ECLI:NL:GHSHE:2022:3701

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
20-001135-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake poging tot diefstal met geweld en bedreiging met vuurwapen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de verdachte is veroordeeld voor poging tot diefstal met geweld. De feiten dateren van 1 december 2011, toen de verdachte samen met een medeverdachte een gewapende overval pleegde op een ondernemer in Eindhoven. De ondernemer werd zwaar mishandeld en er werd met een vuurwapen gedreigd. De verdachte heeft in hoger beroep betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, maar het hof heeft dit verweer verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval, onder andere door DNA-sporen die op de plaats delict zijn aangetroffen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van de overval.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001135-20
Uitspraak :12 september 2022
TEGENSPRAAK(ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 2 juni 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-825627-11 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1993,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft primair op de gronden zoals neergelegd in zijn pleitnota, zoals aangevuld ter terechtzitting van 24 augustus 2022, betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging c.q. dat - indien het hof het openbaar ministerie wel ontvankelijk acht in de strafvervolging - de zaak dient te worden teruggewezen naar de rechtbank voor een beoordeling op basis van een volledig dossier.
Subsidiair heeft de raadsman op de gronden zoals uiteengezet in zijn pleitnota betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van al hetgeen aan hem ten laste is gelegd bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat indien het hof tot strafoplegging zou komen, toepassing dient te worden gegeven aan het jeugdstrafrecht en rekening dient te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Tevens heeft de raadsman betoogd dat de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen aan hem worden teruggegeven en verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 december 2011 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig goed van zijn/hun gading en/of geld, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer 2] , en deze diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of een of meerdere andere personen, te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of de andere deelnemer aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met zijn mededader, althans alleen,
- onverhoeds op die [slachtoffer 2] is afgelopen en/of op zeer korte afstand van die [slachtoffer 2] is gaan staan (op het moment dat die [slachtoffer 2] zich bij het toegangshek van zijn bedrijf, gelegen aan de [plaats 1] , bevond) en/of
- die [slachtoffer 2] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of - (nadat die [slachtoffer 2] op de grond was gezakt) met kracht aan zijn broek heeft getrokken en/of
- ( na betrapping op heterdaad) tijdens de vlucht vaart minderde(n) en op dreigende wijze een handvuurwapen in de hand heeft genomen ten overstaan van en/of zichtbaar voor de hem/hen achtervolgende personen, te weten [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [slachtoffer 1] en/of
- vervolgens (nadat hij en/of zijn mededader de vlucht had(den) hervat) opzettelijk gewelddadig en/of dreigend een handvuurwapen heeft gericht op [slachtoffer 1] en/of een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 1 december 2011 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van enig goed van zijn/hun gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2] of aan een derde, met zijn mededader, althans alleen,
- onverhoeds op die [slachtoffer 2] is afgelopen en/of op zeer korte afstand van die [slachtoffer 2] is gaan staan (op het moment dat die [slachtoffer 2] zich bij het toegangshek van zijn bedrijf, gelegen aan de [plaats 1] , bevond) en/of
- die [slachtoffer 2] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of - (nadat die [slachtoffer 2] op de grond was gezakt) met kracht aan zijn broek heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 1 december 2011 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken kaak en/of een gebroken jukbeen) heeft toegebracht, door die [slachtoffer 2] opzettelijk en meermalen met kracht tegen het hoofd te slaan en/of te stompen;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 1 december 2011 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
De raadsman heeft op verschillende gronden, zoals neergelegd in zijn pleitnota, aangevuld ter terechtzitting van 24 augustus 2022, betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging c.q. dat - indien het hof het openbaar ministerie wel ontvankelijk acht in de strafvervolging – de zaak dient te worden teruggewezen naar de rechtbank.
a.
onvolledig dossier
Het hof overweegt als volgt.
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 juli 2022 naar voren gebracht dat de verdachte hem heeft meegedeeld dat hij - alvorens te zijn heengezonden op 3 december 2011- aan een spiegelconfrontatie was onderworpen, dat uit het dossier dat aan de raadsman ter beschikking is gesteld ook blijkt dat het voornemen daartoe bestond maar dat daarin niet wordt vermeld of deze spiegelconfrontatie heeft plaatsgevonden en zo ja, wat daar de uitslag van was. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aldus sprake is van een onvolledig dossier. Na deze terechtzitting heeft het hof vastgesteld dat zich in het dossier dat door de rechtbank aan het hof ter beschikking is gesteld een afschrift bevond van een verzoekschrift tot vergoeding van schade en kosten (01/825627/11) ex artikel 89 Sv d.d. 3 oktober 2014 van de toenmalige raadsvrouw van de verdachte, mr. [raadsvrouw] . In dit verzoekschrift wordt vermeld
:
[verdachte] is op donderdag 1 december 2011 aangehouden en in verzekering gesteld. [verdachte] werd verdacht van een diefstal in vereniging waarbij geweld zou zijn gepleegd en zou zijn gedreigd en waarbij tijdens de vlucht zou zijn geschoten. Op vrijdag 2 december 2011 is [verdachte] voorgeleid aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft de vordering afgewezen. [verdachte] is niet onmiddellijk door het openbaar ministerie in vrijheid gesteld maar op zijn bevel inverzekeringstelling weer ingesloten op het politiebureau. Op zaterdag 3 december 2011 is [verdachte] nog onderworpen aan een spiegelconfrontatie waarna hij in vrijheid is gesteld. Diverse malen is het openbaar ministerie aangeschreven met het verzoek een vervolgingsbeslissing te nemen. Pas op 12 september 2014 is de sepotbeslissing genomen”.
Dit stuk is op 13 juli 2022 aan de raadsman per e-mail verzonden waarbij door de voorzitter van het hof aan de raadsman te kennen is gegeven dat de advocaat-generaal zou worden opgedragen zo spoedig mogelijk de stukken te achterhalen betreffende (de gang van zaken en uitslag van) deze spiegelconfrontatie en de daarop volgende heenzending van [verdachte] en deze aan het hof en de raadsman te verstrekken. Voorts werd de raadsman de mogelijkheid geboden om ter terechtzitting van 24 augustus 2022, op welke zitting de zaak aanvankelijk zou worden gesloten, aanvullend te pleiten. Daags erna heeft het hof het dossier opnieuw geraadpleegd, waarbij is vastgesteld dat zich in het dossier een proces-verbaal bevindingen bevindt, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 3 december 2011, waarin wordt gerelateerd dat op 3 december 2011, omstreeks 13.00 uur, verdachte en aangever [slachtoffer 1] via een confrontatiespiegel met elkaar zijn geconfronteerd. Dit stuk bevond zich in het dossier achter een document met opschrift
“Vordering verstrekking verkeersgegevens (artikel 126n Sv)”.Dit stuk is op 14 juli 2022 per e-mail aan de raadsman verstrekt waarbij door de voorzitter is medegedeeld dat de verdediging de gelegenheid zal worden geboden aanvullend te pleiten. Van deze mogelijkheid heeft mr. Römelingh ter terechtzitting van 24 augustus 2022 gebruik gemaakt.
Het hof acht het een volstrekt ongelukkige gang van zaken dat eerst in hoger beroep het proces-verbaal met betrekking tot de spiegelconfrontatie tussen de verdachte en aangever [slachtoffer 1] d.d. 3 december 2011 bij de procesdeelnemers bekend is geworden. Dit proces-verbaal heeft ook in eerste aanleg deel uitgemaakt van het dossier nu het hof immers het dossier heeft ontvangen van de rechtbank. Het is niet ondenkbaar dat, zoals door de raadsman is betoogd, de rechtbank het betreffende stuk (net als het hof aanvankelijk ook) over het hoofd heeft gezien, maar dat sprake zou zijn van een bewuste misleiding door politie en/of justitie is geenszins gebleken.
Het nadeel dat de verdediging ondervonden heeft in verband met het ontbreken van dit stuk, is naar het oordeel van het hof ruimschoots gecompenseerd door de hiervoor gememoreerde emailberichten van 13 en 14 juli 2022 waarin het hof de raadsman en de advocaat-generaal heeft geïnformeerd omtrent de reden en de uitkomst van de nadere zoekslag, de toezending van het proces-verbaal spiegelconfrontatie d.d. 3 december 2011, alsmede het bieden van de mogelijkheid om aanvullend te pleiten. Voorafgaand aan dit aanvullend pleidooi heeft het hof de verdediging in de gelegenheid gesteld om het door de rechtbank aan het hof verstrekte dossier in te zien en de inhoud daarvan te vergelijken met de inhoud van het dossier van de verdediging. Naar aanleiding daarvan zijn geen nadere omissies gebleken.
De raadsman heeft het hof erop gewezen dat het verontrustend is dat kernstukken zoals het proces-verbaal verhoor verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 2 december 2011 en het rapport schotrestenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 8 mei 2012 aanvankelijk niet aan hem waren verstrekt. Het hof stelt vast dat tijdens de terechtzitting van 11 juli 2022 bij het hof aan de raadsman afschriften van beide stukken zijn uitgereikt en dat hij in de gelegenheid is geweest om bij pleidooi van 11 juli en 24 augustus 2022 nader op de inhoud van deze stukken in te gaan.
De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er indicaties zijn dat er kernstukken voorhanden kunnen zijn die (al dan niet bewust) niet in het dossier zijn opgenomen. Het betreft hier stukken met betrekking tot eventuele andere spiegelconfrontaties met [slachtoffer 2] en [getuige 2] , de resultaten van de vordering verstrekking verkeersgegevens ex artikel 126n Sv en onbekende verhoren van aangever [slachtoffer 2] . De raadsman verwijst voor dit laatste naar pagina 165 van het dossier waar wordt gerelateerd dat aangever [slachtoffer 2] “diverse malen” zou zijn gehoord, terwijl het dossier slechts één gehoor van aangever bevat op pagina’s 212 e.v..
Anders dan de raadsman ziet het hof geen aanleiding om te veronderstellen dat er naast de spiegelconfrontatie met [slachtoffer 1] destijds nog een spiegelconfrontatie met [slachtoffer 2] en/of [getuige 2] heeft plaatsgevonden. Het hof overweegt in dit verband dat aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de twee daders die hem overvielen bivakmutsen droegen en hij heeft slechts een zeer summiere beschrijving van één van de daders kunnen geven (p. 212, licht getint/geen dikke lippen). Getuige [getuige 2] heeft in zijn verklaring (p. 234 e.v.) geen beschrijving van het uiterlijk van de daders gegeven, anders dan dat zij zwarte kleren droegen. Alleen aangever [slachtoffer 1] (p. 249) heeft één van de daders, te weten de schutter, in het gezicht gezien omdat tijdens de achtervolging de capuchon van diens hoofd af schoof. Dat alleen een spiegelconfrontatie is gehouden met [slachtoffer 1] is dan ook naar het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat het dossier geen informatie bevat met betrekking tot hetgeen de vordering verstrekking verkeersgegevens ex artikel 126n Sv al dan niet aan resultaten heeft opgeleverd. Anders dan de raadsman ziet het hof ook hierin geen indicatie dat er, door de politie opgemaakte, kernstukken aan het dossier ontbreken c.q. bewust uit het dossier zijn weggelaten. De raadsman heeft bovendien hieraan geen verzoek tot aanvulling van het dossier verbonden.
Het hof stelt verder vast dat [slachtoffer 2] niet alleen in verband met zijn aangifte is gehoord door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (p. 211 e.v.) doch tevens door verbalisant [verbalisant 4] in verband met zijn verwondingen (p. 50,) en derhalve meermaals is gehoord, zoals op pagina 165 is gerelateerd. Hierin ziet het hof derhalve evenmin aanwijzingen dat belangrijke kernstukken in het dossier ontbreken.
Het hof is van oordeel dat er geen redenen zijn om te veronderstellen dat het dossier dat het hof van de rechtbank heeft ontvangen onvolledig is c.q. dat er meer kernstukken moeten zijn dan door de politie in het dossier zijn opgenomen.
Voor zover er stukken aan het dossier van de verdediging ontbraken, zijn deze in de loop van de procedure in hoger beroep aan de verdediging verstrekt en is de verdediging in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van deze stukken (aanvullend) te pleiten.
Het hof acht gelet op het voorgaande geen grond aanwezig om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging c.q. de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.
Artikel 68, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr)
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu artikel 68, lid 1 Sr een nieuwe vervolging van de verdachte in de weg staat, gelet op de uitspraak van de rechtbank d.d. 27 maart 2015 waarbij aan de verdachte een schadevergoeding ter zake van de in verzekering doorgebrachte dagen is toegekend op grond van artikel 89 Sr.
Het hof verwerpt dit verweer nu het hier niet een rechterlijke uitspraak betreft zoals bedoeld in artikel 68 Sr, te weten een onherroepelijke rechterlijke uitspraak waarbij de verdachte als zijnde strafbaar is veroordeeld met of zonder oplegging van straf en/of maatregel, is vrijgesproken of ontslagen is van alle rechtsvervolging al dan niet met oplegging van een maatregel. Het hof is van oordeel dat er ook overigens geen sprake is van een schending van het ne bis in idem beginsel.
artikel 255 van het Wetboek van Strafvordering (Sv)
De raadsman heeft zich ook op de gronden zoals vermeld in zijn pleitnota overgelegd ter terechtzitting van 11 juli 2022 op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging, daar niet wordt voldaan aan de (processuele en materiële) voorwaarden van artikel 255 Sv om na een kennisgeving van niet-verdere vervolging dan wel sepotbrief opnieuw tot vervolging over te gaan.
Het hof overweegt als volgt.
In het dossier bevindt zich een beslissing van de officier van justitie om de verdachte “niet (verder) te vervolgen” d.d. 12 september 2014. Op 28 maart 2019 heeft de rechter-commissaris in de rechtbank Oost-Brabant op basis van een daartoe strekkende vordering van de officier van justitie d.d. 26 maart 2019 overeenkomstig artikel 255 Sv een machtiging verleend tot het instellen van een opsporingsonderzoek. De rechter-commissaris heeft daarbij onder meer acht geslagen op de volgende stukken.
  • het NFI-rapport d.d. 9 juli 2018 inhoudende dat er een match is vastgesteld tussen het DNA-profiel van [medeverdachte] en “het op de jas aangetroffen DNA-materiaal”;
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2019, betreffende een vergelijking van de door aangever en getuigen verstrekte signalementen met foto’s van [medeverdachte] en de verdachte;
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2019, betreffende de vastgestelde onderlinge contacten tussen [medeverdachte] en de verdachte.
Op grond van onder meer deze stukken heeft de rechter-commissaris vastgesteld dat er van nieuwe bezwaren was gebleken. Het hof stelt vast dat het hier stukken betreft als genoemd in artikel 255 lid 2 Sv die de basis kunnen vormen voor de vaststelling dat er sprake is van nieuwe bezwaren in de zin van artikel 255 lid 1 Sv.
De raadsman heeft betoogd dat deskundigenberichten, zoals het rapport van het NFI d.d. 9 juli 2018, door artikel 255, lid 2 Sv worden uitgesloten, nu dit een verklaring van een deskundige betreft. Het hof deelt de opvatting van de raadsman niet. Een verklaring van een deskundige houdt in een bij het onderzoek op de terechtzitting afgelegde verklaring van een deskundige over wat zijn wetenschap en kennis hem leren omtrent datgene wat aan zijn oordeel is onderworpen, al dan niet naar aanleiding van een door hem in opdracht uitgebracht deskundigenverslag (artikel 343 Sv). Het voormelde NFI-rapport heeft ingevolge artikel 344, lid 1, sub 4 Sv echter te gelden als een schriftelijk bescheid
(een verslag van een deskundige met het antwoord op de opdracht die aan hen is verleend tot het verstrekken van informatie of het doen van onderzoek, gebaseerd op wat hun wetenschap en kennis hen leren omtrent datgene wat aan hun oordeel onderworpen is), en bescheiden worden niet door 255, lid 2 Sv uitgesloten.
Het hof stelt voorts vast dat de rechter-commissaris op 2 december 2011 de vordering van de officier van justitie tot inbewaringstelling van de verdachte heeft afgewezen. Daarna heeft het openbaar ministerie de verdachte tijdens de nog voortdurende inverzekeringstelling op 3 december 2011 onderworpen aan een enkelvoudige spiegelconfrontatie met [slachtoffer 1] . Laatstgenoemde herkende daarbij de verdachte niet als de overvaller/schutter. Vervolgens is op aandringen van de toenmalige raadsvrouwe van de verdachte op 12 september 2014 voormelde kennisgeving van niet (verder) vervolging uitgegaan.
Het hof dient zelfstandig te toetsen of er na deze kennisgeving van niet (verdere) vervolging op basis van de voornoemde stukken nieuwe bezwaren zijn gerezen die een nieuwe vervolging rechtvaardigen.
Zoals hierna in de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen wordt uiteengezet, volgt uit voormeld NFI-rapport dat het DNA van medeverdachte [medeverdachte] matcht met het DNA materiaal dat is gevonden op de (oranje) jas en de zich in een jaszak bevindende handschoenen. Daarmee is [medeverdachte] te linken aan de dadersporen, immers bloed van het overvallen slachtoffer [slachtoffer 2] dat is aangetroffen op diezelfde jas en handschoenen. Het betreft hier een jas, en daarmee dadersporen, die is/zijn aangetroffen in de nabijheid van de plaats delict. Daarenboven lijkt het signalement van [medeverdachte] te passen bij het signalement van één van de vermoedelijke daders van het incident, zoals door getuigen beschreven die hen hebben gezien kort na het incident in de nabijheid van de plaats delict.
Het hof is van oordeel dat gelet op het voorgaande in samenhang gezien met de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen betreffende de onderlinge contacten tussen [verdachte] en [medeverdachte] na de kennisgeving van niet (verder) vervolging d.d. 12 september 2014 nieuwe bezwaren zijn gerezen jegens de verdachte.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat niet aan de processuele voorwaarden voor toepassing van artikel 255, lid 3 Sv is voldaan nu de machtiging van de rechter-commissaris is afgegeven op 28 maart 2019, terwijl het opsporingsonderzoek waartoe de machtiging strekt, volledig dan wel nagenoeg volledig van vóór 28 maart 2019 dateert en juist de basis vormt van de door de rechtbank aanwezig geachte nieuwe bezwaren, en dat dus een machtiging is verleend voor het verrichten van een opsporingsonderzoek dat reeds is verricht.
Het hof overweegt in dit verband dat gelet op het voorhanden zijnde onderzoeksmateriaal door het openbaar ministerie nader onderzoek kennelijk niet nodig werd geacht om de deugdelijkheid van de gerezen nieuwe bezwaren te onderzoeken en tot een succesvolle vervolging van de verdachte te kunnen komen. Het hof is van oordeel dat voor zover hier sprake zou zijn van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van 359a Sv, de verdachte daarmee niet in enig rechtens te beschermen belang is geschaad, mede in het licht van het feit dat ook het hof op basis van de ten tijde van de machtiging bestaande (nieuwe) onderzoeksresultaten heeft geoordeeld dat er na de kennisgeving van niet (verdere) vervolging van nieuwe bezwaren is gebleken.
Daar doet de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte] naar aanleiding van de jegens hem gerezen verdenking niet door de politie is gehoord, niet aan af.
De raadsman heeft betoogd dat uit niets blijkt op welke wijze de rechtbank vervolgens heeft getoetst of sprake was van nieuwe bezwaren en dat derhalve sprake is van een nietige zitting en de zaak derhalve behoort te worden teruggewezen naar de rechtbank.
Het hof merkt op dat de rechter vooraleerst dient te beoordelen of het openbaar ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank daarbij ook moeten beoordelen of er sprake was van nieuwe bezwaren. Dit oordeel behoeft echter niet expliciet in het vonnis te worden opgenomen. Als de rechter aan de hoofdvragen van artikel 350 Sv toekomt ligt daarin besloten dat de rechtbank het openbaar ministerie ontvankelijk acht in de strafvervolging. De omstandigheid dat de rechtbank omtrent het bestaan van nieuwe bezwaren niets heeft overwogen, doch slechts in gaat op de schending van de redelijke termijn doet daar niet aan af. Daarbij wijst het hof ook op de omstandigheid dat in eerste aanleg het al dan niet bestaan van nieuwe bezwaren zijdens de verdediging niet aan de orde is gesteld. Het hof verwerpt het verweer.
Conclusie
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de strafvervolging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 december 2011 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig goed van hun gading en/of geld, dat toebehoorde aan [slachtoffer 2] , en deze diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of een of meerdere andere personen, te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en de andere deelnemer aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, met zijn mededader,
- onverhoeds op die [slachtoffer 2] is afgelopen en op zeer korte afstand van die [slachtoffer 2] is gaan staan (op het moment dat die [slachtoffer 2] zich bij zijn bedrijf, gelegen aan de [plaats 1] , bevond) en
- die [slachtoffer 2] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en
- ( nadat die [slachtoffer 2] op de grond was gezakt) met kracht aan zijn broek heeft getrokken en
- ( na betrapping op heterdaad) tijdens de vlucht op dreigende wijze een handvuurwapen in de hand heeft genomen ten overstaan van en zichtbaar voor de hen achtervolgende personen, te weten [getuige 2] en [slachtoffer 1] en
- vervolgens (nadat hij en zijn mededader de vlucht hadden hervat) opzettelijk gewelddadig en dreigend een handvuurwapen heeft gericht op [slachtoffer 1] en een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]

1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 1 december 2011 (p. 211 e.v.) voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 2] :

Ik wens aangifte te doen van een diefstal met geweld. Ik ging vanochtend (
hof: 1 december 2011) om 06:55 uur van huis. Ik rij er net geen drie kwartier op, tussen de 35 en 40 minuten. Ik kwam daar aanrijden, zette mijn auto daar neer. Mijn bedrijf heet [bedrijf 1] en is gevestigd op [adres 2] (
hof: te Eindhoven). Ik liep naar het hek voor de ingang van mijn bedrijf en opende deze. Ik ben vervolgens het voorportaal ingelopen, welke zich voor de hoofdingang van mijn bedrijf bevindt. Toen ik mijn voordeur wilde openen, heb ik eerst mijn rolluik moeten openen. Toen dit open was, deed ik mijn sleutel in mijn zak en stonden er ineens twee personen naast me, die mij meteen begonnen te slaan. Ze bleven maar slaan in mijn gezicht. Ik heb me op de grond laten zakken en probeerde vanuit het voorportaal naar de straat te kruipen. Ik probeerde zoveel mogelijk geluid te maken. Ik ben gaan schreeuwen maar de mannen bleven maar slaan. De mannen probeerde mijn broek uit te trekken. De mannen moeten geweten hebben dat ik veel geld bij me had in mijn broek, want anders zouden ze nooit mijn broek uit gaan trekken. Op enig moment riep de buurman, omdat hij ons zag en hoorde. Hierop begonnen de daders te rennen in de richting van de Boschdijk, ik heb ze weg zien rennen. Vanaf de eerste klap hebben ze me enorm veel pijn gedaan. Ik heb nu nog steeds enorm veel pijn. Ze hebben mijn rechteroog dicht geslagen, mijn kaak is gebroken, mijn jukbeen is gebroken van mijn rechteroog, mijn rechteroor is gescheurd. Ik heb een zware hersenschudding.
Eén van de twee mannen was licht getint. Ik zag zijn gezicht door de openingen van zijn
bivakmuts. Deze man bleef het hardste slaan. De mannen waren geheel in het donker gekleed, ze hadden bivakmutsen op.

2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 1 december 2011 (p. 247 e.v.) voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1] :

Ik ben werkzaam bij [bedrijf 2] , gevestigd op [adres 3] .
Naast ons bedrijf is een dakdekkersbedrijf gevestigd. De eigenaar van het bedrijf is de man
die vanochtend in elkaar is geslagen bij de overval.
Vanochtend, donderdag 1 december 2011, kwam ik om 07: 15 uur op de zaak. Op enig moment hoor ik mijn baas [getuige 1] tegen mij en [getuige 2] zeggen: “Kom is kijken jongens, ik hoor allemaal geschreeuw.” Dit was rond 07:34 uur/ 07:35 uur, dit weet ik omdat ik iets voor half 8 de wagen in ging laden en dit niet veel later was.
Ik hoorde dat het geschreeuw van redelijk dichtbij kwam en dat er om hulp geroepen werd.
Ik ben samen met [getuige 1] en [getuige 2] naar onze uitgang gelopen. Ik keek naar buiten en zag links de eigenaar van het dakdekkersbedrijf op de grond liggen. Wij stonden op dit moment op 10 meter van het slachtoffer. Ik zag dat er twee mannen op hem zaten die hem aan het slaan waren, ik heb niet gezien waar ze hem sloegen. [getuige 1] riep op dat moment: “Eeh, sodemieter ’s op!” of woorden van gelijke strekking. De mannen keken ons aan, stonden op en renden weg in de richting van de [plaats 2] . Ik zag dat ze richting het hek van de [bedrijf 3] rende, welke zich in de buitenbocht van de [plaats 2] met de [plaats 1] bevindt. Bij het hek keken ze even naar links en rechts en kozen ze ervoor om linksaf de [plaats 2] op te rennen. Doordat ze niet precies wisten waar ze heen wilden rennen, heb ik het vermoeden dat ze niet bekend zijn in die omgeving. Ik zei tegen [getuige 2] dat we ze moesten pakken en er achteraan moesten. De daders renden de hoek om van de [plaats 1] en de [plaats 2] op. Net toen de daders de hoek om waren gerend, zag ik dat ze vaart minderden. Ik zag dat de twee daders omkeken en zagen dat wij aangerend kwamen. Wij waren op dit moment op twintig meter van de daders vandaan. Ik zag dat hij met zijn rechterhand naar zijn broeksriem aan de voorzijde ging en iets pakte. Op het moment dat zijn hand rechts langs zijn lichaam was, zag ik dat dader 1 een pistool in zijn rechterhand had. Ik zag dat het pistool, zwart van kleur was en het een handvuurwapen was. Dader 2 stond op dit moment rechts naast hem en keek half om maar bleef met zijn rug naar ons toestaan, waardoor ik enkel zijn achterkant gezien heb. Doordat dader 1 een vuurwapen trok, zei ik tegen [getuige 2] : “Ho, stoppen hij heeft een geweer!” Ik heb het idee dat dader 1 gehoord heeft dat ik dit zei tegen [getuige 2] , omdat hij het vuurwapen weer in zijn broeksband aan de voorzijde wegstopte. Hierop begonnen de daders weer te rennen. [getuige 2] bleef staan en ik rende achter de daders aan.
De daders renden rechtsaf de [plaats 4] op en sloegen vervolgens op de [plaats 3]
weer rechtsaf. Ik rende op dit moment langs de voorzijde van de [bedrijf 3] , bij de
docks waar de vrachtwagens laden, op de [plaats 4] . Ik rende de hoek om op de [plaats 3] en zag dat de daders op het midden van de weg renden. Ik rende op dit moment aan de rechterkant van de weg. Ik zag dat de daders stopten met rennen en dat dader 1 zich omdraaide richting mij. Doordat dader 1 zich omdraaide zag ik dat zijn capuchon van zijn hoofd afging. Ik stond op dit moment op 20 meter van de daders af. Ik zag dat dader 1 wederom met zijn rechterhand het vuurwapen uit zijn broeksriem pakte. Ik zag dat dader 1 zijn vuurwapen op mij richtte, 2 seconden wachtte en schoot. Ik hoorde een knal. Hij schoot gericht op mij om mij te verwonden. Ik hoorde de huls op de grond vallen, op de plek waar dader 1 stond. Ik viel op dit moment op de grond, van schrik, van verbazing, van angst. Ik geloofde niet dat ik op zo’n korte afstand niet geraakt was door de verdachte. Meteen nadat dader 1 op mij had geschoten, zag ik dat beide daders weer begonnen te rennen. Ze renden links de bocht om van de [plaats 3] , richting de Boschdijk. In de bocht van de [plaats 3] is een bedrijf gevestigd waardoor ik verder niet heb gezien waar ze heen renden. Nadat ik me op de grond liet vallen, stond ik op en ben ik teruggelopen richting de [plaats 4] . Ik ben op de grond gaan zitten. Ik voelde op dit moment of ik geraakt was, maar dat was ik niet.
Dader 1 kan ik als volgt beschrijven:
  • licht getinte man,
  • klein beetje spleetogen,
  • zwart haar,
  • zwarte jas met capuchon,
  • hij droeg sportschoenen met rode voetzolen.

3. Een proces-van verhoor getuige d.d. 1 december 2011 (p. 234 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :

Op donderdag 1 december 2011, omstreeks 07.30 uur, kwam ik uit de richting van mijn
bedrijf. Mijn bedrijf is genaamd: “ [bedrijf 2] ”, gelegen aan [adres 3]
. Toen ik om de hoek kwam, zag ik twee personen uit de bosjes springen
aan de overkant van mijn bedrijf. Ik zag dat de personen geheel in het zwart gekleed waren. Ik kan u vertellen dat deze personen rond de 17-18 jaren oud waren. Ik schrok en hoorde vervolgens iemand keihard gillen. Ik zag dat er een persoon op de grond lag in de opening van het openstaande hek van het naastgelegen bedrijf. Ik zag dat de twee personen gebogen over de man op de grond lagen. Ik hoorde op dat moment een paar doffe knallen. Ik riep: “Hé”, en vervolgens zag ik de mannen wegrennen.

4. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 december 2011 (p. 223 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :

Ik ben getuige geweest van een gewapende overval welke werd gepleegd bij het bedrijf dat
naast mijn bedrijf [bedrijf 2] , gelegen aan [adres 3] , gevestigd is. Op donderdag 1 december 2011, omstreeks 07:00 uur, was ik op mijn bedrijf, op bovengenoemde locatie. Ik was daar met [getuige 1] , (
hof: [getuige 1]) mijn vader. Omstreeks 07:20 uur arriveerde [slachtoffer 1] (
hof: [slachtoffer 1]). Omstreeks 07:25 uur zijn we onze vrachtwagen gaan laden. Toen we klaar waren, is mijn vader naar buiten gegaan via het rolluik. Toen mijn vader buiten stond, hoorde ik dat mijn vader zei dat we moesten komen kijken. Ik zag dat mijn vader in de richting van het bedrijf van de buren keek. Ik zag dat de buurman op de grond lag. Ik zag dat er bij de buurman twee personen stonden. Ik zag dat deze twee personen over de buurman hingen. Ik zag dat beide personen geheel in het zwart gekleed waren. Ik hoorde gegil van de buurman. Ik hoorde dat de buurman om hulp riep. Het klonk als een beknepen geluid. Ik zag dat het hoofd van de buurman vol met bloed zat. Toen ik dit zag en hoorde, heb ik geroepen “Hé, wat moet dat”. Ik zag dat de jongens overeind gingen staan en bij de buurman wegrenden. Ik ben samen met [slachtoffer 1] achter de jongens aangelopen. Toen ik voor mij keek, zag ik de twee personen voor mij rennen. Zij renden richting de [plaats 2] . Toen we bij de bocht van de [plaats 2] kwamen, hoorde ik dat de ene persoon tegen de andere persoon zei “wat doen we nou?” of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat ze verkleefd aan elkaar renden en aan het overleggen waren. Dit gebeurde in de bocht. Vrij kort daarna zag ik dat een van de personen een vuurwapen doorlaadde en daarna op ons richtte. Dit gebeurde net na de bocht. Ik heb tegen [slachtoffer 1] gezegd dat ze een wapen hadden, maar ik zag dat [slachtoffer 1] toch doorliep achter die personen aan. Ik ben achteruit terug gelopen, met zicht op [slachtoffer 1] en heb meerdere malen geroepen dat hij terug moest komen. Ik zag dat [slachtoffer 1] rechtsaf de [plaats 4] in liep, achter de daders aan. Ik ben vervolgens meteen teruggelopen naar mijn bedrijf waar ik mijn auto had staan. Toen ik terug liep, hoorde ik een knal. Dit was een harde knal. Ik wist op dat moment zeker dat er geschoten was.

5. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 1 december 2011 (p. 238 e.v.) voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] :

Ik ben woonachtig op de [plaats 5] te Eindhoven. Vanmorgen donderdag 1 december
2011 omstreeks 08.30 uur ging ik naar een kennis. Op het moment dat ik in de auto stap, zie ik 2 jongemannen aan komen lopen. Deze 2 jongemannen vielen mij op omdat ik deze niet ken en niet thuis horen in mijn buurt. De jongemannen kwamen uit de brandgang van de [plaats 5] tussen de huisnummers 4a en 6. Deze is gelegen in een bocht in de [plaats 5] . Via deze brandgang kom je uit op de [plaats 7] en ook een binnen-terreintje gelegen achter de [plaats 5] .
Waarneming hof ter zitting van 11 juli 2022: het hof heeft na vergelijking van de tekening van getuige [getuige 3] op pagina 240 van het dossier met de detailkaarten op pagina’s 32 en 63 van het dossier, waargenomen dat de brandgang die getuige [getuige 3] heeft getekend dezelfde brandgang is als die door de politie op de pagina’s 32 en 63 is ingetekend, in welke brandgang later een paar zwarte handschoenen en een oranje/zwarte jas met daarin een paar handschoenen, zijn aangetroffen (zie hierna).
Ik zie dat de jongens verder lopen over de [plaats 5] langs de huisnummers 4, 2a
en 2, richting de [plaats 8] . Ik zie dat 1 jongen naar mij gebaart en ik draai mijn raam open en hij vraagt waar de dichtstbijzijnde bushalte is. Ik wijs hem de weg naar de bushalte. Hierop lopen ze echter weer terug uit (
hof: in) de richting waar ze vandaan komen (
het hof begrijpt gelet op de tekening van getuige [getuige 3] op pagina 240: richting de brandgang) en gaan dus niet richting de bushalte.
Jongen 1: circa 18-20 jaar, circa 1,75/1,80 meter lang, slank postuur, licht getint,
zwart krullend langer haar tot aan de schouders met hele kleine/kroezige krulletjes. Ik vond hem op Ali B lijken. Hij had een fel geel/oranje blousonjas aan tot op heuphoogte.
Jongen 2: circa 1,75 á 1,80 meter lang, stevig postuur maar niet dik. Nette haardracht met
zwart kort haar ongeveer 4 centimeter lang. Hij had een boller hoofd dan jongen 1,
circa 18 á 20 jaar, kort zwarte jack met gebreide borders bij de mouwen, een grijze joggingbroek, licht getint uiterlijk, iets minder dan de ander.

6. De waarneming van het hof, zoals gedaan ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2022:

Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 juli 2022 waargenomen dat op pagina 93 van het dossier een foto genummerd 08 is opgenomen, waarop de jas te zien is die op 1 december 2011 onder verdachte [verdachte] na zijn aanhouding in beslag is genomen.
Op deze foto is te zien dat het een kort zwart jack betreft met gebreide borders aan de mouwen.
Verder ziet het hof op de foto van verdachte [verdachte] gemaakt op 1 december 2011 om 17.13 uur op dossierpagina 202 dat [verdachte] destijds kort zwart haar had in wat genoemd kan worden een nette haardracht.
Het hof neemt ten slotte waar op de foto’s van verdachte [medeverdachte] uit 2008/2009/2010 op dossierpagina’s 162-163 dat [medeverdachte] zijn zwarte haar met kleine golvende krul destijds half lang en/of strak getrokken in een staartje droeg.

7. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 december 2011 (p. 241 e.v.) voor zover

inhoudende als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :

Wij, verbalisanten, werden op 1 december 2011 omstreeks 07.30 uur ter plaatse gestuurd naar het adres [adres 3] , waar een overval had plaatsgevonden. Getuige [slachtoffer 1] , wist zich direct te herinneren dat één van de daders, witte sportschoenen van het merk “Nike” aan had met rode voetzolen. Getuige [slachtoffer 1] , gaf aan dat dit zo opviel, dat hij die schoenen niet snel zou vergeten.

8. Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 1 december 2011 (p. 195 e.v.), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] :

Op 1 december 2011 besloten wij, verbalisanten, om post in te nemen in de ‘ [park] ’
om uit te kijken naar de verdachten van een overval op de [plaats 1] te Eindhoven. Met
de ‘ [park] ’ wordt een park bedoeld dat centraal gelegen is in de Achtse Barrier.
Tussentijds hoorden wij dat de meldkamer middels de portofoon de signalementen van de
verdachten doorgaf aan de zoekende eenheden. Wij hoorden dat de verdachten van de
gewapende overval voldeden aan de volgende signalementen:
1) man, licht getinte huidskleur, spleetogen, kort haar, capuchon, witte Nike schoenen met
rode zool,
2) man, getinte huidskleur, kort haar, zwarte driekwart jas, zwarte broek.
Omstreeks 08.39 uur zagen wij, verbalisanten, op de [plaats 7] ter hoogte van de Kruising
met de [plaats 9] , een man over de stoep lopen die voldeed aan het volgende signalement:
man, licht getinte huidskleur, zwarte jas, grijskleurige joggingbroek, lichtkleurige sportschoenen met een rode zool. Hierop heb ik, verbalisant [verbalisant 8] , het dienstvoertuig voor de man tot stilstand gebracht teneinde hem te controleren. Wij zagen dat de man kort haar had en zogenaamde ‘spleetogen’ had. Wij zagen dat de schoenen wit waren en een rode zool hadden. Wij zagen dat de jas die de man droeg, op diverse plaatsen groene vegen had. Met groene vegen wordt bedoeld vlekken die vermoedelijk afkomstig zijn van planten/bossen, struiken/bomen.
Gezien de overeenkomst met het door de meldkamer verstrekte signalement (dader 1) is de man aangehouden op verdenking van de gewapende overval.
Verdachte:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag 1] 1993 te [geboorteplaats 1]

9. Een proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 8 december 2011 (p. 84 e.v.) voor zover -zakelijk weergegeven - inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 10] :

Op 1 december 2011 heb ik onderzoek verricht naar de kleding van de aangehouden verdachte [verdachte] . Ik ontving een papieren zak met daarin twee schoenen. Deze schoenen waren van het merk Nike Air, voorzien van een rode zool.
Goednummer: PL2219-2011179404-452019: 2 witte schoenen met rode zolen, merk Nike.

10. Een proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 3 februari 2012 (p. 36 e.v.) voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] :

Op donderdag 1 december 2011 te 09:00 uur, werd door ons verbalisanten als forensische
onderzoekers op verzoek van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost een forensisch onderzoek naar
sporen verricht in verband met een overval op de eigenaar van een zaak aan [adres 3]
.
Door [verbalisant 12] werd de huls, die werd aangetroffen op het wegdek van de [plaats 3] ,
voor een eventueel later te houden onderzoek op 1 december 2012 om 09.00 uur
veiliggesteld, in een plastic koker opgeborgen en gemarkeerd met een SIN-nummer
AADJ4077NL.
Goednummer: PL2219-2011179404-452127,
Object: munitie
Aantal/eenheid: 1 exemplaar
SIN: AADJ4077NL
Kaliber: 9 mm
Bijzonderheden: aangetroffen op straat ter hoogte van bedrijf [bedrijf 3] .
Tijdens het politieonderzoek naar de gepleegde overval werd door [verbalisant 13] , geleider
speurhond menselijke geur, enkele kledingstukken gevonden in een brandgang welke de
verbinding vormde tussen de [plaats 5] en de [plaats 7] .
Door [verbalisant 12] werd in de heg van de brandgang aan de achterzijde van de woning op het
adres [adres 5] een paar zwarte handschoenen aangetroffen (plaats A). Dit paar zwarte handschoenen werd door [verbalisant 12] op 1 december 2011, omstreeks 09.55 uur veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN AADJ4078NL.
Sporendrager(s)
Goednummer: PL2219-2011179404-452110
Object: Handschoen
Aantal/eenheid: 1 paar
Kleur: zwart
SIN: AADJ4078NL
Bijzonderheden: Aangetroffen 1/12/2011, 09.55 uur, tussen coniferen
In het verlengde van de betreffende brandgang werd op een andere plaats van de
coniferenhaag een jas aangetroffen (plaats B). De jas was aan twee zijden draagbaar. Eén zijde was zwart en de andere zijde oranje. Door [verbalisant 12] werd op 1 december 2011, omstreeks 10.10 uur, de jas veiliggesteld in een papieren zak en gewaarmerkt met SIN AADJ4079NL. De brandgang waarin de kledingstukken op de beide markeringspunten
werd aangetroffen bleek uit de komen op de [plaats 7] .
Sporendrager(s)
Goednummer: PL2219-2011179404-452111
Object: kleding (Jas)
Aantal/eenheid: 1 stuk
Kleur: zwart
SIN: AADJ4079NL
Inhoud: veiliggesteld 1/12/2011, 10.10
Bijzonderheden: Binnenzijde oranjekleurig coniferen [adres 5]
In de voortuin van de woning op het adres [plaats 6] (
hof: [plaats 6] : in welke laan blijkens de kaart op dossierpagina 62 een van de uitgangen van voormelde brandgang is gelegen) [plaats 6] werd, achter groot siergras, een zwart kledingstuk aangetroffen. Tijdens het veiligstellen door [verbalisant 12] bleek het kledingstuk een lange zwarte broek (plaats C) te zijn. De broek werd op 1 december 2012, omstreeks 11.30 uur veiliggesteld, verpakt in een papieren zak en gewaarmerkt met een SIN-nummer AADJ4065NL.
Referentiewangslijmvlies slachtoffer [slachtoffer 2]
Op verzoek van de officier van justitie mr. [verbalisant 14] werd op dinsdag 6 december
2011, omstreeks 14.05 uur op de [adres 2] , Eindhoven, door [verbalisant 15]
(BZO81684), agent van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, aangewezen opsporingsambtenaar
als bedoeld in artikel 2, lid 7 Besluit DNA-onderzoek in Strafzaken wangslijm afgenomen
van het slachtoffer [slachtoffer 2] .
Nader onderzoek aangetroffen kleding
Door mij, [verbalisant 11] , werd de kleding die werd aangetroffen op Plaats Delict A, B en C
door mij op 6 december 2011, omstreeks 11.30 uur, nader onderzocht. In de rechtersteekzak
van de zwarte broek (SIN AADJ4065NL) die werd aangetroffen op Plaats Delict C aan de
[plaats 6] te Eindhoven werd een bivakmuts aangetroffen.
Door mij werd vervolgens de bivakmuts in beslag genomen, verpakt in een papieren zak en
voorzien van het SIN-nummer AACN0074NL.
In de zwart/oranje jas, die werd aangetroffen in de coniferenhaag van de brandgang werd in
de rechtersteekzak een paar lederen handschoenen aangetroffen. Door mij werd een
onderzoek naar de aanwezigheid van bloed ingesteld door middel van de Tetra Base test.
Deze Tetra Base test op bloed was positief. Door mij werd dit paar handschoenen in beslag
genomen, verpakt in een papieren zak en voorzien van het SIN-nummer AACN0051NL.
Sporendrager
Goednummer: PL2219-2011179404-453916
Object: hoofddeksel (Muts)
Aantal/eenheid: 1 Exemplaar
Kleur: zwart
SIN: AACN0074NL
Inhoud: bovenzijde van bivakmuts heeft zwart kijkvenster (gaas)
Bijzonderheden : werd aangetroffen bij svo zwarte broek (AADJ4065NL)
Goednummer: PL2219-2011179404-453919
Object: handschoen
Aantal/eenheid: 1 paar
Kleur: grijs
SIN: AACN0051NL
Inhoud: veiliggesteld 6-12-11, 11.35 uur
Bijzonderheden: na onderzoek aangetroffen in oranje/zwarte jas
Op 9 december 2011 werd door mij, [verbalisant 11] , de navolgende sporen en/of
sporendragers voor nader onderzoek verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut
te ‘s-Gravenhage, hierna te noemen het NFI:
  • 1 paar handschoenen, Plaats Delict A, SIN AADJ4078NL.
  • 1 paar handschoenen, in zwart/oranje jas op Plaats Delict B, SIN AACN0051NL
- oranje/zwarte jas, SIN AADJ4079NL.
- referentie wangslijmvlies van slachtoffer [slachtoffer 2] , SIN RAAS3093NL.

11. Een herzien rapport d.d. 31 januari 2012 van het Nederlands Forensisch Instituut­

Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een
overval en mishandeling gepleegd in Eindhoven op 1 december 2011 (p. 101 e.v.) voor
zover inhoudende:
Tabel 1 Overzicht te onderzoeken materiaal
SIN
Omschrijving
AACN0051NL
Een paar handschoenen (in jas AADJ4079 aangetroffen)
AADJ4078NL
Een paar handschoenen
AADJ4079NL
Een jack
RAAS3093NL
Een referentiemonster wangslijmvlies [slachtoffer 2]
(geboren [geboortedag 2] 1941)
Tabel 2 Overzicht eerder onderzocht materiaal
SIN
Omschrijving
RAAQ4440NL
Een referentiemonster wangslijmvlies van
verdachte [verdachte] (geboren op [geboortedag 1] 1993)
5.1
Onderzoek naar biologische sporen
Handschoenen AACN0051NL en AADJ4078NL
Bloed
De buitenzijde van de handschoenen AACN0051NL zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn verspreid over beide handschoenen aan de buitenzijde meerdere bloedsporen aangetroffen. In verband met het aantreffen van meerdere bloedsporen op de buitenzijde van de handschoenen is de binnenzijde in verband met het bemonsteren op biologische contactsporen eveneens met het blote oog onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn aan de binnenzijde van de linkerhandschoen enkele bloedsporen aangetroffen. Van de buitenzijde van zowel de linker- als de rechterhandschoen is een deel van een bloedspoor bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn veiliggesteld als
AACN0051NL#0l (linkerhandschoen) en #02 (rechterhandschoen) voor een DNA­
onderzoek.
De buitenzijde van de handschoenen AADJ4078NL is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Op de handschoenen AADJ4078NL zijn meerdere op bloed lijkende sporen aangetroffen. Deze op bloed lijkende sporen zijn met de tetrabasetest onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Bij dit onderzoek is op het logo van de rechterhandschoen één bloedspoor aangetroffen. Het bloedspoor op de rechterhandschoen is bemonsterd en veiliggesteld als AADJ4078NL#01 voor een DNA-onderzoek.
Biologische contactsporen
De binnenzijden van de handschoenen AACN0051NL en AADJ4078NL zijn bemonsterd. Bij het bemonsteren van de binnenzijde van de handschoenen AACN0051NL is getracht om geen bloed in de bemonsteringen te verzamelen. De binnenzijden van de handschoen(en) zijn plaatsen waar zich biologische contactsporen van de drager(s) van de handschoen(en)
kunnen bevinden. De bemonsteringen zijn veiliggesteld als AACN0051NL#03 (linkerhandschoen) en #04 (rechterhandschoen) en AADJ4078NL#02 (linkerhandschoen)
en #03 (rechterhandschoen) voor een DNA-onderzoek. De bemonsteringen AACN0051NL#03 en #04 en AADJ4078NL#02 en #03 zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is geen bloed aangetroffen.
Jack AADJ4079NL
Bloed
De buitenzijde van het jack AADJ4079NL is met het blote oog onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn op de buitenzijde van de rechtermouw meerdere bloedsporen aangetroffen. Een deel van een bloedspoor vlak boven het manchet van de rechtermouw is bemonsterd. Deze bemonstering is veiliggesteld als AADJ4079NL#0l voor een DNA-onderzoek.
Biologische contactsporen
De binnenzijde van de kraag en de binnenzijde van de manchet van de linkermouw van het jack AADJ4079NL zijn bemonsterd. Dit zijn plaatsen waar zich biologische contactsporen van de drager(s) van het jack kunnen bevinden. De bemonsteringen zijn veiliggesteld als AADJ4079NL#02 (kraag) en #03 (manchet) voor een DNA-onderzoek.
5.2
DNA-onderzoek
Het ontvangen referentiemateriaal en de veiliggestelde bemonsteringen zijn onderworpen
aan een DNA-onderzoek.
5.3
Resultaten
Van het referentiemonster RAAS3093NL van het slachtoffer [slachtoffer 2] is een DNA­
profiel verkregen.
Van het materiaal in de bemonstering AADJ4078NL#01 van het bloedspoor van de
handschoen is geen DNA-profiel verkregen.
Van het DNA in de bemonstering AADJ4078NL#02 van de binnenzijde van de handschoen is een complex DNA-mengprofiel verkregen dat DNA-kenmerken bevat van ten minste drie personen. Dit DNA-mengprofiel heeft een zeer gering persoonsonderscheidend vermogen
en is daarom niet betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Van het DNA in de overige bemonsteringen zijn DNA-(meng)profielen verkregen. De verkregen DNA-profielen zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
5.4
Interpretatie en conclusie
Tabel 3 Resultaten Interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
BLOED/CELMATERIAAL
KAN AFKOMSTIG ZIJN VAN
BEREKENDE
FREQUENTIE OF
MATCHKANS
AACN0051NL#01
(bloedspoor linkerhandschoen)
slachtoffer [slachtoffer 2]
kleiner dan één op één
miljard
AACN0051NL#02
(bloedspoor rechterhandschoen)
slachtoffer [slachtoffer 2]
kleiner dan één op één
miljard
AACN0051NL#03 en #04 (binnenzijde linker-en rechterhandschoen
onbekende man A
kleiner dan één op één
miljard
AADJ4078NL#03
(binnenzijde rechterhandschoen)
DNA-mengprofiel van (min.)twee personen verdachte [verdachte] en onbekende persoon B
kleiner dan één op één
miljard
AADJ4079NL#01
(bloedspoor rechtermouw)
slachtoffer [slachtoffer 2]
kleiner dan één op één
miljard
AADJ4079NL#02
(binnenzijde kraag)
onbekende man A
kleiner dan één op één
miljard
AADJ4079NL#03
(binnenzijde manchet)
onbekende man A
kleiner dan één op één
miljard
5.5
DNA-databank
Het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AADJ4078NL#03 van de
binnenzijde van de handschoen (in tabel 3 gekoppeld aan verdachte [verdachte] en
onbekende persoon B) is op 9 januari 2012 opgenomen in de Nederlandse DNA databank
voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen.
Bij deze vergelijking is, naast de in tabel 3 vermeld staande match met het DNA-profiel van
de verdachte [verdachte] RAAQ4440NL, eveneens een match gevonden met het DNA
profiel van [naam] RGP961. Dit betekent dat [naam] eveneens één van de
celdonoren van het celmateriaal in de bemonstering AADJ4078NL#03 van de binnenzijde
van de handschoen kan zijn. De bij het vergelijkend DNA-onderzoek betrokken DNA
kenmerken in het DNA-mengprofiel worden volledig verklaard indien celmateriaal van [verdachte]
vermengd wordt met celmateriaal van [naam] . De kans dat het DNA-profiel
van een willekeurig gekozen persoon matcht met deze DNA-kenmerken is kleiner dan één
op één miljard.
12. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 9 juli 2018 betreffende DNA-onderzoek aan een referentiemonster van een veroordeelde (p. 154 e.v.) voor zover inhoudende:
Gegevens veroordeelde: [medeverdachte] , geboren [geboortedag 3] 1991 te
[geboorteplaats 2] .
Aan het referentiemonster wangslijmvlies RABP3206NL van de veroordeelde [medeverdachte]
is DNA-onderzoek verricht. Van het DNA in dit
referentiemonster is een DNA-profiel verkregen.
DNA-databank
Het DNA-profiel RABP3206NL van de veroordeelde [medeverdachte] is
op 26 juni 2018 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt
sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is tot
op heden één match gevonden. Deze matchende DNA-profielen zijn geregistreerd onder
DNA profielcluster 43474.
Bovenstaande betekent dat DNA in het sporenmateriaal met het identiteitszegel
AADJ4079NL#02, uit DNA-profielcluster 43474, afkomstig kan zijn van de veroordeelde
[medeverdachte] .
Voor de gegevens van deze zaken en de matchkans van de DNA-profielen wordt verwezen
naar DNA-profielcluster 43474 dat als bijlage aan dit rapport is toegevoegd.
BIJLAGE DNA-profielcluster 43474
Omschrijving onderzoeksmateriaal: een referentiemonster wangslijmvlies
Datum opname DNA-databank : 26 juni 2018
Omschrijving onderzoeksmateriaal: een bemonstering van de kraag van een jack
DNA-identiteitszegel : AADJ4079NL#02
Delict: overval en mishandeling
Soort DNA-profiel: enkelvoudig DNA-profiel
Matchkans DNA-profiel: kleiner dan één op één miljard.
13. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 oktober 2018 (p. 127 e.v.), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 16] :
Op grond van de rapporten van het NFI d.d. 31 januari 2012 en 9 juli 2018 is vastgesteld dat de binnenzijde van de kraag, spoor SIN AADJ4079NL#02 en het bemonsterde manchet spoor SIN AADJ4079NL#03, matcht met onbekende man A, kleiner dan één op één miljard, te weten [medeverdachte] , geboren op [geboortedag 3] 1991 te [geboorteplaats 2] .
De bemonsteringen uit de handschoenen AACN0051NL, te weten binnenzijde linkerhandschoen (AACN0051NL#03) en binnenzijde rechterhandschoen (AACN0051NL#04) matchen eveneens met onbekende man A, kleiner
dan één op één miljard, te weten:
[medeverdachte] , geboren op [geboortedag 3] 1991 te [geboorteplaats 2] .
14. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 december 2011 (p. 61 e.v.) voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 17] :
Overdracht goed
Op 2 december 2011, omstreeks 11.00 uur ontving ik, medewerker forensische opsporing
met taakaccent wapens en munitie, uit handen van [verbalisant 11] , een papieren zak die
voorzien was van het spooridentificatienummer AADJ4077NL. Het verzoek was om de huls
die in de zak zat te onderzoeken op merk, kaliber en vast te stellen of het een huls was van
een verschoten kogelpatroon.
Op 2 december 2011 heb ik de huls in de papieren zak onderzocht. Ik zag dat de huls voorzien was van een bodemstempel ”CBC 9mm Luger”. De aanduiding “9 mm Luger” is een verwijzing naar het kaliber in dit geval 9x19 mm, 9 mm Parabellum. De aangetroffen huls is een deel van een kogelpatroon, als bedoeld in artikel 1, onder 4 gelet op artikel 2, lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie, die kennelijk na het afvuren uit een vuurwapen is gekomen.
15. Een (aanvullend) proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 18] d.d. 15 mei 2020, voor zover inhoudende:
Op 15 mei 2020 ontving ik bericht van de officier van justitie dat de getuigenverklaringen
van getuige [getuige 4] en [getuige 5] (
het hof begrijpt: [getuige 5]) ontbraken in het einddossier van onderzoek Dashond. De inhoud daarvan geef ik hier onder weer.
De getuige [getuige 4] verklaarde:
Op donderdag 1 december, omstreeks 07:20 uur ben ik van huis vertrokken om te gaan werken op het [school] op [adres 4] . Ik ben opgehaald door een collega van mij om naar het [school] op [adres 4] te gaan.
Vanaf de Boschdijk reden we linksaf het industrieterrein op. Nadat we op het industrieterrein de eerste bocht naar rechts namen, bij de [bedrijf 3] , zag ik twee mannen lopen op de stoep voor de [bedrijf 4] en ik zag dat ze onze kant op kwamen lopen. De mannen vielen mij op omdat ze hard liepen en meerdere malen achterom keken. Ik zei tegen mijn collega: “Die mannen hebben iets uitgevreten.” Ik zag dat één man liep zonder hoofddeksel, donker lang haar tot in de nek. Hij had een donkere huidskleur. Hij had een smal gezicht. De tweede man had een donkerder huidskleur en een dikker gezicht dan de eerste man. Hij leek op een Surinaamse man. Deze man had kort donker haar. Omstreeks 7.40 uur was ik op school.
Opmerking hof: Blijkens GoogleMaps ligt de [adres 4] op 7 minuten rijden van de [bedrijf 3] aan de [plaats 2] te Eindhoven.
De getuige [getuige 5] verklaarde:
Op 1 december 2011 rond 8.30 uur fietste ik door het gangetje bij ons achter, in de richting
van de [plaats 7] . Ik zag twee jongens lopen in de richting van de [plaats 5] en
[plaats 8] . Een van de mannen vroeg hoe lang het lopen was naar het station. Ik heb ze de
weg naar de bushalte gewezen.
Het signalement van de man die mij aansprak betreft:
- ik schat hem 1.78-1.80 meter groot. Ik schat hem ergens tussen de 18 en 25 jaar oud.
Deze man was getint, zeker niet blank. Zijn uiterlijk was dat een beetje van een
Marokkaan. Hij had lang, bruin haar in een staart. Zijn haar zat strak naar achteren, waarbij de staart weer uitliep in een bos haar. Hij had een ongeschoren gezicht. Hij droeg geen bril. Hij droeg een oranjekleurige, nylon jas. Het was een beetje een gladde jas, zeker geen leer. Volgens mij zat er aan deze jas een capuchon. Het was een kort model. Deze man kwam niet erg verzorgd, maar ook niet onverzorgd over.
Signalement van man twee:
- Ik schat deze man ongeveer even groot als de andere man, misschien iets kleiner maar dat
scheelde niet veel. Deze man was wel iets donkerder getint als man 1. Deze man had zwart
kort haar, maar langer dan millimeterhaar. Ook deze man droeg geen bril. Hij had verder
geen gezichtsbeharing zoals een snor of zoiets. Hij was ook ergens tussen de 18 en 25 jaar,
maar hij was misschien iets jonger dan man 1. Hij droeg een zwarte, stoffen jas, iets langer
dan tot de riem, tot de heup denk ik. Ik heb zijn broek of schoenen niet gezien. Deze man
zag er verzorgd uit.
16. De verklaring van verdachte zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op 19 mei 2020 afgelegd, voor zover inhoudende:
[medeverdachte] en ik kennen elkaar, we zijn in dezelfde buurt opgegroeid. Ook in 2011
zagen we elkaar.
Bewijsoverwegingen
Het hof stelt op basis van de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. Aangever [slachtoffer 2] is in de vroege ochtend van december 2011 door twee personen aangevallen op het moment dat hij zijn bedrijf aan de [plaats 1] te Eindhoven aan het openen was. Aangever werd hierbij meerdere malen hard op/tegen zijn hoofd geslagen en de daders hebben met kracht diens broek willen uittrekken (waarin aangever naar eigen zeggen vaak geld had zitten), waarna ze op de vlucht zijn geslagen toen er enkele omstanders reageerden. Twee van de omstanders, aangever [slachtoffer 1] en getuige [getuige 2] , hebben de achtervolging op de daders ingezet. Een van hen heeft op enig moment een vuurwapen doorgeladen en op voornoemde achtervolgers gericht. Hierop heeft getuige [getuige 2] de achtervolging gestaakt. Aangever [slachtoffer 1] is achter beide daders aan blijven rennen totdat dezelfde dader met het vuurwapen op de [plaats 3] zijn wapen op hem richtte en eenmaal schoot. Daarop heeft [slachtoffer 1] de achtervolging gestaakt. Dat daadwerkelijk geschoten is, blijkt naar het oordeel van het hof uit de vondst van een kogelhuls op de [plaats 3] en het feit dat zowel aangever [slachtoffer 1] als getuige [getuige 2] een knal hebben gehoord. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 1] dat er daarbij gericht op hem werd geschoten.
Uit bovenstaande bewijsmiddelen zijn de volgende feiten en omstandigheden af te leiden:
- Uit de verklaringen van aangever [slachtoffer 2] en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en [slachtoffer 1] volgt dat [slachtoffer 2] op 1 december 2011 omstreeks 7.30 uur is overvallen door twee donker/zwart geklede mannen van circa 17-18 jaar oud met bivakmutsen op. [slachtoffer 2] zag van een van de overvallers door de openingen van de bivakmuts de huidskleur: die was licht getint. [slachtoffer 1] heeft van een van de overvallers het gezicht kunnen zien en hij spreekt van spleetogen, licht getint en zwart haar en verklaart dat deze witte Nike sportschoenen droeg met een rode zool. [slachtoffer 1] had het vermoeden dat de overvallers de omgeving niet kenden, doordat zij niet wisten waarheen te vluchten.
- Omstreeks 7.33 uur ziet getuige [getuige 4] bij de [bedrijf 3] , en dus in de onmiddellijke nabijheid van de plaats delict en de vluchtroute van de daders, twee mannen waarvan hij uit hun gedrag (hard rennen en meermalen achterom kijkend) afleidde dat zij “wat hadden uitgevreten”. Een van hen had donker lang haar tot in de nek, de ander kort donker haar en beiden een donkere huidskleur, de ene donkerder dan de andere.
- Circa een klein uur na de overval ziet getuige [getuige 3] omstreeks 08.30 uur twee licht getinte jongemannen van 18-20 jaar uit een brandgang komen. Deze brandgang ligt een paar straten verwijderd van de [plaats 1] te Eindhoven (bron: Google Maps en de kaarten op dossierpagina’s 32 en 62). De ingang van deze brandgang is gelegen tussen de huisnummers 6 en 4a van de [plaats 5] . De brandgang splitst zich in een gang die uitkomt op de [plaats 7] en een gang die uitkomt op de [plaats 6] . De twee vragen naar de bushalte en lijken daar niet thuis te horen. De twee lopen echter niet richting bushalte maar weer richting brandgang. Een van de twee beschrijft [getuige 3] als 18-20 jaar oud, 1.75-1.80 meter lang, licht getint, nette haardracht met zwart kort haar van ongeveer vier centimeter lang, droeg kort zwart jack met gebreide borders bij de mouwen en een grijze joggingbroek. De ander beschrijft hij als 18-20 jaar, 1.75/1.80 m lang, licht getint, zwarte krullende haartjes tot aan de schouders, lijkend op Ali B met fel geel/oranje blousonjas tot heuphoogte. Ook [getuige 3] zag dat de ene meer getint was dan de andere.
- Getuige [getuige 5] zag twee mannen van 18-25 jaar omstreeks dezelfde tijd lopen in de buurt van de brandgang in de richting van de [plaats 5] . Het hof gaat ervan uit dat dit dezelfde twee mannen waren waarover getuige [getuige 3] sprak. Het hof leidt dit af uit de overeenkomsten in de beschrijving door [getuige 3] en [getuige 5] wat betreft plaats van aantreffen, huidskleur (getint maar de ene iets donkerder dan de ander), leeftijd, lengte, kleding, haardracht, en dezelfde vraag naar openbaar vervoer.
- Verdachte [verdachte] wordt om 08.39 uur door de politie aangehouden op de [plaats 7] , in de onmiddellijke nabijheid waar [getuige 3] en [getuige 5] kort daarvoor de door hen beschreven twee mannen zagen lopen.
Het signalement van [verdachte] past in de beschrijving van een van de twee mannen door [getuige 5] en komt tot in detail overeen met dat van [getuige 3] : licht getinte huidskleur, een zwarte jas met gebreide borders bij de mouwen, grijze joggingbroek en nette haardracht met kort zwart haar. Het hof leidt hieruit af dat [verdachte] een van de twee mannen was die even daarvoor in de onmiddellijke nabijheid van de plaats van aanhouding was gezien door [getuige 3] en [getuige 5] , toen nog in gezelschap van een tweede jongeman.
- [verdachte] past ook in het specifieke signalement dat [slachtoffer 1] van een van de daders heeft gegeven: licht getint, zwart haar, zwarte jas, beetje spleetogen en witte Nike sportschoenen met rode zolen.
- In de brandgang waaruit [getuige 3] [verdachte] en zijn metgezel kort na de overval had zien komen, en in de richting waar [getuige 3] hen weer zag teruglopen, zijn tussen de coniferen een paar handschoenen aangetroffen met aan de binnenzijde, waar zich blijkens het NFI rapport biologische contactsporen van de drager(s) van de handschoenen kunnen bevinden, DNA van verdachte [verdachte] . De matchkans is kleiner dan één op één miljard, wat betekent dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon — anders dan verdachte — matcht met dit DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard. Het hof leidt hieruit af dat deze handschoenen door [verdachte] zijn gedragen.
- Op een andere plaats van de coniferenhaag is een jas aangetroffen die aan de ene zijde oranje en aan de andere zijde zwart van kleur was. Daarop is vlak boven het manchet van de rechtermouw bloed van [slachtoffer 2] aangetroffen en aan de andere zijde, op de kraag en de linkermouw, DNA van medeverdachte [medeverdachte] . Ook op de buitenzijde van beide leren handschoenen die in de zak van de jas werden aangetroffen, bevond zich bloed van het slachtoffer, met aan de binnenzijde weer DNA van medeverdachte [medeverdachte] . Het hof leidt uit dit aangetroffen DNA van [medeverdachte] af dat de jas en de zich daarin bevindende leren handschoenen door deze is gedragen, alsmede dat de oranje/zwarte jas en de leren handschoenen dadersporen betreffen.
- De metgezel van [verdachte] droeg kort na de overval een fel gele/oranje blousonjas ( [getuige 3] ) c.q. in een oranjekleurige oranje jas ( [getuige 5] ), had lang bruin haar in een staart, strak naar achteren ( [getuige 5] ) c.q. zwart krullend langer haar tot aan de schouders met hele kleine/kroezige krulletjes ( [getuige 3] ). Hij was verder (licht) getint en 17-25 jaar oud. Dit signalement past bij [medeverdachte] : [medeverdachte] droeg zijn haar in de jaren 2008-2010 op een dergelijke wijze, is licht getint en was toen 20 jaar oud.
- Het signalement dat de getuigen van de overval op [slachtoffer 2] hebben kunnen geven van de tweede dader (zwarte/donkere kleding en leeftijd), past ook bij dat van [medeverdachte] : de oranje/zwarte jas kon ook met de zwarte zijde aan de buitenkant worden gedragen.
- De signalementen van de twee mannen die getuige [getuige 4] vlak na de overval bij de [bedrijf 3] heeft zien rennen, alsof zij “iets hadden uitgevreten”, passen ook bij [verdachte] en [medeverdachte] gelet op de door hem beschreven haardracht van [medeverdachte] en [verdachte] en het feit dat de ene iets meer getint was dan de andere.

Conclusie:

Uit voormelde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd, concludeert het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen dat verdachte [verdachte] tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepoogd door geweld aangever [slachtoffer 2] geld c.q. goederen afhandig te maken. Vervolgens zijn verdachte en de medeverdachte gevlucht. De verdachten [verdachte] en [medeverdachte] kwamen niet uit Eindhoven, maar uit de regio Rotterdam. Niet gebleken is dat zij toentertijd enige binding met Eindhoven of omgeving hadden. Dat kan verklaren dat zij na de mislukte overval niet goed wisten waarheen te vluchten. Dat de verdachte en de medeverdachte elkaar destijds kenden, is gelet op de eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg voldoende vast komen te staan. In hun vlucht heeft één van hen de achtervolgers [slachtoffer 1] en [getuige 2] bedreigd met een wapen en korte tijd daarna richting [slachtoffer 1] een schot afgevuurd met het wapen.
Degene die het vuurwapen heeft gehanteerd, is blijkens bovenstaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd, verdachte [verdachte] . Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, doet daaraan niet af dat op de handen van de verdachte geen kruitsporen zijn aangetroffen. Kennelijk heeft de verdachte handschoenen gedragen, welke hij na de overval heeft verstopt in de coniferen in de brandgang niet ver van de plaats delict. Deze handschoenen zijn niet op kruitsporen bemonsterd (aldus de officier van justitie in zijn requisitoir in eerste aanleg). Evenmin doet daaraan afbreuk dat [slachtoffer 1] hem in een enkelvoudige confrontatie op 3 december 2011 niet heeft herkend. [slachtoffer 1] heeft de schutter immers enkel kort en van enige afstand in het gezicht kunnen kijken, nadat hij al enige tijd achter hen aan was gerend en onderwijl ook nog met het vuurwapen was bedreigd. Dat alles heeft invloed op de kwaliteit van de waarneming.
Gelet op het feit dat de daders de mislukte overval samen hebben gepleegd, als een soort van verkleefd aan elkaar zijn gevlucht en er voorafgaand aan het trekken van het vuurwapen onderling overleg is geweest (getuige [getuige 2] ), is ook bij het hanteren van het vuurwapen door [verdachte] sprake van een bewuste en nauwe samenwerking die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De verdachte heeft zijn betrokkenheid ontkend, maar heeft voor de aangetroffen DNA-sporen op de binnenzijde van de zwarte rechterhandschoen en voor zijn aanwezigheid die vroege ochtend in Eindhoven, kort na en niet ver van de [plaats 1] waar de overval heeft plaatsgevonden, geen aannemelijke en verifieerbare verklaring gegeven die de redengevendheid van het voormelde zou kunnen ontzenuwen, terwijl een en ander vraagt om een verklaring. [verdachte] heeft enkel tegenstrijdige verklaringen afgelegd bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg omtrent zijn aanwezigheid in Eindhoven. Mede gelet op het specifiek op [verdachte] passende signalement dat [slachtoffer 1] van een van de overvallers heeft gegeven, in samenhang met de overige bewijsmiddelen, schuift het hof de verklaring van verdachte waarin hij de betrokkenheid bij de overval ontkent, als ongeloofwaardig ter zijde.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep nog aangevoerd dat de uitkomsten van de DNA-onderzoeken door het NFI van het bewijs dienen te worden uitgesloten omdat de betreffende rapporten diverse verschrijvingen bevatten ten aanzien van de Sporen Identificatienummers (p. 102 en 130). Het hof stelt vast dat er slechts sprake is van een tweetal verschrijvingen in het NFI-rapport van 18 januari 2012, die nota bene zijn hersteld in het herziene rapport d.d. 31 januari 2012, welk rapport het eerdere rapport in zijn geheel vervangt. Gelet hierop ziet het hof geen enkele reden om het NFI-rapport d.d. 31 januari 201 niet tot het bewijs te bezigen.
Nu het hof in de onderhavige zaak geen gebruik maakt van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2019 voor zover het betreft de vergelijking van het gezicht van de verdachte met de daarin opgenomen signalementen van de dader, behoeft het verweer van de raadsman ter zake geen verdere bespreking.
Het hof verwerpt mitsdien de door de verdediging gevoerde verweren in al hun onderdelen. Al hetgeen overigens door de verdediging is aangevoerd, vindt zijn weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen en leidt niet tot een ander oordeel.
Voorwaardelijke verzoeken
De raadsman heeft het verzoek gedaan dat indien het hof de inhoud van de NFI-rapporten van 18 en 31 januari 2012 tot het bewijs bezigt, de verdediging in de gelegenheid zal worden gesteld om de NFI-deskundige [NFI-deskundige] te horen alsmede [betrokkene] . Gelet op het gebezigde bewijs ligt dit verzoek thans aan het hof voor.
Het hof ziet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de betrouwbaarheid van het NFI-rapport d.d. 31 januari 2012 geen enkele noodzaak om [NFI-deskundige] als deskundige te doen horen en wijst het verzoek af.
Tevens heeft de raadsman verzocht om de heer [betrokkene] te ondervragen met betrekking tot de nauwkeurigheid van de in het NFI-rapport genoemde matchkans.
Het hof acht zich op dit punt voldoende voorgelicht. Het hof acht het horen van de heer [betrokkene] dan ook niet noodzakelijk in het kader van de door het hof ingevolge artikel 348-350 van het Wetboek van Strafvordering te beantwoorden vragen. Ook dit verzoek wijst het hof af.
Het verzoek tot het horen van aangever [slachtoffer 1] en verbalisant [verbalisant 1] met betrekking tot de door [slachtoffer 1] tijdens de spiegelconfrontatie met verdachte [verdachte] afgelegde verklaring (“de schutter had korter haar”), zoals gedaan ter terechtzitting van 24 augustus 2022, wijst het hof als niet noodzakelijk af. Het hof betwist de inhoud van het proces-verbaal d.d. 3 december 2011 met betrekking tot de spiegelconfrontatie tussen de verdachte en [slachtoffer 1] immers niet, doch verbindt daaraan niet de consequentie die de verdediging bepleit (namelijk vrijspraak). Deze weging, die hierboven is gemotiveerd, is aan het hof.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de door de rechtbank opgelegde straf zal bevestigen, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft - op gronden zoals verwoord in de pleitnota - bepleit dat het jeugdstrafrecht zal worden toegepast.
Het hof overweegt als volgt;
Artikel 77c Sr bepaalt dat toepassing kan worden gegeven aan het adolescentenstrafrecht indien het gaat om een dader die ten tijde van het plegen van het strafbaar feit de leeftijd van 18 jaar maar nog niet die van 23 jaar heeft bereikt. De verdachte was ten tijde van het plegen van het feit bijna 19 jaar. De rechter kan tot toepassing van het adolescentenstrafrecht overgaan indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Uit de wetsgeschiedenis (
Kamerstukken II, 2012-13, 33.498, nr. 3, p. 16) blijkt dat het uitgangspunt van het jeugdrecht is dat de “
tenuitvoerlegging van jeugdsancties altijd mede dienstbaar is aan de (her)opvoeding van de jeugdige en dat zij is gericht op het aanvaarden door de jeugdige van een opbouwende rol in de maatschappij”.
De raadsman heeft in zijn pleitnota weliswaar een aantal punten genoemd waarom 77c Sr zou moeten worden toegepast, maar heeft deze niet nader ingekleurd of nader onderbouwd met stukken. De verdachte is ook niet ter terechtzitting in hoger beroep verschenen om zijn situatie nader toe te lichten. Het hof ziet mede gelet op de ernst van het feit dan ook geen grond om het adolescentenstrafrecht op de verdachte toe te passen.
Gelet op de leeftijd van de verdachte thans (29 jaar) en ook gelet op hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht omtrent de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte is bovendien het in de wetgeschiedenis genoemde doel van het jeugdrecht bij de verdachte naar het oordeel van het hof niet aan de orde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld gericht tegen een ondernemer die vroeg in de ochtend zijn bedrijf opende. Deze
poging ging gepaard met fors geweld. Uit de aangifte van [slachtoffer 2] volgt dat hij meerdere harde klappen tegen/op zijn hoofd heeft moeten incasseren en dat hij daardoor aanzienlijk letsel heeft opgelopen. Hiervoor heeft het slachtoffer zich ook onder doktersbehandeling moeten laten stellen. Enkel doordat de verdachten in hun poging tot diefstal werden gestoord, is het niet ernstiger afgelopen voor het slachtoffer. Dit alles laat zien dat verdachte er niet voor terugschrok om voor zijn eigen financieel gewin fors geweld tegen een ander te gebruiken, zonder daarbij rekening te houden met de lichamelijke en geestelijke gevolgen voor het slachtoffer en de gevoelens van angst en onveiligheid die dit teweeg brengt in de maatschappij in het algemeen. Verder is door de verdachte met een vuurwapen gedreigd toen zij, achtervolgd door omstanders, op de vlucht sloegen. Op een van de achtervolgende omstanders, [slachtoffer 1] , is zelfs eenmaal gericht geschoten. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die [slachtoffer 1] heeft opgesteld, blijkt hoe traumatisch deze ervaring ook voor hem is geweest. Zo beschrijft hij hoe hij nog jarenlang last heeft gehad van de herinnering aan het voorval. Dit alles rekent het hof verdachte zwaar aan.
De verdachte heeft voor zijn handelen geen enkele verantwoordelijkheid genomen.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof kennis genomen van de inhoud van het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 april 2022, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals gebleken uit het reclasseringsrapport van 21 april 2020 en ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht. Het hof stelt op grond van voormeld strafblad vast dat de verdachte eerder onherroepelijk is gestraft, onder meer voor geweldsdelicten en het bewezenverklaarde gedurende een eerder opgelegde proeftijd heeft gepleegd.
Het hof is van oordeel dat de ernst en de aard van het bewezenverklaarde een forsere straf zou rechtvaardigen dan door de rechtbank is opgelegd. Echter, gelet op het tijdsverloop en de leeftijd van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde, acht het hof de door de rechtbank opgelegde straf een passende straf.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van een verdachte en de betekening van de inleidende dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
In de onderhavige zaak heeft de situatie zich voorgedaan dat de verdachte na een kennisgeving niet (verdere) vervolging in 2014 op grond van nieuwe bezwaren ex artikel 255 Sv in 2019 weer opnieuw in een strafrechtelijk onderzoek is betrokken. Op 20 april 2020 is aan de verdachte een dagvaarding uitgebracht. Naar het oordeel van het hof heeft dit moment dan ook te gelden als de aanvang van de redelijke termijn. De rechtbank heeft op 2 juni 2020 vonnis gewezen en van een overschrijding in eerste aanleg is derhalve geen sprake.
De verdachte heeft op 8 juni 2020 appel ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in beginsel dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld. Het hof wijst thans, op 12 september 2022 vonnis, hetgeen betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep met drie maanden is overschreden. Gelet op deze schending van de redelijke termijn zal het hof de op te leggen straf verminderen met 2 maanden en een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 40 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Het hof gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de onder de verdachte in beslag genomen, nog niet teruggegeven kleding.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.500,00, ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf
1 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Verjaring
De raadsman heeft ingeval de vordering van de benadeelde partij zou zijn verjaard een beroep op verjaring gedaan. Het hof overweegt als volgt:
Sinds 1 april 2013 is artikel 3:310 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, dat luidt:

Indien de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt, een strafbaar feit oplevert waarop de Nederlandse strafwet toepasselijk is, verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van schade tegen de persoon die het strafbaar feit heeft begaan niet zolang het recht tot strafvordering niet door verjaring of door de dood van de aansprakelijke persoon is vervallen.
Dit nieuwe verjaringsregime heeft onmiddellijke werking en is derhalve ook van toepassing op strafbare feiten die, zoals in dit geval vóór de inwerkingtreding van de wet zijn begaan. Daarbij geldt dat een verjaringstermijn die reeds ten tijde van die inwerkingtreding is verstreken, niet door de inwerkingtreding “herleeft” maar verstreken blijft (artikel 73a lid 2 Overgangswet nieuw BW; MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32 853, nr. 3, onderdeel 6). Dit laatste geval doet zich niet voor, hetgeen betekent dat de vordering van [slachtoffer 1] niet is verjaard.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat, terwijl sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106, eerste lid onder b, BW. De bedreiging met een vuurwapen en het gericht op hem schieten, zijn gebeurtenissen die zeer beangstigend zijn geweest voor de benadeelde partij. Deze hebben, blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring van 5 december 2019, lange tijd gevoelens van angst bij de benadeelde partij teweeggebracht en een ernstige inbreuk gemaakt op de kwaliteit van zijn leven Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof zal de vordering tot schadevergoeding toewijzen tot het bedrag van € 6.500,00 ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2011 tot aan de dag der voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 6.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63, 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: kleding (vermeld in proces-verbaalnummer
PL 2219-2011179404-32).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.500,00 (zesduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.500,00 (zesduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 67 (zevenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 december 2011.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 12 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hilverda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van politie eenheid Oost-Brabant d.d. 14 juni 2019, onderzoeksnummer 2233110374, onderzoek Dashond, betreffende BVH nummers 2011179404 en 2018136293, aantal doorgenummerde pagina’s 255.