ECLI:NL:GHSHE:2022:3702

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
20.000193.19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake medeplichtigheid aan poging tot diefstal vergezeld van geweld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor medeplichtigheid aan een poging tot diefstal, vergezeld van geweld. De verdachte is geboren in 1995 en heeft hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De inhoudelijke behandeling van de zaak vond plaats in meerdere zittingen, waarbij het hof op 1 november 2021 het onderzoek heropende. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 30 maanden, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 juni 2017 klantgegevens van het slachtoffer heeft geraadpleegd zonder zakelijk doel, wat leidde tot de conclusie dat hij mogelijk betrokken was bij de poging tot diefstal. Echter, het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het tenlastegelegde had begaan. De zaak benadrukt de complexiteit van bewijsvoering in strafzaken en de noodzaak van duidelijke en overtuigende bewijzen voor een veroordeling.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000193-19
Uitspraak : 25 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 11 januari 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-880928-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1995,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De verdachte is bij vonnis waarvan beroep ter zake van medeplichtigheid aan een poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
De inhoudelijke behandeling van de strafzaak in hoger beroep heeft aanvankelijk plaatsgevonden op de terechtzitting van 27 september 2021 en is toen onderbroken tot de terechtzitting van 18 oktober 2021 op welke zitting het hof het onderzoek heeft gesloten en als beslissing van het hof medegedeeld dat de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 1 november 2021 te 09:00 uur.
Ter terechtzitting van 1 november 2021 heeft het hof het onderzoek ter terechtzitting heropend, omdat tijdens de beraadslaging in raadkamer is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
Vervolgens is de zaak ter terechtzittingen van 27 september 2022 en 11 oktober 2022 behandeld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van gronden en met uitzondering van de opgelegde straf, en in zoverre rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vervolging en subsidiair vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 7 september 2017 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door hem/hen voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, aldaar gelegen aan [adres 2] , weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan genoemde [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) en/of verdachte, en/of zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of de/het weg te nemen geld/goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
en/of welke (voorgenomen) diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van/door geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die (voorgenomen) diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan genoemde [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) en/of zichzelf, de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welke braak en/of verbreking en/of welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat:
- genoemde [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd de voordeur van een (aanleun)woning (aldaar gelegen aan [adres 2] ) heeft/hebben opengebroken en/of
- die woning is/zijn binnengedrongen en/of
- de (slaap)kamer (waar [slachtoffer] in haar bed lag te slapen) is/zijn binnengegaan en/of
- die [slachtoffer] met een zaklamp in het gezicht heeft/hebben geschenen en/of
- meermalen (met kracht) met een zaklamp, althans een voorwerp, en/of (met zijn (gebalde) vuist(en)) op/tegen/in haar gezicht, althans haar hoofd en/of haar lichaam heeft/hebben geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 27 juni 2017 tot en met 8 september 2017 te [plaats 1] en/of Breda en/of Eindhoven en/of Tilburg, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door inlichtingen (te weten gegevens over de transactie/afspraak op 8 juli 2017 (met betrekking tot een door genoemde [slachtoffer] geplaatste bestelling om een contant geldbedrag (van 79000 euro) op te nemen) en/of naam- en/of adresgegevens van genoemde [slachtoffer] (al dan niet door tussenkomst van (een) ander(e) perso(o)n(en)) te (laten/doen) verstrekken aan genoemde [medeverdachte 1] en/of diens mededader(s).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Standpunt van de advocaat-generaal:
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor medeplichtigheid aan de poging tot diefstal vergezeld van geweld op 7 september 2017 op [slachtoffer] te [plaats 1] , tot het plegen van welk misdrijf de verdachte in de periode van 27 juni 2017 tot en met 8 september 2017
(het hof begrijpt: 7 september 2017)in Nederland opzettelijk inlichtingen heeft verschaft, bestaande uit inlichtingen over de afspraak op 8 juli 2017 met betrekking tot een door die [slachtoffer] geplaatste geldbedrag om een contant geldbedrag van 79.000 euro op te nemen en/of naam- en/of adresgegevens van die [slachtoffer] (al dan niet door tussenkomst van (een) andere perso(o)n(en)) te (laten/doen) verstrekken aan [medeverdachte 1] en/of diens mededader.
De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte op 30 juni 2017 in [plaats 2] , het centrale klantinformatiesysteem van de Rabobank, zonder zakelijk doel, klantgegevens van het slachtoffer [slachtoffer] heeft geraadpleegd. Dit gebeurde kort nadat de afspraak voor de geldbestelling van het slachtoffer in [plaats 2] is vastgelegd en kort voordat de veroordeelde [medeverdachte 1] op 1 juli 2017 in de nacht in [plaats 1] een voorverkenning heeft gedaan. Volgens de advocaat-generaal kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de inlichtingen om de poging tot woningoverval te plegen heeft verschaft.
Standpunten van de verdediging:
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard vanwege strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat een vervolging van de medeverdachte [medeverdachte 2] minstens zo haalbaar was als die van de verdachte en het, zeker gezien het feit dat er nog meer tegen [medeverdachte 2] ligt, ook minstens zo opportuun was om hem te vervolgen. Het openbaar ministerie heeft echter de zaak tegen [medeverdachte 2] in de onderhavige strafzaak geseponeerd en de vervolging jegens de verdachte voorgezet.
Door de raadsvrouw is subsidiair bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet valt uit te sluiten dat medeverdachte [medeverdachte 2] degene is geweest die de informatie heeft doorgespeeld en dat de verdachte daar niets mee te maken had. Op 28 juni 2017 heeft het slachtoffer [slachtoffer] contact opgenomen met de Rabobank om een geldbestelling te plaatsen. Vanaf dat moment was zichtbaar in het systeem Bestellen Chartale Producten
(hierna: BCP)dat een omvangrijk geldbedrag was besteld en afgeleverd zou worden bij het filiaal van de Rabobank in [plaats 1] . Het dossier bevat echter geen gegevens waaruit blijkt wanneer en door wie zoekslagen zijn gedaan in BCP naar de geldbestelling van het slachtoffer [slachtoffer] . Medeverdachte [medeverdachte 2] was op 28 juni 2017 aan het werk. Dat is dezelfde dag waarop de geldbestelling in BCP werd ingevoerd. Het is dus zeer wel mogelijk, zo niet zeer waarschijnlijk, dat [medeverdachte 2] op 28 juni 2017 de informatie heeft doorgespeeld aan een derde (mogelijk veroordeelde [medeverdachte 1] ), waarop die derde (mogelijk veroordeelde [medeverdachte 1] ) een voorverkenning heeft gedaan bij de Rabobank in [plaats 1] (die binnen de straal van de zendmast valt waarop een telefoon die aan hem werd gekoppeld heeft aangestraald), aldus de raadsvrouw.
Overwegingen van het hof:
Het hof gaat uit van de volgende aan het dossier ontleende feiten en omstandigheden:
Op 7 september 2017 heeft de politie de melding gekregen om naar de woning op [adres 2] te gaan. De bewoonster, [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1939, was die nacht overvallen in haar woning. Ter plaatse heeft de politie vastgesteld dat de voordeur van voornoemde woning opengebroken was. In de slaapkamer zag de politie het slachtoffer [slachtoffer] op de bank liggen. Voornoemd slachtoffer had bloedvlekken in haar gehele gezicht en ze had twee opgezwollen blauwe ogen. Daarnaast had ze blauwe plekken over haar gezicht, handen, armen en polsen
(dossierpagina 292).
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 7 september 2017 omstreeks 3:00 uur of 4:00 uur in de slaapkamer in bed lag te slapen toen zij gerommel hoorde. Ineens ging de slaapkamerdeur open en kwamen er twee mannen met een zaklamp binnen. Meteen werd met die zaklamp in haar gezicht geschenen en werd ze op haar gezicht ‘gebonkt’. De man met de zaklamp in de hand heeft haar geslagen met zijn andere hand, terwijl de andere man in meerdere kasten heeft gekeken. Het slachtoffer heeft verklaard dat ze aaneengesloten is geslagen, ze denkt een half uur. De mannen zijn daarna vertrokken
(dossierpagina’s 313-314 en dossierpagina 350).Voorts heeft ze verklaard dat ze pas een woning had verkocht en dat ze duizenden euro’s aan contant geld in haar woning had liggen
(dossierpagina’s 315-316).Het slachtoffer heeft een rekening bij de Rabobank
(dossierpagina 339). Op haar verjaardag
(hof: 27 juni)was het geld afkomstig van de verkoop van een huis op haar rekening gestort. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij zich kan herinneren dat ze een vrouw van de bank
(hof: Rabobank)aan de telefoon heeft gehad en dat zij had afgesproken dat zij een bedrag
(het hof begrijpt: € 79.000,-)wilde komen ophalen, in coupures van 50 euro. Ze had dit geld op een zaterdag omstreeks 10 uur, ongeveer tien dagen nadat het op haar rekening was gestort, bij de Rabobank
(het hof begrijpt: in [plaats 1] )opgehaald
(dossierpagina 360).Ze heeft het geld samen met haar zoon Erik opgehaald
(dossierpagina 344). Er is door de daders op 7 september 2017 niets weggenomen
(dossierpagina 386).
De politie is vervolgens een onderzoek gestart. In het kader van dat onderzoek zijn onder meer gegevens van het slachtoffer [slachtoffer] met betrekking tot hetgeen zij heeft verklaard bij de Rabobank opgevraagd.
Uit deze gegevens bleek dat op 27 juni 2017 een geldbedrag ter hoogte van € 79.743,55 op de rekening van het slachtoffer [slachtoffer] werd bijgeschreven als haar deel van de opbrengst van de verkoop van een woning. Vervolgens heeft zij op 28 juni 2017 bij de Rabobank in [plaats 1] een bestelling gedaan om een geldbedrag van € 79.000,00 aan contant geld op te halen. Door de Rabobank werd het geldbedrag vanaf 3 juli 2017 beschikbaar gesteld voor het afhalen door het slachtoffer [slachtoffer] . Uiteindelijk heeft zij op 8 juli 2017 voornoemd geldbedrag opgehaald bij de Rabobank, kantoor [adres 3]
(dossierpagina’s 449-450).
Het team Fraude & Security van de Rabobank heeft vervolgens een intern onderzoek ingesteld. Zij hebben een analyse gemaakt van de medewerkers van de Rabobank die de gegevens van slachtoffer [slachtoffer] hadden geraadpleegd in het centrale klantinformatiesysteem [plaats 2] . De raadplegingen door twee medewerkers, [medeverdachte 2] en de verdachte, vielen op. Hun raadplegingen waren niet te herleiden tot een notitie over klantcontact en het was – gelet op hun functieomschrijving – niet logisch dat zij contact zouden hebben met een particuliere klant
(dossierpagina’s 452-454).
Uit het onderzoek is gebleken dat op 28 juni 2017, naar schatting tussen 16:45 uur en 17:00 uur, de geldbestelling van het slachtoffer [slachtoffer] in het systeem BCP gezet. Op 28 juni 2017 om 17:16 uur is vervolgens een ‘bevestiging bestelling eurobiljetten’ in [plaats 2] geüpload. Het bestelformulier is afkomstig uit BCP en is door het slachtoffer [slachtoffer] ondertekend, waarna een werknemer van de Rabobank het formulier heeft gescand en aan [plaats 2] heeft toegevoegd. Door de betreffende werknemer is verklaard dat zij bij het invoeren van de bestelling de afleverlocatie kon kiezen en dat zij toen heeft gekozen voor [plaats 1] .
In BCP was op diezelfde dag, 28 juni 2017, zichtbaar in welke plaats en bij welk bankfiliaal deze bestelling was gedaan. In de door BCP gegenereerde bestelbevestiging stond al vermeld dat de bestelling afgehaald zou worden op het kantoor aan [adres 3]
(aanvullend proces-verbaal d.d. 28 december 2021, nummer 351).
Op 30 juni 2017 om 11:32 uur is door een medewerker van de Rabobank in [plaats 2] vastgelegd dat het slachtoffer [slachtoffer] met haar zoon op 8 juli 2017 tussen 10:00 uur en 11:30 uur het geldbedrag van € 79.000,00 zou komen ophalen. De verdachte heeft op 30 juni 2017 om 17:07 uur en 17:09 uur de gegevens van slachtoffer [slachtoffer] in [plaats 2] geraadpleegd en [medeverdachte 2] deed dit op 2 en 4 juli 2017. Bij de raadplegingen konden zij aldus de geldbestelling, afhaaldatum en afhaallocatie zien. In BCP was niet te zien wanneer een klant een geldbestelling bij het kantoor zou ophalen.
(aanvullend proces-verbaal d.d. 28 december 2021, nummer 351).
Uit het onderzoek is meer concreet met betrekking tot de raadplegingen in [plaats 2] door de verdachte en [medeverdachte 2] het volgende gebleken:
  • Verdachte heeft op 30 juni 2017 om 17:07 uur en 17:09 uur in [plaats 2] raadplegingen gedaan op het slachtoffer [slachtoffer]
  • [medeverdachte 2] heeft op 2 juli 2017 om 11:18 uur en op 4 juli 2017 om 18:25 uur, 18:39 uur, 19:40 uur, 19:51 uur, 19:56 uur en 22:22 uur in [plaats 2] raadplegingen gedaan op het slachtoffer [slachtoffer]
Voorts heeft de Rabobank een overzicht gemaakt van alle pasactiviteiten (in- en uitklokken) met de passen van de verdachte en [medeverdachte 2] . Uit dit overzicht blijkt dat de verdachte op 30 juni 2017 heeft gewerkt tussen 16:34 uur en 21:53 uur, de dag waarop hij de gegevens van het slachtoffer [slachtoffer] in [plaats 2] heeft geraadpleegd. Zijn volgende werkdag was op 7 juli 2017. Daarnaast blijkt uit voornoemd overzicht dat [medeverdachte 2] heeft gewerkt op 28 juni 2017 tussen 18:06 uur en 23:05 uur, de dag waarop de geldbestelling aan het eind van de middag door slachtoffer van [slachtoffer] is gedaan en zichtbaar was in BCP. Zijn volgende twee werkdagen waren 2 juli 2017 en 4 juli 2017
(aanvullend proces-verbaal, nummer 351).
Met betrekking tot het onderzoek naar telecomgegevens en het forensisch onderzoek naar aanleiding van de op 7 september 2017 op het slachtoffer [slachtoffer] te [plaats 1] in haar woning gepleegde poging tot diefstal vergezeld van geweld is uit het onderzoek onder meer het volgende naar voren gekomen:
  • Uit verricht DNA-onderzoek is gebleken dat DNA van veroordeelde [medeverdachte 1] op een tie-wrap, aangetroffen in de slaapkamer de woning van het slachtoffer [slachtoffer] , is aangetroffen
  • In de woning van het slachtoffer [slachtoffer] werd een plastic tas van het merk Jumbo veiliggesteld. Daarop zijn dactyloscopische aangetroffen. Een dactyloscopisch spoor leverde een identificatie op met [betrokkene] , geboren op [geboortedag 3] 1992 te [geboorteplaats 2]
  • De politie heeft vervolgens de historische verkeersgegevens onderzocht van het mobiele telefoonnummer van veroordeelde [medeverdachte 1] . Uit onderzoek is vervolgens gebleken dat zijn telefoonnummer op 1 juli 2017 om 02:25 uur en 02:43 uur de zendmast gelegen aan [adres 4] heeft aangestraald.
Op 8 juli 2017 om 11:24 uur verschijnt het telefoonnummer van [medeverdachte 1] op de zendmasten in [plaats 1] ten tijde van, dan wel kort na de geldopname van het slachtoffer [slachtoffer] in [plaats 1] . Uit verder onderzoek in de politiesystemen was geen enkele link bekend tussen veroordeelde [medeverdachte 1] en [plaats 1]
(dossierpagina’s 872-874).
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat [medeverdachte 2] een oud-collega van hem is, die net als de verdachte één van de rokers was. Verdachte heeft ontkend bij het tenlastegelegde betrokken te zijn. Voor zover hij gegevens van het slachtoffer [slachtoffer] op 30 juni 2017 in [plaats 2] heeft geraadpleegd heeft hij dat niet bewust gedaan of met een bepaalde intentie. Voor zover de verdachte heeft doorgeklikt in [plaats 2] was de belangrijkste reden daarvoor nieuwsgierigheid. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij [medeverdachte 1] niet kent.
[medeverdachte 1] is door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij onherroepelijk arrest van 1 november 2021 ter zake van ‘poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 5 maanden en verder heeft het hof diverse beslagbeslissingen genomen (ECLI:NL:GHSHE:2021:3273).
Oordeel van het hof:
Het hof overweegt dat het telefoonnummer van veroordeelde [medeverdachte 1] op 1 juli 2017 tussen 02:25 uur en 02:43 uur, een zendmast in [plaats 1] heeft aangestraald. Zowel de advocaat-generaal als de rechtbank hebben hieraan de conclusie verbonden dat de veroordeelde [medeverdachte 1] op voorverkenning is geweest in [plaats 1] en dat het dus niet anders kan zijn dan dat de raadpleging van [plaats 2] door de verdachte op 30 juni 2017 om 17.07 uur en 17.09 uur, en de daaruit verkregen informatie, daaraan ten grondslag moet hebben gelegen en door de verdachte moet zijn verstrekt.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het bewijs daarvoor tekortschiet. Immers:
  • op 28 juni 2017, op het moment dat [medeverdachte 2] werkzaam was bij de Rabobank en BCP kon raadplegen, waren in BCP de op die dag door het slachtoffer [slachtoffer] geplaatste geldbestelling ter hoogte van € 79.000,00 en het bankfiliaal van de Rabobank in [plaats 1] , waar de geldbestelling zou worden opgehaald, zichtbaar;
  • na de twee raadplegingen in [plaats 2] door de verdachte op 30 juni 2017 op het slachtoffer [slachtoffer] heeft [medeverdachte 2] op 2 juli 2017 om 11.18 uur en op 4 juli 2017 om 18.25 uur, 18:39 uur, 19:40 uur, 19:51 uur, 19.56 uur en 22:22 uur in [plaats 2] raadplegingen gedaan op het slachtoffer [slachtoffer] ;
  • van enige link tussen [medeverdachte 1] en/of
  • het slachtoffer is woonachtig in [plaats 1] , maar ook het filiaal van de Rabobank aan de [adres 3] 7 is in [plaats 1] gelegen;
  • voor zover [medeverdachte 1] op 1 juli 2017 tussen 02:25 uur en 02:43 uur in [plaats 1] is geweest is niet vast te stellen waar hij is geweest;
  • voor zover er toen sprake is geweest van een voorverkenning van [medeverdachte 1] is het een mogelijkheid dat dit een voorverkenning is geweest op het bankfiliaal van de Rabobank aan de [adres 3] 7 in [plaats 1] .
Uit de voornoemde gegevens kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte degene is geweest die inlichtingen over de afspraak op 8 juli 2017 met betrekking tot een door die [slachtoffer] geplaatste bestelling om een contant geldbedrag van 79.000 euro op te nemen en/of naam- en/of adresgegevens van die [slachtoffer] (al dan niet door tussenkomst van (een) andere perso(o)n(en)) te (laten/doen) heeft verstrekt aan [medeverdachte 1] en/of diens mededader. Dat een of meer andere perso(o)n(en) de betreffende inlichtingen hebben verstrekt kan niet worden uitgesloten.
Het hof concludeert, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij dient te worden vrijgesproken.
Nu het hof de verdachte zal vrijspreken, zal het hof niet ingaan op het verweer van de verdediging om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging te verklaren, nu de verdachte daarbij gelet op de beslissing tot vrijspraak geen enkel belang meer heeft.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 25 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.