zomervakantie, ziet hij liever dat de door de rechtbank vastgestelde verdeling in stand blijft. De vader kan niet drie aaneengesloten weken vrij nemen in de zomervakantie, waardoor hij genoodzaakt is om voor één van deze drie weken een oppas te regelen voor [minderjarige] .
De vader meent ten slotte dat de rechtbank terecht een informatieregeling heeft opgelegd aan de moeder nu de moeder niet uit eigen beweging informatie verstrekte aan de vader en de vader vanwege het ontbreken van gezag ook zichzelf niet elders kon informeren. Omdat [minderjarige] binnenkort naar de middelbare school gaat, blijft de informatieregeling voor de vader belangrijk. Zo kan hij op de hoogte gehouden worden en aansluiten bij het bezoeken van scholen.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de beschikking van de rechtbank ten aanzien van het gezamenlijk gezag te bekrachtigen. De vader heeft omgang met [minderjarige] en weet wat er in zijn leven speelt. De moeder heeft verder niets naar voren gebracht waaruit zou blijken dat de vader niet samen met de moeder beslissingen over [minderjarige] kan nemen. De vader dient te werken aan het tonen van initiatief richting de moeder en beide partijen moeten een deel van het verleden achter zich gaan laten. Omdat het partijen tot op heden zelfs niet is gelukt om de erkenning van [minderjarige] in onderling overleg te regelen, heeft de raad er onvoldoende vertrouwen in dat een hulpverleningstraject van de grond zal komen. Het wordt partijen wel aangeraden om met behulp van een derde, bijvoorbeeld een kindercoach, afspraken te maken over hoe zij invulling gaan geven aan het gezamenlijk gezag. [minderjarige] heeft aangegeven graag op voetbal te willen, maar dit is vanwege de afstand tussen de ouders lastig te organiseren. De raad heeft een voorstel gedaan waarbij de vader [minderjarige] één keer per maand op zaterdagochtend ophaalt bij de moeder en zij gezamenlijk naar de voetbalwedstrijd van [minderjarige] gaan. Zo wordt de vader hierbij betrokken en mist [minderjarige] maar één wedstrijd per maand. Ook bij gezamenlijk gezag blijft de vader op afstand. In de praktijk blijkt vaak dat scholen in zulke gevallen alleen de ouder waar een minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft van informatie over de minderjarige voorzien. Een informatieregeling waarbij de moeder de vader één keer per maand informeert over de belangrijke gebeurtenissen in het leven van [minderjarige] draagt eraan bij dat de vader voldoende op de hoogte is en tijdig weet wat er van hem wordt verwacht.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
Schorsing
3.11.1.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingetrokken. Het hof zal de moeder ten aanzien van dit verzoek daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Erkenning
3.11.2.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling ook het verzoek tot het alsnog afwijzen van de vervangende toestemming tot erkenning ingetrokken. Het hof zal de moeder ten aanzien van dit verzoek daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Gezag
3.11.3.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.11.4.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.11.5.
Beide partijen erkennen dat er zorgen zijn over hun onderlinge communicatie en het gebrek daaraan. Hier hebben zij allebei een aandeel in. Het ontbreken van een goede communicatie brengt echter niet zonder meer mee dat in het belang van [minderjarige] het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Met de raad is het hof van oordeel dat de communicatie tussen partijen niet zodanig slecht is dat [minderjarige] klem of verloren dreigt te raken. De ouders zijn in staat om de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] te laten functioneren en hebben daar zelfs in onderling overleg nadere afspraken over gemaakt. Het hof gaat er wel vanuit dat beide ouders blijven werken aan het verbeteren van hun onderlinge communicatie, zodat zij in het belang van [minderjarige] nog beter vorm kunnen geven aan het gezamenlijk gezag. Het hof zal de beslissing van de rechtbank inzake het gezamenlijk gezag in stand laten.
Regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
3.11.6.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.11.7.
Tussen partijen is in geschil hoe het brengen en halen van [minderjarige] van en naar de contactmomenten met de vader moet worden vormgegeven. Uit het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder de mogelijkheid heeft om op vrijdagmiddag iets eerder weg te gaan van haar werk, waardoor zij rond 19.00 of 20.00 uur in [woonplaats vader] kan zijn. Indien de vader [minderjarige] op vrijdag ophaalt bij de moeder, kan hij pas rond deze tijd in [woonplaats moeder] zijn en moeten hij en [minderjarige] vervolgens nog terugrijden naar [woonplaats vader] . Gelet hierop acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat de moeder hem op vrijdag blijft brengen naar de contactmomenten met de vader en dat de vader [minderjarige] op zondag terugbrengt naar de moeder. Beide partijen zijn het erover eens dat het niet haalbaar is dat [minderjarige] op vrijdag om 17.00 uur bij de vader is. Het hof zal daarom bepalen dat de moeder [minderjarige] op vrijdag tussen 19.00 uur en 20.00 uur bij de vader thuis (en dus niet meer op station [station] ) zal brengen. Het hof benadrukt daarbij dat dit een streeftijd is, die vanwege drukte op de weg of andere omstandigheden kan afwijken. De vader zal [minderjarige] op zondag om 19.00 terugbrengen bij de moeder.
Ten aanzien van een vakantieregeling overweegt het hof dat hoewel een regeling waarbij [minderjarige] drie aaneengesloten weken bij beide ouders verblijft voor de vader onhandig uitkomt, dit juist voor de moeder makkelijker te regelen is met haar werk. Het is voor de moeder en voor [minderjarige] kennelijk geen probleem dat hij één van de drie weken dat hij bij de vader verblijft tijdens het werk van de vader wordt opgevangen door iemand anders. Het hof zal daarom bepalen dat [minderjarige] in de vakantie drie aaneengesloten weken bij de moeder en drie aaneengesloten weken bij de vader verblijft, waarbij partijen in onderling overleg de verdeling van deze weken bepalen.
Informatieregeling
3.11.8.
Op grond van artikel 1:253a lid 2 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere omvatten de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd.
3.11.9.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij tot op heden geen informatie heeft verstrekt aan de vader en dat zij dit zonder dat het verplicht wordt gesteld ook niet zal doen. Het hof acht het wel van belang dat de vader op de hoogte wordt gesteld van de belangrijke gebeurtenissen en ontwikkelingen in het leven van [minderjarige] . Partijen dienen te leren hoe zij de informatievoorziening op een natuurlijke en conflictloze manier kunnen vormgeven. Daar is nu nog geen sprake van. Het hof zal daarom bepalen dat de door de rechtbank bepaalde informatieregeling, die ingaat op het moment dat de erkenning van [minderjarige] geregeld is, in stand blijft.
Slot
Op grond van al het voorgaande zal het hof beslissen zoals hierna in het dictum vermeld.
Proceskosten
3.12.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen met elkaar een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.306.131/02:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking;
in de zaak met zaaknummer 200.306.131/01:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot het alsnog afwijzen van de vervangende toestemming tot erkenning;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 januari 2022 voor zover die het gezag en de informatieregeling betreft;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 januari 2022 voor zover die betreft de zorgregeling en stelt, opnieuw recht doende, de volgende zorgregeling vast:
- [minderjarige] verblijft in de oneven weekenden van vrijdag rond 19.00 of 20.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader, waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdag naar de vader brengt en de vader [minderjarige] op zondag terug brengt naar de moeder;
- [minderjarige] verblijft gedurende de vakanties en feestdagen bij de vader:
- in de zomervakantie gedurende drie aaneengesloten weken, in onderling overleg tussen de ouders nader te bepalen;
- in de even jaren op eerste kerstdag en in de oneven jaren op tweede kerstdag;
- de overige vakanties en feestdagen worden verdeeld in onderling overleg tussen de ouders nader te bepalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.P. de Beij en M.J.C. van Leeuwen en is op 27 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.